Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1013]
| |
ForumSchip van staat in de mist (2)In mijn column van oktober kondigde ik aan dat ik, als Sinterklaassurprise, nu mijn gedachtegang van toen zou vervolgen. Ik kon toen niet bevroeden dat de actualiteit mij daarbij zo opmerkelijk te hulp zou schieten. Mijn beschouwing van toen liep uit op vragen over de achtergronden van (of de diepere lagen in, of de fundamentelere aspecten van) de heersende stand van de democratie. Ik suggereerde: vooral vragen van cultuurfilosofische aard en uitwaaierend naar sectoren als onderwijs en kunstbeleid, media en godsdienst. Zelf voorzag ik met enige zorg dat ik daarbij in tamelijk theoretisch vaarwater terecht zou komen. Maar we moesten, leek mij, maar even door die zure appel heen bijten, om een even helder als grondig beeld te ontwikkelen van de stand van zaken. Wel zocht ik koortsig naar smeuïge elementen, die de vervolgbeschouwing een beetje luchtig en verteerbaar zouden kunnen maken. Tot de loop der gebeurtenissen mij spectaculair te hulp kwam. De nieuwe politieke macht, drijver naar nieuwe politiek, ontpopte zich als een slangenkuil, als een milieu van even spannende als schilderachtige, even onnozele als verhelderende complicaties. Het theatrale gehalte van de politiek steeg weer met de dag, de retoriek galmde weer door de regeringshallen. De media spraken onbevangen over een soap. Inderdaad, de geruchten konden zo ongeloofwaardig niet zijn, of de feiten bleken qua realiteitsgehalte een documentaire of een item in de nieuwsrubieken te overtreffen. Er ontstond zoveel machtsstrijd in de nieuwbakken fractie, numeriek toch een indrukwekkende politieke factor, dat veranderingen in zowel de samenstelling als de leiding daarvan elkaar in sneltreinvaart begonnen op te volgen: leider vervangen, leden geëxcommuniceerd, leider weer vervangen, andere leden verketterd. Dat alles begeleid door een ononderbroken stroom van | |
[pagina 1014]
| |
verdachtmaking, insinuaties en kwaadsprekerij. Er werd enthousiast naar de media gelekt in de hoop, vaak ijdel, dat dat kon helpen om eigen posities te versterken. Zo werden de media in staat gesteld ieder moment van de dag een nieuwe aflevering van het feuilleton te brengen. De anathema's en verketteringen in de fractie wierpen hun schaduw zowel achteruit, op het functioneren van het partijbestuur, als vooruit, op de strategie van de vertegenwoordigers van de lijst Pim Fortuyn in de regering. De minister-president probeerde dapper zijn kabinet bij elkaar te houden door enige malen te melden dat het speelkwartier over was, over moest zijn, nu echt voorbij had te wezen. Maar wat wil je met twee ministers die vooral gloeiende ambitie uitstralen om de eerste viool te spelen. Behalve dat er maar één de eerste kan zijn, werd deze strijd der titaantjes nog eens verlevendigd door het feit, dat woorden als karaktertegenstelling en ‘incomptabilité des humeurs’ voor hen uitgevonden leken. Meewarig werd vanaf de zijlijn geconstateerd dat het een onwaardige vertoning was. Dat was het ook. Maar het was ook koddig. En verhelderend. Als de macht zich even in de kaart laat kijken, krijg je te zien hoe het toegaat. Oude politiek? Nieuwe politiek? Gewoon politiek, even niet in de touwen gehouden door spelregels en principes, programma's en partijbonzen. Hoe het zij: de verwikkelingen voerden tot een nieuwe vondst in het politieke taalgebruik. De coalitiepartners trokken de stekker uit het kabinet. De uitdrukking is in het euthanasiedebat qua gevoelswaarde iets meer gaan betekenen dan simpel beëindigen, nl. moedwillig beëindigen, inclusief de suggestie dat je daarmee een patiënt uit zijn lijden verlost. Na een kleine drie maanden zat Nederland weer in