Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 900]
| ||||
Bart Van loo
| ||||
[pagina 901]
| ||||
‘Ik wilde de waarheid en had ongelijk zoveel mensen te kwetsen om ze te bereiken [...] En daarom heeft men mij veroordeeld’. De zaak-Dreyfus levert hem in de herfst van zijn carrière de haat op van haast de hele Franse natie, en zal hem hoogstwaarschijnlijk het leven gekost hebben. Wat me eveneens intrigeert, is hoe hij erin slaagt een burgerlijk leven te combineren met een artistiek, literair bestaan, voortgejaagd door een onstuimige werklust die hij weet te kanaliseren dankzij een perfect georganiseerde dagindeling. ‘Tout ici est extraordinairement ordinaire’, zegt hij zelf over zijn leven in Médan nabij Parijs, terwijl de critici hem voorstellen als een ontaard schepsel, ‘de Homerus van de beerput’. Zijn onconventionele plaats in de toenmalige Franse letteren en de vele schandalen die zijn romans uitlokten, doen nogal denken aan wat nu Michel Houellebecq overkomt. Goede aambeelden hoeven de hamers natuurlijk niet te vrezen. De lees Houellebecq overigens als een Zola voor gevorderden, daar heb ik vroeger reeds over geschrevenGa naar eind[2]. Zich afzettend tegen alle idealistische en dromerige verhalen van de romantici wil Zola, in de voetsporen van Balzac, het moderne Parijs op een naturalistische wijze een plaats geven in de letteren. De helft van de cyclus Les Rougon-Macquart speelt zich af in de Lichtstad, die ook haar naam geeft aan het derde deel van de trilogie Les Trois Villes. Op het einde van zijn leven zal Zola als amateur-fotograaf talrijke foto's nemen die naast zijn romans getuigen van het Parijs van ruim honderd jaar geleden. Sommige romans behandelen een stad die er niet meer is, maar andere kun je nog steeds lezen met de kaart van de Franse hoofdstad ernaastGa naar eind[3]. Om me helemaal in Zola's verhaal in te leven, ben ik onlangs naar Aix-en-Provence gegaan, een stad die niet alleen biografisch, maar ook literair voor hem van belang is geweest. | ||||
De appelen van CézanneVan zijn derde tot achttiende levensjaar verblijft Zola in Aix-en-Provence. Zola's vader François was burgerlijk ingenieur en had plannen voor een dam en een kanaal om de stad van water te voorzien. Nadat hij geld had verzameld in Parijs, waar Émile geboren wordt, komt hij in Aix wonen om er zijn plannen uit te voeren. Zola woont bijna tien jaar in een huis dat zich nog steeds bevindt in de ‘traverse Sylvacanne’ op het nummer 12, een mooie woning net buiten de weg die Aix omsingelt. Het doodlopende, erg smalle straatje ligt op een boogscheut van de thermen en lijkt me in de loop der jaren nauwelijks veranderd. Nu woont er een binnenhuisarchitect, - een beroep dat Zola als dilettant met ijver zal bedrijven wanneer hij na het succes van L'assommoir in 1877 een optrekje dat hij in Médan gekocht heeft, zal inrichten | ||||
[pagina 902]
| ||||
en uitbouwen. Het woonhuis uit zijn jeugd zal de schrijver gebruiken als inspiratie voor de woning van Adelaïde Fouque, de stammoeder van de Rougon-Macquarts: in La fortune des Rougon, uit 1871, de eerste roman van de reeks, verblijft zij er met haar kleinzoon Silvère. In 1847 sterft zijn vader aan de gevolgen van een longontsteking en wordt de zevenjarige Émile wees. Al snel verhuist de familie naar een kleinere en goedkopere woning. Dat is het begin van een hele reeks verhuizingen. Zo wonen ze een tijdje in de rue Minet, in een huis dat er nog steeds staat, vlak naast een fietsenmaker. Zola moest het weten: in de jaren negentig is hij er immers als de kippen bij om gebruik te maken van de eerste gecommercialiseerde fietsen. Hij doorkruist het platteland rond Médan, vlak bij Parijs, meestal op weg naar zijn minnares Jeanne Rozerot in Verneuil. Hij maakt snel vorderingen en koopt zelfs een ‘vélodromomètre’, zodat hij een idee krijgt van de afstanden die hij aflegt. In zijn laatste romans zal hij als een van de eerste moderne schrijvers over het nieuwe vervoermiddel schrijven. Zo luidt de fietstocht van priester Pierre Froment en de jonge Marie in de mooie roman Paris (1898) het begin in van hun liefdesrelatie. Zola is helemaal weg van de ‘culte de la pédale et des pneus’ en wordt erelid van de Touring-Club de France in 1895: ‘Ik fiets veel en [...] vind het een heerlijke vorm van ontspanning. Uiteindelijk trek ik me niets meer aan van het weer en rijd ik ook uit als het regent, wat maakt dat ik doorweekt en met modder beklad terugkeer. Het kan me niet schelen, het doet me veel goed.’ Maar laten we terugkeren naar Zola's jeugdjaren in Aix. Op twaalfjarige leeftijd wordt hij ingeschreven als interne leerling op het Collège Bourbon, het huidige Collège Minet in de rue Cardinale, in het hart van de chique wijk Mazarin. Hij maakt er kennis met Paul Cézanne, die een van zijn beste vrienden zal worden. De jonge Émile wordt stevig gepest op school: ‘Hij droomde de hele tijd... een hardnekkige koppigaard, een ziekelijke peinzer... weet u wel, iemand die de leerlingen haten’, aldus Cézanne. De op de koop toe bijziende en lispelende ZolaGa naar eind[4] krijgt geregeld een stevig pak rammel op de speelplaats. Cézanne kan het op een dag niet meer aanzien en neemt het voor hem op. De dankbare Zola schenkt hem een mand appelen. Er wordt wel eens schertsend gezegd dat Cézanne daarom in zijn leven zoveel appelen geschilderd heeft. Een eeuwige vriendschap lijkt geboren, zoals we kunnen lezen in L'oeuvre (1886), waarschijnlijk Zola's meest autobiografische roman: | ||||
[pagina 903]
| ||||
‘Van nature tegengesteld, maar meegesleept door een geheime affiniteit, de vage kwelling van een gemeenschappelijke ambitie en het ontwaken van een superieure intelligentie, werden zij, tussen het gewoel van slechte leerlingen die hen sloegen, ineens en voor altijd onafscheidelijke vrienden.’ De Cézannes wonen een tijdje op de eerste verdieping van het Café des Deux Garçons, vandaag nog altijd een van de bekendste plekjes op de wondermooie cours Mirabeau. Zola komt er vaak langs en de twee drinken er geregeld een glas. Ze worden lid van de fanfare van de school: de toekomstige schilder speelt hoorn en de schrijver in spe leert klarinet. Samen met Jean-Baptistin Baille vormden ze een onafscheidelijk trio. In L'oeuvre haalt Zola die herinneringen op en beschrijft hij hun avontuurlijke uitjes in de Provençaalse natuur, waarbij hij de namen weliswaar zorgvuldig verandert. Het driemanschap kampeert in de wilde natuur, Baille zorgt voor vuur en Zola grilt schapenvlees dat vervolgens door Cézanne wordt gekruid. Voldaan dutten ze in, en als ze ontwaken trekken ze op jacht of reciteren ze gedichten van Alfred de Musset of Victor Hugo. Het zijn jaren van peis en vree voor Zola, opgroeiend aan de zijde van goede vrienden in de heerlijke Provençaalse natuur. Ondertussen kampt zijn moeder met grote financiële moeilijkheden die ze hoopt op te lossen in Parijs. De jonge Émile is als door de bliksem getroffen wanneer hij in februari 1858 van haar uit Parijs een brief ontvangt waarin ze hem opdraagt alle meubelen te verkopen en met het geld naar de hoofdstad te komen, definitief wel te verstaan. In Parijs wordt hij uitgelachen met zijn ‘accent provençal’ en noemt men hem vanwege zijn Italiaanse roots spottend ‘Gorgonzola’. Hij zakt voor zijn bac (eindexamen op de middelbare school) - met de vermelding ‘nul en littérature’ - en doorworstelt enkele zwarte jaren. Later zal Cézanne ook een hele tijd in Parijs verblijven. Ze zien elkaar minder, maar blijven goede vrienden. Zola zal hem vaak financieel steunen, en de schilder komt enkele keren op bezoek in Médan. Net als Monet maakt Cézanne een beroemd portret van ZolaGa naar eind[5], en op 31 mei 1870 is hij getuige van zijn huwelijk met Alexandrine Melay in Parijs. Zola heeft zeker en vast het moeilijke karakter van Cézanne begrepen en gerespecteerd, eerde hem als vriend, maar heeft zijn talent als kunstenaar nooit erkend. L'oeuvre (1886) betekent het einde van de grote vriendschap. Verpakt als een tragisch liefdesverhaal is het in de eerste plaats een meedogenloze schets van het toenmalige kunstenaarsmilieu en een zwartgallige reflectie op de kunst. Aangezien vele schilderijen worden geweigerd voor het officiële Salon besluit Keizer Napoleon III in 1863 een ‘Salon des Refusés’ op te richten. Zola beschrijft deze gebeurtenis van formaat in L'oeuvre | ||||
