Streven. Jaargang 70
(2003)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herman Deleeck
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kwestie sindsdien op verschillende plaatsen en tijdstippen opnieuw ter sprake gebracht. Het was als een stem die roept in de woestijn. Zowel de beleidsverantwoordelijken als de publieke opinie hebben de omvang van het verschijnsel en de gevolgen ervan nauwelijks erkend en blijkbaar veelal ongeloofwaardig geacht. Tot er medio 2002 een krantenkop verscheen: ‘arme leeft 53 jaar gezond, rijke 71’ (naar aanleiding van de presentatie van een onderzoek van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie; de cijfers zelf waren reeds enkele jaren vroeger in wetenschappelijke publicaties verschenen). Het resultaat van menig onderzoek is overtuigendGa naar eind[1]. Het Verenigd Koninkrijk heeft de weg gebaand met het beroemde Black Report, uitgebracht in 1980: Black, niet omdat het onderwerp treurig zou zijn, wel omdat de commissie voorgezeten werd door Dr. Black. De stelling dat de sociaal-economische verschillen in gezondheid veeleer ongelijke levensomstandigheden en vooruitzichten dan individuele ongelijkheden weerspiegelen, was opzienbarend. Het rapport was besteld door de toenmalige Labour-regering, maar werd overhandigd aan de regering van mevrouw Thatcher, die - zowel mevrouw als haar regering - meer belang hechtte aan de kracht van het individu dan aan maatschappelijke omstandigheden. In ieder geval heeft het Black Report de toon aangegeven: er volgde menig onderzoek in andere landenGa naar eind[2]. In Frankrijk werden de resultaten van systematisch onderzoek en recente gegevens samengebracht in het boek Les inégalités sociales de santé. Bij mannen van 35 jaar is er een toenemend verschil in levensverwachting naar gelang van de sociale beroepscategorie waartoe zij behoren, met als uiterste een verschil van 6,5 jaar tussen de hoogste (‘cadres’) en de laagste categorie (handarbeiders). In de periode 1975-1995 zijn deze cijfers niet naar beneden gegaan, voor sommige categorieën liggen ze zelfs geleidelijk hoger. Bij vrouwen doen zich dezelfde verschillen voor, maar minder uitgesproken, nl. 3,5 jaar voor de uitersten. Dat de vrouwen de mannen volgen (en de verschillen in kindersterfte ook), is reeds een scherpe aanduiding dat de levensduur, steeds op macrovlak gemeten, niet alleen bepaald wordt door de individuele fysieke kenmerken, maar door de sociale positie. Dezelfde sociale verschillen treden op als men kijkt naar het onderwijspeil. Om de artsen en andere zorgverstrekkenden een plezier te doen, nemen we in bijlage de tabel op waarin de verschillende overlijdensoorzaken uitgesplitst worden volgens sociale categorieën (zie blz. 32). De verschillen in levensduur blijven bestaan, ook als de doodsoorzaak verschuift van infectieziekten naar hartziekten en dergelijke. De auteurs wijzen op de zware tol van het alcoholisme, en menen dat Frankrijk hier een uitzonderlijke positie inneemt. Uit internationale vergelijkingGa naar eind[3] blijkt de algemeenheid van deze vorm van sociale ongelijkheid, ook als men werkt met gestandaardiseerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegevens waardoor verschillen in leeftijdsstructuur tussen landen uitgeschakeld worden. Aldus bedraagt de index van de ongelijke levensduur van 45- à 59-jarige mannen (index, dus niet het aantal jaren, wel het procentuele verschil van de levensduur tegenover de gemiddelde levensduur in dat land) tussen het hoogste en het laagste onderwijspeil in Frankrijk 2,45, in Finland 2,41, in Noorwegen 2,09, in Denemarken 1,8 en in Italië 1,73. In Nederland kent het onderzoek over dit onderwerp al een lange traditie. Prachtig en krachtig, zoals vaak bij onze noorderburen, is de studie Sociaal-economische gezondheidsverschillen verkleinen, het eindrapport van de commissie-Albeda, van maart 2001, dat ook beleidsaanbevelingen bevatGa naar eind[4]. Uit onderzoek