een regeringscrisis. De tweede in 2002. Nu met een regering die was aangetreden om overtuigend een einde te maken aan de arrogantie van de macht van de vorige regering(en), aan het gebrek aan daadkracht en openheid daarvan. Nu vanwege een straatgevecht om de macht van een der coalitiepartners, een overmaat aan slecht gedoseerde en verkeerd geplaatste daadkracht en zoveel ongegeneerde openheid, dat er geen weg terug meer was voor wie dan ook. Dat laatste ook, naar het zich laat aanzien, voor de partij zelf waarin het zich allemaal afspeelde. Als de prognoses gelijk krijgen zal ze bij de volgende verkiezingen van half januari 2003 vrijwel geheel verdwijnen. Maar ik houd een slag om de arm: het begrip ‘zwevende kiezer’ is niet langer alleen een numerieke factor gebleken; ze is een inhoudelijke categorie sui generis aan het worden. De grote verschuivingen van de verkiezingen van mei 2002 zijn misschien maar een timide voorproefje van wat ons op het punt van verrassende verkiezingsuitslagen, bv. in januari 2003, nog te wachten staat. We moeten niet bij de actuele verwikkelingen stil blijven staan. Te minder omdat die morgen of overmorgen weer ingehaald kunnen zijn door wat dan gebeurt of door het bekend worden van wat gisteren gebeurd is. Wie overziet wat zich in 2002 in Nederland op het publieke forum afspeelt, moet wel constateren dat de reputatie van deze maatschappij als degelijk en efficiënt, betrouwbaar en een beetje saai, nijver en een beetje knoestig aan flarden is. Nederland is als door en door democratisch toonbeeld van stabiliteit | |
[pagina 1015]
| |
met een sociaal gezicht gidsland af. Dit calvinistische volkje blijkt een ontvlambaar mengsel geworden van volks pathos, welhaast mediterrane expressiedrang, genadeloze ambitie en ordinair najagen van eigenbelang. Zijn degelijkheid is waarschijnlijk niet echt weg, maar wel even in de ijskast gezet. Want eerst moet een breed gedragen en tot verscherpt bewustzijn gekomen verlangen om wat zaken goed recht te zetten, worden bevredigd. En wel, zoals dat bij moderne behoeftebevrediging wet is: nu, per omgaande en ter plaatse. Wat zich in dat opzicht op het voortoneel van politiek en mediale begeleiding of aansturing daarvan afspeelt, wordt met passie becommentarieerd door een groot, onrustig koor, dat nu eens uit marktkooplui, dan weer uit Apollopriesters, dan weer uit harpijen lijkt samengesteld. Is Nederland een bananenrepubliek geworden? Nederland is nog steeds een constitutionele monarchie die zich recentelijk volop heeft kunnen laven aan de waardige stijl van zijn koningshuis. Dat verloor in de persoon van prins Claus een alom gerespecteerd lid. Indrukwekkend was de wijze waarop een kleine honderdduizend burgers afscheid van hem namen; hier geen spoor van hysterie zoals eerder dit jaar bij een bekende dode. Zeer indrukwekkend was ook de bijzetting van zijn stoffelijk overschot in de graftombe van de Oranjes. Maar op die dag waren de winkels en kantoren gewoon open. Ondanks de algemene geliefdheid van de prins was de dag van zijn uitvaart geen dag van nationale rouw, maar een van ‘business as usual.’ Typisch Nederland. Ofwel: Holland op zijn smalst. De predikant deed op zijn plek royaal wat hem te doen stond. Maar de koopman onderbrak daarvoor niet wat hij te doen had op zijn plek. Dit land is vrijwel geheel los van grote collectieve gedenk- en feestdagen. De invulling van nationale feestdagen wordt geconcentreerd in de avonduren, zodat overdag het gewone leven door kan gaan. Met uitzondering van Kerstmis zijn de grote christelijke feestdagen kapstokken geworden voor extra vakanties en snippertripjes; met twee dagen erbij op eigen kosten kun je een hele week vrij zijn. Maar als het land zo moeilijk collectief