[pagina 904]
| ||||
met verve. De strijd tussen de impressionisten en de academische school komt knap uit de verf, en we herkennen in Plein air, een doek van het hoofdpersonage Claude Lantier, duidelijk Manets Déjeuner sur l'Herbe. Het is verbijsterend hoe hilarisch en spottend dit werk door de goegemeente wordt ontvangen. L'oeuvre is ook het emotionele verhaal van een groep kunstenaars die Parijs willen veroveren en uiteindelijk elkaar als concurrenten en vijanden bejegenen. In het personage Sandoz herken je onmiddellijk Zola. Sandoz droomt ervan de maatschappij in meerdere romans op een realistische en wetenschappelijke wijze voor te stellenGa naar eind[6], en schrijven ervaart hij als een helse verslaving, een slopende activiteit die je leven opeist. Het hoofdpersonage Claude Lantier, waarin Zola eigenschappen van Manet, Monet, maar vooral Cézanne projecteert, is een schilder die heel zijn leven in het teken van zijn kunst stelt. Hij is overdreven perfectionistisch en vernielt de meeste van zijn doeken. Zijn vrouw Christine moet het afleggen tegen de mislukte afbeeldingen die Claude van haar maakt, haar volledige toewijding en opoffering kunnen niet optornen tegen de duivelse greep van de kunst. Na jaren gewerkt te hebben aan wat zijn meesterwerk moest worden, hangt hij zich gedesillusioneerd op voor het doek. Het is niet zozeer de zelfmoord van de mislukte schilder die Cézanne tegen de borst stoot, maar Claudes opvattingen over de schilderkunst. Hij had ze ooit in alle intimiteit aan Zola toevertrouwd, en ziet ze nu zomaar te grabbel gegooid. De schilder stuurt Zola een zuinig, formeel bedankbriefje. Het is hun laatste contact. In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt, zal Cézanne de naturalistische schrijver nochtans niet vergeten. Hij spreekt met vrienden nog veel over hem en herhaalt steevast dat ‘esthetische verschillen’ hen uit elkaar hadden gedreven. De schilder neemt in 1902 met grote droefheid kennis van Zola's overlijden. Alexandrine verkoopt dan de twaalf schilderijen van Cézanne die in het bezit waren van haar echtgenoot. | ||||
Aix-en-Provence, geboortestad van de cyclus Les Rougon-MacquartZoals vermeld publiceert Zola in 1871 de eerste roman van de cyclus Les Rougon-Macquart, meteen een ijzersterk boek: La fortune des Rougon leest als een trein, begint knap, eindigt beklijvend, en daartussenin stelt Zola zijn twee families voor via een lokaal politiek steekspel ten tijde van Louis-Napoléons staatsgreep van 1852. Epische scènes worden gekoppeld aan trefzekere psychologische beschrijvingen en hurnoristische kanttekeningen. Het verhaal speelt zich af in Plassans, de fictieve tegenhanger van Aix-en-Provence. | ||||
[pagina 905]
| ||||
De personages uit de hele cyclus zijn terug te brengen tot één grote stamboom die begint met Adelaïde Fouque, een waanzinnige vrouw die in La fortune des Rougon trouwt met een Rougon, maar er tegelijk een minnaar op na houdt, een Macquart. De Rougons worden de officiële tak en maken deel uit van de gegoede burgerij, terwijl de bastaards van de Macquarts tot het proletariaat behoren. Op die manier kan Zola het hele maatschappelijke bestel beschrijven. De waanzin van de oermoeder Adelaïde belast elk familielid met een eigen erfelijkheidsprobleem. ‘Erfelijkheid heeft zijn wetten, net als de zwaartekracht’, schrijft Zola in het voorwoord van La fortune des Rougon. Ter illustratie verwijs ik naar Nana (1880), het verhaal van het gelijknamige meisje van plezier dat met haar sensuele schoonheid Parijs letterlijk overrompelt. Haar wellust neemt ons mee naar de geheime hoekjes van prostitutie en overspel, waarbij vele mannen het hoofd, hun fortuin en zelfs het leven verliezen. Centraal staat haar relatie met Graaf Muffat, die ze stelselmatig bedriegt en vernedert. Muffat slikt alles en blijft haar met een masochistisch genot trouw. Opmerkelijk is dat ze blijkbaar geen besef heeft van