blijkt dat naarmate het gemiddelde inkomen lager is, de sterfte vanwege een groot aantal doodsoorzaken, bijvoorbeeld maag-, long- en blaaskanker, ischemische hartziekte, hersenbloeding, en verkeersongevallen, hoger ligt. In Nederland komen bepaalde ziekten vaker voor in de lagere sociaal-economische groepen, en bovendien kennen patiënten (bv. chronisch zieken) met een lagere sociaal-economische status gemiddeld een ongunstiger verloop van hun ziekte. Samen met de verschillen in sterftekansen leiden de verschillen in het voorkomen van ziekte tot aanzienlijke verschillen in ‘gezonde levensverwachting’: mensen met een hoge sociaal-economische status leven gemiddeld twaalf jaar langer in goede gezondheid dan mensen met een lage statusGa naar eind[5]. Op grond van de onderzoeksresultaten besluit het eindrapport dat de bestaande sociaal-economische gezondheidsverschillen op zijn minst voor een deel voortkomen uit ongunstiger levensomstandigheden in de lagere sociaal-economische groepen, zoals arbeidsomstandigheden, inkomenssituatie, psycho-sociale condities en woonomstandigheden. Op dergelijke omstandigheden heeft het individu zelf geen invloed, of het ondergaat ze door de onbewuste sociale druk. De bestaande verschillen in gezondheid moeten ten minste voor een deel als onrechtvaardig worden beschouwd. Het is de taak van de overheid op te treden tegen zulke ongelijkheden. Het rapport ontwikkelt dan ook een aantal beleidsaanbevelingen, zoals een strategie om de sociaal-economische verschillen terug te dringen, en instrumenten die daarbij dienstig kunnen zijn. De therapie lijkt helaas minder precies dan de diagnose. Over België en over Vlaanderen valt in dit internationale gezelschap weinig te bespeuren. Wat we zelf kunnen doen, doen we vaak niet. Ik heb ook de indruk dat de feiten, verklaringen en aanbevelingen in verband met wat terecht de vermijdbare dood wordt genoemd, bij de artsen in ons land, ook aan de universiteiten, vrijwel onbekend zijnGa naar eind[6]. De eigenlijke doorbraak is er met de Nationale Databank Mortaliteit en met de Nationale Gezondheidsenquête gekomen. De grote sprong voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarts, waardoor België zich eindelijk kon voegen bij de andere Europese landen, is te danken aan de onderzoeksgroep van Prof. Lesthaeghe (Steunpunt Demografie, VUBrussel), die in 1998 de Nationale Databank Mortaliteit heeft opgericht, waardoor de sterftecijfers voor de periode 1991-1996 vergeleken konden worden met de sociaal-economische kenmerken van de overledenenGa naar eind[7]. Uit de schat van gegevens (bv. betreffende verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië, gehuwden en ongehuwden, enz.) pikken we er enkele uit die wijzen op de ongelijkheden in sterfterisico's (d.w.z. in nog te verwachten levensduur) gemeten aan de hand van verschillende indicatoren van de sociaal-economische status, nl. onderwijspeil, beroepsstatus en huisvesting. Wij beperken ons hier tot het onderwijs. De levensverwachting van een vijfentwintigjarige van het mannelijk geslacht neemt toe naargelang hij een hoger diploma heeft gehaald:
De gemiddelde levensverwachting van een 25-jarige Belgische man zonder diploma is 48,1 jaar, die van een 25-jarige man met een diploma hoger onderwijs van het lange type 53,6 jaar, en dat is een verschil van 5,5 jaar. Een andere recente bron is de Nationale Gezondheidsenquête, uitgevoerd in 1997 door het Wetenschappelijk Instituut voor VolksgezondheidGa naar eind[8]. Op grond van deze beide bronnen kan Bossuyt (2000) een stap verder doen, en naast de sterftekans de kans op ‘gezonde levensverwachting’ berekenen. De verschillen worden dan nog veel scherper. Mannen hebben op 25 jaar een gemiddelde levensverwachting van 49,6 jaar, waarvan zij gemiddeld 37,5 jaar in ‘als goed ervaren gezondheid’ zullen doorbrengen. Voor een 25-jarige man uit de laagste opleidingscategorie bedraagt de ‘levensverwachting in een als goed