kan vieren en gedenken, dan rijst de vraag, zeker op termijn, of er nog iets collectiefs te vieren en gedenken valt, c.q. of er nog wel iets collectiefs is. Als dat weinig is, komt de vraag naar cohesie in de samenleving, c.q. naar versterking of zelfs herstel daarvan, wel onder erg zware druk te staan. Je gaat bijna terugverlangen naar de tijden van de verzuiling. Toen was een basale mate van cohesie structureel verankerd; daar kon altijd een beroep op worden gedaan. Bovendien was, ik werd er door een Vlaamse collega onlangs aan herinnerd, de sociale dynamiek in alle zuilen ook georiënteerd op volksverheffing. Als we het woord nog in de mond durven te nemen, is het om naar het grijze verleden te verwijzen. Toen werkte zoiets nog. Er was een min of meer duidelijk ideaal, gekoesterd door elites, met betrekking tot de inrichting en kwaliteit van de samenleving. Een beetje paternalistisch wellicht, maar (vaak) ook oprecht werd ‘men’ bij de realisering van dat ideaal betrokken. Cultuur en beschaving hoorden nog bij elkaar. De elites wisten er zich verantwoordelijk voor, die twee bijeen te houden. Niet zozeer omdat zij het milieu vormden van hun privileges, van hun status als elite. Ook omdat | |
[pagina 1016]
| |
adel verplicht. Hun sociale doelen, globaal: verbetering van arbeidsomstandigheden en inkomensposities aan de voet van de sociale stratificatie, gingen hand in hand met projecten van algemenere aard. Die waren deels strategische omwegen om de primaire doelen te bereiken, deels werden ze ondernomen om hun eigen culturele merites. In de wereld van de arbeidsorganisaties leidde het tot het onderscheid tussen de smalle en de brede vakbond of vakcentrale. Maar ondertussen zijn wij in een situatie verzeild, waarin het bestaansrecht en voortbestaan van vakorganisaties als zodanig ter discussie staat. Het volk is geëmancipeerd en meer dan in staat zijn eigen belangen te behartigen. Het wordt daar in elk geval gretig toe verleid en in staat gesteld door een sterke marktsector, ondersteund door een overheid die zo tracht uit haar voorzieningenpakket te verwijderen wat ze als ‘ruis’ beschouwt. Het volk wordt dus ook in staat geacht zijn eigen beschavingsboontjes te doppen, zonder verheffingscampagnes van elites. Belangenbehartiging raakt steeds verder los van collectieve doelen en arrangementen; ze individualiseert. Maar daarmee slibt ook het perspectief dicht op gemeenschappelijke beschavingsopties en de component van socialiteit daarin. Voor deze beschouwing het aanzien krijgt van een naïeve lofzang op de verzuiling wil ik graag opgemerkt hebben dat ik het historische proces van de ontzuiling begrijp. Vooral, dat ook ik inzie dat het proces niet terug te draaien is. Maar tegelijk wil ik bij die massieve zekerheid ook drie kanttekeningen maken. Op de eerste plaats wordt de ontzuiling mij iets te vlot voorgesteld als een even onvermijdelijk als onverbiddelijk proces, iets als een historische wetmatigheid. Juist deze geschiedenis is aangestuurd door ideologische (deel)opties, die uitkristalliseerden tot politieke doelen; stap voor stap zijn die in beleid gerealiseerd. Stap voor stap zijn ze dus ook bij te stellen en te corrigeren, mochten ze minder ideaal blijken dan aanvankelijk vermoed. Verzamel de slogans van de afgelopen decennia, van ‘baas in eigen buik’ tot ‘dat moet toch kunnen’ of ‘dat maak ik zelf wel uit’, en je krijgt een aardig beeld van de koortsachtige drijfkracht, van de bewuste maar niet overziene motivatie van het proces. Ontzuiling is ons niet als een fatum overkomen; we hebben ze in wisselende machtsverhoudingen zelf doorgedreven. Niet duidelijk is waarop daarbij het accent lag. Op dat wat wij positief wilden, zeg: de well-to-doburger gedrenkt