wat ze anderen aandoet. De erfenislast is sterker dan haarzelf, - dat vind je wel meer in het oeuvre van Zola. Nana is de vrucht van ‘een stuk of vijf generaties van dronkaards [...] hetgeen zich bij haar in een zenuwachtige verwarring van haar vrouwelijkheid omzette’. Zij is de dochter van Gervaise Macquart, het hoofdpersonage van L'assommoir (1877), dat vanwege een misvormde rechterdij ernstig mankt, ‘een zonderlinge erfelijke voortplanting van de mishandelingen die haar moeder te verduren heeft gehad in de uren van beestachtige dronkenschap’. Gervaise is de kleindochter van Adelaïde. De familie heeft meerdere vertakkingen, en bijgevolg ook talrijke erfelijke kwalen. In de romans van Les Rougon-Macquart snijdt Zola telkens een specifieke ‘tranche de vie’ aan, die hij vóór het schrijven grondig onderzocht: voor Germinal daalt hij in de mijnen af, voor Nana praat hij uren met mensen uit het prostitutiemilieu, en hij laat zich rondrijden op een locomotief en grondig inlichten door machinisten en spoorwegarbeiders alvorens La bête humaine uit te werken. Elke roman wordt voorafgegaan door een lijvig dossier. De val van Napoleon III in 1870 is een godsgeschenk voor Zola, die daardoor het hele Tweede Keizerrijk (1852-1870) als tijdskader voor zijn reeks kan nemen. Vandaar de bekende ondertitel: Histoire naturelle et sociale d'une famille sous le second Empire. De romancyclus is dan ook duidelijk getekend door een dubbele erfelijkheid. De degeneratie van de Rougon-Macquarts gaat hand in hand met die van het Frankrijk van Napoleon III. La bête humaine (1890) eindigt, net als Nana trouwens, met de oorlogsverklaring van Frankrijk aan Pruisen. Tijdens een adembenemende treinreis vallen de treinbestuurder Etienne Lantier (het hoofdpersonage) | ||||
[pagina 906]
| ||||
en zijn stoker vechtend (om een vrouw) van de locomotief en raken ze verpletterd. ‘Zonder bestuurder, midden in de duisternis, als een blind en doof beest dat overgeleverd is aan de dood, reed en reed [de machine] door, beladen met dat kanonnenvlees, met die soldaten die, al afgestompt van vermoeidheid en dronken, zongen.’ Niet alleen is dit een mooie metafoor voor het regime van Napoleon III dat met de oorlog van 1870 een bloedige dood zal sterven, er zit ook een visionaire kijk in op wat het samengaan van techniek en ‘het beest in de mens’ tijdens de Eerste Wereldoorlog teweeg zal brengen. Parijs is het decor van ongeveer de helft van de cyclus, maar Zola's geboortestad is eveneens goed voor vijf romansGa naar eind[7]. Uit een ongedateerde brief aan de bibliothecaris van Aix-en-Provence blijkt hoezeer hij gehecht is aan het zuiderse stadje: ‘Ik heb een stuk van mijn hart in Aix achtergelaten. De wens dat mijn naam er niet helemaal vergeten wordt, en daarom hebben enkele regels in een plaatselijke krant me altijd meer geraakt dan lange studies in de Parijse bladen. Alles wat me ter ore komt van de stad waar ik mijn jeugd heb doorgebracht, treft me diep. Ik ben dan ook erg blij dat de bibliotheek van de stad te kennen heeft gegeven dat ze graag mijn boeken wil bezitten. [...] Elke keer dat er een boek van mij zal verschijnen, zal het eerste exemplaar voor de bibliotheek zijn.’ Voor de literaire spoorzoeker is het leuk uit te pluizen hoe Zola zijn geboortestad Aix heeft omgedoopt tot het fictieve Plassans. Er zijn heel wat overeenkomsten, maar de plaatsen en namen worden telkens veranderd of aangepast. Vooral de eersteling La fortune des Rougon is wat dat betreft cruciaal. Je moet al moeite doen om in Plassans niet Aix-en-Provence te herkennen, wanneer Zola het stadje als volgt beschrijft: ‘Plassans is een provinciestadje van ongeveer tienduizend inwoners. Gebouwd op de bergvlakte aan de Viorne leunt het in het noorden tegen de heuvels van de Garrigues, een van de laatste uitlopers van de Alpen, en zo ligt het bijna helemaal ingesloten. In 1851 waren er slechts twee wegen die de stad met de naburige streken verbonden, de weg naar Nice, die naar het oosten afdaalt, en de weg naar Lyon, die naar het westen stijgt en feitelijk een voortzetting van de andere is.’ Vervang Plassans, de Viorne en de Garrigues respectievelijk door Aix, de Arc en de montagne Sainte-VictoireGa naar eind[8], pas vervolgens het inwonersaantal aan, en de beschrijving geldt nog vandaag. Je kunt met de roman in | ||||