ervaren gezondheid’ 28,1 jaar, terwijl dit bij degenen die een diploma hoger onderwijs van het lange type hebben gehaald, 45,9 jaar is. Bij vrouwen is het verschil nog groter. Dezelfde bron levert gegevens over verschillen in levensstijl, die mogelijk samenhangen met de sterfteverschillen. Van de hoogste inkomensklasse rookt 18,2% dagelijks, tegenover 27,9% van de laagste inkomensklasse. Volgens het opleidingsniveau bedragen deze cijfers 20,2% en 28,6%. Van de hoogste inkomenscategorie eet 62,9% vooral bruin brood, tegenover 31,1% uit de laagste inkomensklasse. Van de hoogste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inkomensklasse is wekelijks 76,6% actief, tegenover 59,2% van de laagste inkomensklasse. Volgens het opleidingsniveau bedragen deze cijfers respectievelijk 76,9% en 40,7%. De Gezondheidsenquête leert ook dat er naast differentiële sterfte, ook differentiële morbiditeit bestaat. Personen met een lagere sociale status rapporteren meer chronische aandoeningen, hebben meer last van langdurige beperkingen, ervaren hun gezondheidstoestand vaker als minder gunstig, en zij hebben een minder goede geestelijke gezondheid dan personen met een hogere sociale status (Bossuyt, 2000). Je kunt het zo samenvatten: afhankelijk van de sociale status schommelt de levensduur van 73 tot 78,5 jaar, en de levensduur in goede gezondheid van 53 tot 71 jaar! Die cijfers zijn zo indrukwekkend dat ze bijna niet meer tot de verbeelding spreken. Maar het is zo. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociaal-ongelijke levensduur en de gevolgen voor de sociale zekerheidDat de levensverwachting nogal afhangt van de sociale groep waartoe men behoort, is de flagrantste illustratie van het Mattheuseffect, zij het onrechtstreeks. De verschillen in levensduur hebben een belangrijk en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meestal niet-onderkend effect op de inkomensherverdeling over een levensloop, zoals die door de sociale zekerheid, met name door gezondheidszorg en pensioenen wordt geregeld. De verschillen op het vlak van de gezondheidszorg zijn moeilijker eenduidig te interpreteren dan die betreffende de levensduur. Gedeeltelijke gegevens voor België vertonen hetzelfde beeld als in andere landen. Lagere sociale categorieën doen verhoudingsgewijs meer beroep op een huisarts, hogere vaker op een specialist. Tandverzorging krijgt uitgesproken meer aandacht in de hogere categorieën. Hogere categorieën gaan bovendien eerder preventief te werk. Ten slotte is er een oververtegenwoordiging van de lagere categorieën bij de consumptie van ziekenhuisverzorging en van heelkunde (opnamefrequentie en -duur). Dat wijst op ernstigere aandoeningen, en kan in verband worden gebracht met hun hogere morbiditeit en mortaliteit. Uit hun briljant empirisch onderzoek concluderen Diana De Graeve en Inge DuchesneGa naar eind[9] dat de gezondheidstoestand van de burgers (inschatting van de eigen situatie, vermelding van ziekten) gunstiger is naargelang hun inkomen hoger ligt; dat geldt voor alle Europese landen. De lagere inkomenscategorieën maken meer gebruik van de voorzieningen van de gezondheidszorg, bv. van het ziekenhuis. Daaruit kun je een dubbel besluit trekken. De ziekteverzekering geeft meer geld uit aan de armeren dan aan de rijkeren. Maar dat maakt de armeren niet gezonder. En de ongelijkheid van de gezondheidstoestand lijkt meer bepaald te worden door culturele factoren (o.a. levensstijl) en door omgevingsfactoren dan door de wettelijke toegankelijkheid van het systeem van de gezondheidszorg. In de pensioensector, gefinancierd op basis van het omslag- of repartitiestelsel, stellen we een soortgelijke ongelijkheid vast: van de pensioengelden zullen de hogere bevolkingscategorieën automatisch meer profiteren, omdat zij gemiddeld langer leven. Dit herverdelingsaspect is empirisch aangetoond. J.H.M. Nelissen berekende voor Nederland de omvang van wat de laaggeschoolden in