in D-66-achtige redelijkheid. Of op dat wat wij wilden opruimen, zeg: wat traditie heette en werd geconcentreerd rond de macht van de christendemocratie en de maatschappelijke invloed van christendom en kerk, omgeven door een walm van wierrook en spruitjesgeur. Expansie en optimale ontplooiing, avontuur en experiment werden wervende parolen. Tot in fatale, want dodelijke experimenten toe: drugs veroorzaakten zeker zoveel maatschappelijke ontwrichting, tot te jonge doden toe, als visioenen. Op de tweede plaats: in dit proces vervaagde de rol van de elites, ja, werd ‘elitair’ een scheldwoord. Er was steeds minder oog voor de noodzaak of minstens wenselijkheid van volksverheffing. Laat staan enig idee van de adequate aanpak ervan. Het is ondoenlijk de inhoudelijke ontwikkelingen in het onderwijs op alle niveaus in dit kader | |
[pagina 1017]
| |
kort en eerlijk te inventariseren. Zoveel is zeker: klachten over de kwalitatieve achteruitgang ervan hebben niet alleen betrekking op organisatorische en financiële aspecten. Zeker zo kwellend en knellend is de twijfel over de wijze waarop het zich van zijn pedagogische verantwoordelijkheid en culturele rol bewust is en daar vorm aan geeft. Een nog gemakkelijker voorbeeld is het aanbod van de media. Met de ruimte die gegeven is aan commerciële zendgemachtigden is de deur opengezet naar een overaanbod van inferieure rotzooi. Mijn indruk dat het onkruid zichzelf aan het kapotgroeien is en dat de concurrentie zich momenteel ook manifesteert in meer zelfreinigend vermogen van de zendgemachtigden zelf, eventueel daartoe geprikkeld door hun adverteerders, laat onverlet dat er, eerstens, nog erg veel rotzooi overblijft en, tweedens, dat hier welk aanbod dan ook verpakt is in een informeel-opgewonden toontje, dat toch wat haaks staat op wat ik beschaafd acht. Op de matiging en beheersing die vanouds als grondslag en levend hart van beschaving worden beschouwd. Is er iets aan te doen? Terecht herinneren zij die bang zijn voor paternalisme, en al helemaal voor een of andere vorm van censuur, eraan dat er een uit-knop zit aan elk individueel toestel. Maar zij vergeten in te gaan op de vraag wat het effect is op een samenleving in haar geheel, als grote groepen vergeten van die knop gebruik te maken. Terwijl zij anderzijds de verwikkelingen op het publieke erf in 2002 in gevoelige mate herleiden tot de invloed van de media. Ik vermoed inderdaad dat die bij de theatralisering en retorisering van de politiek een grote rol hebben gespeeld. Daarmee zijn ze nog niet linea recta verantwoordelijk voor de populistische en dilettantische uitwassen die zich voordeden. Maar daarmee ligt er ook bij hen verantwoordelijkheid voor de trieste aanblik die de politiek nu biedt. Nog wel geen bananenrepubliek. Maar 2002 heeft wel ruimte gegeven voor te veel praktijken daarvan. Het perspectief van volksverheffing op dit punt, van een broodnodig beschavingsoffensief, krijgt de contouren van een gerichte inspanning om het begrip van democratie uit te tillen boven het primitieve niveau dat het nu vaak blijkt te hebben. Maar dat kan uiteraard pas worden ingezet als ruiterlijk erkend wordt dat het perspectief van en inzet voor volksverheffing wenselijk en opportuun is. Ten derde is er het meest gevoelige punt: de ontkende of minstens gemarginaliseerde rol van godsdienst en ideologie en van de instituties die ze droegen of hadden te dragen: kerken (synagoge, moskee, e.d.), politieke partijen en maatschappelijke organisaties. Mijn overtuiging is dat het tij van negeren en marginaliseren gekeerd moet worden. Maar ik pleit niet voor restauratie. Het zal dus een fijnzinnig karwei worden, waarbij aan alle kanten gewaakt moet worden voor ontsporingen. Religie en ideologie waren de kern van het zuilensysteem. Ze leverden de motivaties voor en systematisering in coherente opties van de onderscheiden doelstellingen, strategische keuzes en beleidsmatige inzet in materiële en personele zin. Men kan het tijdgebonden karakter van die motivaties en opties doorzien en tegelijk overtuigd blijven van de noodzaak van verankering van dit soort motivatie en opties in visies van ideële aard. Recente ervaring waarin, als gezegd, de politiek, niet in de touwen gehouden door spelregels en | |
[pagina 1018]
| |
principes, programma's en partijbonzen, zich in de kaart liet kijken, is op dat punt zeker zo'n sterk argument als het failliet van de direct daaraan voorafgaande politiek. Die trachtte zich voornamelijk te legitimeren met en zette eenzijdig in op macro-economische zaken en correcte procedures. Niet ten onrechte is geconstateerd dat deze eenzijdigheid tot puinhopen heeft geleid. Het ongenoegen daarover concentreerde zich in het verwijt dat dit soort politiek een blinde vlek had voor de werkelijke problemen van alledag. Hadden overheden en instanties daar echt geen oog voor? Deels was dat zeker het geval, opgesloten als zij zaten in de koestering van het verstarrende idioom van de welvarende, verlichte burger. Maar voor een deel was die aandacht er zeker wel. Maar men was niet in staat over te brengen dat men er oog voor had, dat men erdoor beroerd werd, dat men ermee bezig was. De afgelopen maanden zijn de puinhopen van toen opgehoogd met die welke zijn veroorzaakt door het ongedisciplineerd en in het wilde weg proberen die aandacht en de inzet die ze impliceert te mobiliseren. Die inzet werd de facto verbonden met persoonlijke ambitie, ongelimiteerde machtsstrijd en een beschamend gebrek aan kennis van zaken, aan simpel politiek vakmanschap. Het maakte van de winnaars van toen de verliezers van nu. Met zoveel verliezers uit politieke confrontaties - hoewel: hier is de een zijn dood de ander zijn brood - doet zich de noodzaak van een brede herziening van de politieke cultuur voelen. Die kan alleen reliëf krijgen in een herbezinning op cultuur als zodanig, in den brede en in haar bekroning van beschaving. Daarbij is een wervend en ideëel referentiepatroon, gespecificeerd in meerdere, maar alle bewust geëxpliciteerde varianten onmisbaar. Daarbij zullen religie en ideologie, inhoudelijk en in relatie tot concrete ervaringen met leven en samenleven, uit hun gemarginaliseerde positie moeten worden bevrijd. Zowel om hun reserves aan richtinggevende en stimulerende denkbeelden ten nutte te kunnen maken, als om hun ervaring met dit type denken te kunnen inbrengen. Of, met andere woorden, ze hebben een vitale rol in een volwassen gedachtewisseling over waarden en normen; niet alleen over burgerfatsoen, maar daarover ook. Die gedachtewisseling is broodnodig. De demissionaire minister-president trachtte ze in gang te zetten. Maar de media wisten niet hoe zij dat initiatief het meest geniepig in diskrediet konden brengen. Toch lijkt het klimaat voor deze publieke discussie niet alleen maar ongunstig. Echter: met name de economische conjunctuur dreigt roet in het eten te gaan gooien. Als die nog verder verslechtert, is niet te verwachten dat de koopman zijn directe commerciële belangen even opzij zal zetten voor andere prioriteiten. Er zou wel weer eens een ongegeneerde jacht op snelle winst en op het veiligstellen van particuliere belangen kunnen ontstaan, economisch en electoraal. Eventueel onder gelijktijdige lippendienst aan cultuurvernieuwende en grensverleggende gedachtewisselingen met de dominee, die op zijn plaats mag doen wat hem te doen staat. Want zo tolerant zijn we. Die formule heeft ons eerder door barre tijden heen geholpen.