vergelijking met de hooggeschoolden verliezen, van het hele pakket van de sociale zekerheid, op levensloopbasis, ten gevolge van sociaal-economische sterfteverschillen. Niet de laagste categorieën, maar veeleer de middencategorieën profiteren het meest van het herverdelingssysteem. De herverdelingswerking van het socialezekerheidsstelsel, gemeten met de Theilcoëfficiënt, vermindert met 6% door de verschillen in levensduurGa naar eind[10]. De ongelijke levensduur leidt per slot van rekening naar een omgekeerde herverdeling: de bijdragen van de lagere klassen dienen mee om de pensioenen van de hogere klassen gedurende langere tijd te financierenGa naar eind[11]. Een correctie hierop is de voorziening van minimumpensioenen, deels gefinancierd op een andere basis dan de eigen bijdrage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe zijn de sociaal-economische gezondheidsverschillen te verklaren?De sociale ongelijkheden inzake gezondheid en gebruik van medische zorgen kunnen door een menigte van factoren verklaard worden, zoals genetische afkomst en jeugdjaren, huisvesting en woonomgeving, arbeidsomstandigheden, levensstijl en voedingsgewoonten, gebruik van medische hulpmiddelenGa naar eind[12]. Men kan structurele omstandigheden (uitwendig aan het individu, zoals de woonomgeving en arbeidsomstandigheden) en culturele (inwendig en ontleend aan de omgeving, zoals levensstijl) onderscheiden. Hoe valt het te verklaren dat er zo'n grote sociale ongelijkheid blijft bestaan in het gebruik en de uitwerking van de verschillende voorzieningen van de gezondheidszorg, terwijl er zoveel geld aan wordt besteed met de uitdrukkelijke bedoeling dat iedereen ervan kan genieten? Hetzelfde sociaal mechanisme dat hier met betrekking tot de gezondheidszorg wordt besproken, geldt ook voor andere collectieve sociale goederen zoals onderwijs, sociale huisvesting en cultuur. Deze opmerking is niet zonder belang: het werkt cumulatief. De welvaartsstaat gaat uit van een universeel of bijna universeel aanbod van voorzieningen. Het gebruik dat van dit aanbod gemaakt wordt, of gemaakt kan worden, is evenwel heel verschillend, juist omdat de onderscheiden sociaal-economische categorieën op grond van hun eigen sociale kenmerken en cultuur op een andere wijze van de geboden voorzieningen gebruik zullen kunnen maken. Cultuur wordt in de sociale wetenschappen omschreven als het geheel van waarden, gewoonten en kennis waarmee een bepaalde levenswijze verbonden is en die individuen ontlenen aan de sociale groep waartoe ze behoren. In het gezin, in de buurt, op de school en in de vereniging waartoe ze behoren, voltrekt zich een socialisatieproces dat een gemeenschappelijke houding en gedraging meebrengt, in dit geval tegenover gezondheid, ziek zijn, en het gebruik van de gezondheidszorg. Vanuit hun waarden, normen, aspiraties, kennis en vormingsniveau zullen de hogere sociale categorieën meer belang hechten aan de gezondheid, over een betere kennis van het somatische beschikken en een sterker toekomstbewustzijn hebben waardoor zij het economische en psychische nut van preventie scherper zullen inzien. Van vóór de geboorte krijgt men van zijn eigen milieu goede of slechte opvattingen over leefgewoonten en gezondheidszorg mee. De rol van de moderne massacommunicatiemiddelen (kranten, tijdschriften, tv-programma's) is geenszins te onderschatten, maar er moet bij worden opgemerkt dat juist de hogere lagen van de bevolking door juistere informatie beter worden bereikt. De levenswijze en het peil van de verzorging spelen in het voordeel van de hogere categorieën: die leven in een gezondere omgeving (huisvesting, wijk, arbeidsmilieu), hebben betere voedingsgewoonten, roken minder en beoefenen meer sport. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte zijn de taalbeheersing (gedachtevorming en uitdrukkingsvermogen) en de bureaucratische vaardigheid sociaal erg verschillend. De hogere sociale lagen kennen de wetgeving grondiger, kunnen zich duidelijker uitdrukken en beheersen de moderne verkeers- en communicatiemiddelen beter. Over een auto en een telefoon beschikken wordt bij ons als vanzelfsprekend beschouwd, maar is het niet. Hoe belangrijk spreekvaardigheid is, blijkt bv. in sommige psychologische of psychiatrische behandelingen. Ook het gemak waarmee iemand met leden van het medisch korps kan omgaan - dat speelt in beide richtingen - heeft enorme voordelen. De conclusie is dus duidelijk: de sociale positie speelt als zodanig een doorslaggevende rol voor de mate waarin iemand aandacht besteedt aan, en gebruik maakt van de gezondheidszorg. Dit kan des te meer benadrukt worden, omdat het inkomen als zodanig, dit wil zeggen de individueel te betalen prijs voor de verzorging, geen doorslaggevende rol meer speelt, dankzij het stelsel van het ziekenfonds. Mensen die onderaan staan, hebben het gevoel dat zij onderworpen zijn aan de fataliteit van het leven over heel de lijn (inhoud en vooruitzichten op het gebied van werk, werkgelegenheid, woonomstandigheden, opleiding, politiek, enz.). Daarom nemen zij van huis uit een houding aan van machteloosheid en passiviteit. Mensen die bovenaan staan, hebben het vermogen en de mogelijkheid om het lot in eigen handen te nemen en zullen op eigen initiatief de voordelen van het beschikbare systeem van verzorging zo veel mogelijk benutten. De sociale verschillen in gezondheid en in het gebruik van de gezondheidszorg zijn niets anders dan een uitdrukking van de algemene sociale ongelijkheid op een bepaald gebied. De welvaartsstaat heeft met behulp van collectieve sociale goederen en diensten wel het algemene niveau opgeschroefd. Inzake gezondheid wordt dit gerealiseerd, enerzijds door het gratis of bijna gratis verstrekken van gezondheidszorg, anderzijds door de kwantitatief en ruimtelijk sterk uitgebouwde gezondheidszorginfrastructuur. Maar bij het gebruik van deze goederen en diensten blijven de sociaal-culturele factoren van de ongelijkheid doorwerken. Het volstaat niet het aanbod universeel te maken wanneer de vraag bij de verschillende bevolkingsgroepen verschillend is. Het is paradoxaal dat de sociale voorzieningen die voor iedereen bedoeld zijn, zodat niemand gediscrimineerd wordt, in feite eerst en vooral en grotendeels ten goede komen aan de middelste en hogere sociale categorieën. Naast een algemeen beleid is daarom een specifieke aanpak nodig, gericht op bepaalde groepen en buurten. Essentieel is dat bereikt wordt dat alle betrokkenen er evenredig van kunnen genieten. Echter, bij al de inspanningen die gedaan worden, moet men vaststellen dat de meest gebruikte strategie om de gezondheid te bevorderen, met name | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezondheidsvoorlichting en -opvoeding, vooral effect heeft op de middenklasse, en mensen in kansarme situaties niet bereiktGa naar eind[13]. Het verschil tussen universele en selectieve maatregelen wordt zo duidelijk door Prof. C.J.M. Schuyt geformuleerd, dat ik hem het liefst zelf aan het woord laat: ‘Bij de pogingen van de overheid maatschappelijke ongelijkheid te verminderen zijn twee wetmatigheden te onderkennen:
Tot nu hebben wij de sociaal-culturele verschillen bekeken van de kant van de gebruikers. Ook vanuit de aanbodzijde zijn er sociaal-culturele verschillen: er zijn voorzieningen die voor de hogere sociale lagen uitnodigend zijn, maar veeleer afstotend werken voor de lagere. De moderne medische technologie en het ziekenhuiswezen behoren tot het type van de grootschalige organisatie, die stoelt op een technische taakverdeling, onpersoonlijk contact en een hoog niveau van abstractie. Deze werkwijze is eigen aan de werkers van de tertiaire en quartaire sector, met een hoog niveau van opleiding, sociale vaardigheid en beroepskennis. Personen met een lage vorming lopen er figuurlijk en vaak ook letterlijk verloren. Daarnaast vormt de sociaal-culturele positie van de