□ Pieter Anton van Gennip | |
[pagina 1019]
| |
Een nieuwe encyclopedie over de jezüietenordeOp 10 november 1978 stuurde de Amerikaanse jezuïet Charles O'Neill, de toenmalige directeur van het Historisch Instituut van de jezuïetenorde in Rome, een brief aan 229 jezuïeten wereldwijd, waarin hij hun mening peilde over de voorgenomen uitgave van een encyclopedie over de jezuïetenorde. Deze zou het Jesuiten-Lexikon dienen te vervangen, dat de breed onderlegde Ludwig Koch, s.j. (1878-1935) een jaar vóór zijn dood gepubliceerd had, en dat in 1962 in Leuven anastatisch was herdrukt. O'Neill beoogde een aanzienlijk bredere opzet dan Koch voor ogen had gestaan, en wilde de geschiedenis van de orde in al zijn facetten laten belichten door historici van binnen en buiten de Sociëteit van Jezus. De helft van de artikelen zou personen betreffen. De andere helft zou de volgende terreinen omvatten: geografische artikelen, diverse terreinen van apostolaat, kunsten en wetenschappen, en - vooral ten dienste van niet-jezuïeten - artikelen in verband met de constituties, traditie en spiritualiteit van de Sociëteit, inclusief jezuïtische terminologie. De encyclopedie was begroot op twee delen, met elk duizend pagina's in twee kolommen, en zou verschijnen in een Engelse en Spaanse editie. Het plan om ook een Franse editie uit te geven werd bijna onmiddellijk opgegeven bij gebrek aan geschikte medewerkers. Ruim twee maanden later hadden 151 (66%) van de aangeschreven jezuïeten geantwoord, van wie de meesten in zeer affirmatieve zin. Meer dan honderd van hen verklaarden zich bereid om aan de encyclopedie mee te werken. In de zomer van 1979 waren er al drieduizend artikelen voorgesteld. Bezien diende te worden of bepaalde personen of onderwerpen geschrapt respectievelijk toegevoegd moesten worden. Daartoe kregen nationale coördinatoren een lijst met namen voorgelegd van personen, die in zes categorieën van belangrijkheid konden worden ingedeeld, waarbij het aantal woorden per categorie varieerde van 50 tot 1000. Francisco de Borja Medina, s.j., de Spaanse eindredacteur, kondigde aanvankelijk aan dat in mei 1980 de au- | |
[pagina 1020]
| |
teurs aangezocht zouden worden, en dat de voltooiing van het werk, waarvan 10% uit illustraties zou bestaan, was voorzien tegen het eind van 1983. Maar het ambitieuze project liep in zijn eerste fase terstond vertraging op, onder meer wegens gebrek aan richtlijnen voor de auteurs. Pas in november 1981 stuurden O'Neill en Medina het ‘huiswerk’ toe aan de geselecteerde auteurs, die gevraagd werd hun teksten in te zenden vóór eind juni 1982. Hoe de schrijvers en redacteuren in de verschillende landen te werk zijn gegaan is mij niet bekend. Maar als coördinator van de sectie Nederland heb ik op 31 december 1981 ruim twintig Nederlandse jezuïeten te hulp geroepen, en hun om advies gevraagd aangaande de meest recente geschiedenis van de Nederlandse Provincie, d.w.z. vanaf 1940, het jaar waarin Frans van Hoeck, s.j. zijn Schets van de geschiedenis der jezuïeten in Nederland had gepubliceerd. Welke gebeurtenissen en ontwikkelingen sindsdien zijn vermeldenswaard? Welke beslissingen of visies zijn van wezenlijke betekenis geweest? Waardevolle en verhelderende reacties druppelden binnen, waarin ook namen werden genoemd van personen die een apart artikel verdienden. Het was