beroepsbeoefenaars, met name van de artsen, een ongelijkheidsbevorderende factor. Het aanbod wordt sociaal gekleurd door de culturele waarden van de groep van de zorgverleners. Zowel door hun afkomst als door hun eigen groepskenmerken behoren zij tot de middelste en hogere lagen van de samenleving. Zij spreken een andere taal en hanteren een ander waardesysteem, wat vaak tot overwicht tegenover, en contactmoeilijkheden met personen uit lagere sociale categorieën leidt. Dergelijke culturele verschillen uiten zich in een machtspositie, zowel technisch, in de relatie van de verzorger met de zieke, als formeel, door de macht die uitgaat van de beroepsverenigingen van de zorgverleners. De afstand is vaak onbenut. In het ziekenhuis op een kamer met een andere patiënt, voorheen bakker, later fabrieksarbeider, kwam het onderwerp steeds terug: ‘Uw kinderen zijn allemaal verstandig en hebben gestudeerd. En die dokters hebben heel lang gestudeerd en zijn heel knap. Maar, mijnheer, U lijkt die doktoors allemaal persoonlijk te kennen...’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De sociaal ongelijke levensduur en gezondheid is de flagrantste uiting van het Mattheuseffect. De uitgaven in de gezondheidssector zijn er niet in geslaagd de ‘sociaal-natuurlijke’ ongelijkheid te verminderen of ongedaan te maken. In principe zijn de voorzieningen nu wel voor iedereen veel beter dan vroeger, maar de afstanden blijven. Dertig jaar na mijn eerste publicatie over dit vraagstuk - in 1975 - stel ik vast dat de situatie het Mattheuseffect opnieuw bevestigt. Het lijkt thans echter minder acceptabel, omdat de laatste decennia het marktdenken, de wet van vraag en aanbod, de financiële doelmatigheid, de vanzelfsprekendheid en legitimiteit van de door de welstellenden verworven posities (met als extreem symptoom de bekende salarissen van managers van publieke bedrijven) een groter aanzien genieten dan theorieën over en de praktijk van inkomensherverdeling. Ondertussen blijven de feiten overeind en aanwijsbaar, in het onderwijs, in de sociale huisvesting, en kwantitatief overduidelijk in de mortaliteit. Meerdere experts (Marx, B. Cantillon, Pelleriaux, Elchardus en Smits)Ga naar eind[14] hebben met overvloedig materiaal ‘de nieuwe armoede’ onderzocht: niet zozeer een tekort aan geld dan wel een tekort aan hoopgevende vooruitzichten. De economische groei maakt de productie en heel het maatschappelijk leven zodanig ingewikkeld dat alleen hooggeschoolden volledig mee zijn, en laaggeschoolden niet aan hun trekken komen, noch in het onderwijs, noch in de werkgelegenheid, noch in de huisvesting, noch in de gezondheid, zelfs niet in het welzijnswerk: daar ligt een nieuwe vorm van uitsluiting, die hen in de handen van rechtse extremisten drijft. De omvang van de betreffende groep, maar ook van het sociale probleem zelf wordt nu nog vergroot door de toegenomen aanwezigheid van Marokkanen, Algerijnen en Turken, en dan gaat het niet in de eerste plaats om een racistisch, maar om een maatschappelijk probleem. Het Mattheuseffect is ambivalent. Het gaat mij niet om een veroordeling van het bereikte hoge niveau van de gezondheidszorg en andere voorzieningen, maar om de vaststelling dat de sociale ongelijkheden ook in het beeld van de welvaartsstaat hardnekkig doorwerken. Dat stemt tot nadenken. Voor de lezer is dit allicht geen gemakkelijke materie, ten eerste, omdat deze waarnemingen op het macrovlak gelden, d.w.z. op een schaal die in concreto niet overzienbaar is, en ten tweede, omdat wij meestal leven en werken in andere huizen, op andere plaatsen, in andere omstandigheden, in een ander leefmilieu, en de wereld anders bekijken en ervaren dan de lagere bevolkingslagen die hier voortdurend ter sprake zijn gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageOverlijdensgraad naar doodsoorzaak (beroepsactieve mannen, 25-54 j.) INSERM-statistieken over doodsoorzaken 1987-1993 en 1979-1985Ga naar voetnoot1.
|
|