duidelijk dat de naoorlogse periode de meest bewogen geweest is in de geschiedenis van de Nederlandse jezuïeten, en dat de meningen daarover zeer uitgesproken waren. Om die reden heb ik de ontwerptekst van het algemene artikel over Nederland aan alle Nederlandse jezuïeten ter beoordeling voorgelegd via het interne communicatieblad SJ, nadat ik tevoren de weergave van de meest recente periode ter correctie had toegestuurd aan de destijds benaderde ‘peetvaders’. Ik ontving een groot aantal brieven met voorstellen voor correcties en aanvullingen, maar ook enkele schrijvens van polemische aard. Pas begin april 1982 was de lijst met de namen van apart te vermelden personenGa naar eind[1] gereed, met daarbij de beoogde auteurs van wie er enkelen voorzagen dat zij de gestelde kopijdatum van 1 juli 1982 op geen stukken na konden halen. In februari 1983 liet een nieuw aangetrokken medewerker voor de encyclopedie, de Ier Fergus O'Donoghue, s.j., weten: ‘Er is nog steeds voortgang, maar niet snel. Deze kan eerder beschreven worden als gestaag dan langzaam. Artikelen stromen binnen, en we hebben nu meer dan 2400 biografische artikelen ontvangen, en vele artikelen over landen. Het volgende probleem is het vinden van auteurs die thematische artikelen kunnen schrijven. Een groot probleem is dat van de vertaling, omdat ieder artikel vertaald moet worden in het Spaans en/ of Engels. Om al deze redenen is het onmogelijk om een deadline te geven’. Die werd kort daarna bepaald op half juni 1983. En toen viel de stilte in. In februari 1996 liet de redactie van de encyclopedie eindelijk opnieuw van zich horen in de persoon van de Spaanse ‘moderator’ Joaquín Maria Domínguez, s.j. Hij deelde mee dat de Algemeen Overste Peter-Hans Kolvenbach in 1993 besloten had voorlopig alleen de Spaanse editie te publiceren, vanwege ‘last minute’-problemen met de Engelse editie. Aan de auteurs zouden de artikelen in Spaanse vertaling ter goedkeuring en aanvulling toegezonden worden; binnen drie maanden werden de gecorrigeerde drukproeven terug verwacht. Tevens deelde hij mee dat de definitieve versie, waaraan zeshon- | |
[pagina 1021]
| |
derd auteurs hadden meegewerkt, gereed zou komen tegen het einde van 1997, vermoedelijk in twee delen. De encyclopedie zou bevatten: 5660 biografieën, 150 artikelen over de jezuïeten in verschillende landen, 270 thema's betreffende verschillende activiteiten van jezuïeten, en 200 over het ‘Instituut’ van de orde. Van de aanvankelijk geplande illustraties was overigens geen sprake meer. Tabellen en kaarten zouden toegevoegd worden. Inmiddels bleken meer dan tweehonderd van de talloze oorspronkelijke auteurs overleden, zodat de nationale coördinatoren opgescheept werden met een flinke extra taak. Het bleek niet meer mogelijk nog nieuwe artikelen voor opname voor te dragen, met uitzondering van een korte bijdrage over de in 1983 gekozen Algemeen Overste Peter-Hans Kolvenbach, die fijntjes tegen Domínguez opmerkte dat hij toch nog in leven wasGa naar eind[2]. Op het feest van Sint-Franciscus Xaverius, 3 december 2001, na vijfentwintig jaar barensweeën, verscheen eindelijk de Biografisch-thematische historische encyclopedie over de jezuïetenorde in vier kloeke delen in blauwgroene linnen band met in totaal 4110 bladzijden. Het resultaat mag er zijn. Bijna zevenhonderd auteurs, van wie de meesten behorend tot de Sociëteit van Jezus, schreven 5367 biografieën (haast uitsluitend over jezuïeten overleden vóór 1990)Ga naar eind[3], 138 artikelen over landen, 158 over specifieke thema's, en 70 over het Instituut van de orde. Ieder artikel is voorzien van een bibliografie, en bij jezuïetenpublicisten tevens van een overzicht van hun gepubliceerde werken. In het vierde deel zijn als bijlagen opgenomen lijsten met door jezuïeten wereldwijd uitgegeven tijdschriften, waaronder Streven; een lijst met kardinalen en bisschoppen uit de Sociëteit van Jezus, respectievelijk 38 en 338; en een index met behandelde geografische, topografische en thematische artikelen. De twee eerste categorieën bevatten artikelen over alle landen waar ooit jezuïeten werkzaam waren, en over belangrijke colleges, zoals het Collège Louis-le-Grand in Parijs, de Gregoriana in Rome, en het Clementinum in Praag. Tot de laatste categorie kunnen de bijdragen gerekend worden over diverse facetten van de kunst, een onderwerp dat te lang en ten onrechte in de geschiedenis van de Sociëteit onderbelicht gebleven is (boekdrukkunst, theater, muziek, dans, beeldende kunst), en over een brede waaier van gebieden waarop jezuïeten actief zijn (geweest), zoals archeologie, astronomie, kalenderhervorming, natuurkunde, economie, farmacie, media, occultisme, psychiatrie, en vluchtelingen. Ook problematische thema's komen ter sprake, zoals het amerikanisme, antijezuïtisme, censuur, slavenhouderij, opheffing van de Sociëteit, Inquisitie, integrisme in Spanje, jezuïetessen, vrijmetselarij, de vaak hobbelige relatie met de pausen (aan iedere paus vanaf Paulus III tot en met Johannes Paulus II is een artikel gewijd), en de Chinese ritenstrijd. Over de kwaliteit van de artikelen kan men uiteraard van mening verschillen, met name waar het gaat om de objectiviteit van de auteur die controversiële thema's of personen te behandelen heeft gehad, of die een uitgesproken positie inneemt ten opzichte van spirituele, theologische en beleidsmatige keuzes die op scharniermomenten van de geschiedenis zijn gemaakt. Hier lijken Angelsaksische auteurs | |
[pagina 1022]
| |
soms andere inschattingen te maken dan hun mediterrane collega's. Ook kan men twisten over de opzet van de bij elk artikel geplaatste bibliografie, waarin ik de voorkeur gegeven had aan een chronologische in plaats van alfabetische opsomming van de publicaties. Tevens valt op dat er in de laatste correctieronde een en ander fout gegaan is, vooral waar het de correcte spelling van niet-Spaanse woorden betreft, en dat bepaalde toen nog levende auteurs als overleden staan vermeld. Maar ondanks deze kritiek is deze encyclopedie een prestatie van grote klasse, die - het klinkt helaas als een cliché - voor de geschiedschrijving van de jezuïetenorde een markante mijlpaal betekent. Niet voor niets schreef de Amerikaanse jezuïet Mark Lewis, de huidige directeur van het Historisch Instituut van de Sociëteit van Jezus te Rome, dat met het verschijnen van deze encyclopedie een nieuw tijdperk is begonnenGa naar eind[4]. □ Paul Begheyn Charles E. O'Neill & Joaquín Ma. Domínguez, Diccionario histórico de la Compañía de Jesús biográfico-temático, 4 delen, Roma, Institutum Historicum, S.I. / Madrid, Universidad Pontificia Comillas, 2001, 4110 blz., € 300,00, ISBN 84-8468-036-3. |
|