[pagina 907]
| ||||
de hand en een beetje verbeeldingskracht nog meer elementen van Aix herkennen. Het paradepaardje van de stad is en blijft de prachtige cours Mirabeau, een heerlijke laan die enkele jaren geleden autoluw is gemaakt (tevoren was het echt de plaatselijke Champs Élysées) en dus nog heerlijker is om over te slenteren. Langs beide zijden vind je prachtige platanen die elkaar met het toenemen van de jaren steeds heftiger omhelzen. In de roman heet deze stadsader de cours Sauvaire, ‘een soort van boulevard, aan beide zijden beplant met twee rijen platanen’. Deze laan mondt uit in de rue Thiers, een van de belangrijke straten van de stad, die in de roman herdoopt wordt tot de rue de la Banne: ‘Deze straat, de mooiste van de regio, begint aan het uiteinde van de cours Sauvaire en loopt naar het noorden, waarbij je links de zwarte massa's van de oude wijk vindt, en rechts de lichtgele huizen van de nieuwe stad. Het is daar, ergens halverwege de straat, dat zich de onderprefectuur bevindt.’ Die beschrijving komt volledig overeen met de structuur van het Aix van vandaag. Het oude stadsgedeelte (met stadhuis en kathedraal) bevindt zich inderdaad links van de rue Thiers en het nieuwe gedeelte dijt aan de rechterzijde steeds verder uit. Ten zuiden van de cours Mirabeau - na verloop van tijd begon ik ze tijdens mijn wandelingen door de stad gewoon cours Sauvaire te noemen, fictie en werkelijkheid schoven moeiteloos in elkaar - vind je in de roman de aristocratische wijk Saint-Marc, in werkelijkheid het chique quartier Mazarin, waar de adel zich vanaf de achttiende eeuw verschanste. Het is overduidelijk: Plassans is voor een groot deel gebaseerd op Aix-en-Provence. Als je de bovenstaande minimale geografische gegevens in je hoofd knoopt, en vervolgens La fortune des Rougon leest op een terrasje op de cours Mirabeau, krijgt de sowieso uitstekende roman nog wat extra glans. Het is alsof je de personages voor je ogen voorbij ziet gaan. In 1893 wordt na de publicatie van het twintigste deel, Le docteur Pascal, het einde van de literaire cyclus met de nodige luister gevierd in het Chalet des Îles van het Bois de Boulogne, waar je nog steeds terechtkunt voor een hapje en een drankje. Zola situeert de roman opnieuw in Plassans en gaat na al die jaren nog eens een week naar Aix-en-Provence om zich voor te bereiden. Het is een blij weerzien. Ik licht uit de laatste roman van de reeks graag een beschrijving die je nu nog zo in een toeristische gids zou kunnen aantreffen: | ||||
[pagina 908]
| ||||
‘O Plassans, met de cours Sauvaire, de rue de Rome, en de rue de la Banne die de stad in drie wijken opdelen, Plassans met zijn gesloten vensters, de door de zon aangevreten stad, uiterlijk dood, maar die achter die onbeweeglijkheid een druk nachtleven verbergt... Op de cours Sauvaire [...] vind je al vanaf zeven uur 's ochtends de drinkers in de zwarte schaduw van de platanen, aan de deuren van de cafés. [...] In het nieuwe stadsgedeelte staat het huispersoneel op de drempel van de weelderige woningen; in het quartier Saint-Marc bewaren oude herenhuizen een vriendelijke stilte [...]. Diep in de oude stadswijk heb je de kathedraal Saint-Saturnin [in werkelijkheid de kathedraal Saint-Sauveur].’ De stad is Zola niet vergeten. Als de zon genadeloos toeslaat, is het heerlijk te verpozen in de schaduw van de bomen in het parc Jourdan, waar talloze bordjes verbieden het grasperk te betreden, maar waar iedereen zich ongehoorzaam neervlijt. Ik vond een schaduwrijk plekje bij het standbeeld van Zola, die recht in de ogen kijkt van de honderd meter verder opgestelde dichter en Nobelprijswinnaar Frédéric Mistral. Het is een buste van de jonge Zola die duidelijk de romantici nog als voorbeeld zag: lange haren en het hemd nonchalant wijd openhangend. Het origineel staat in zijn werkkamer in Médan. | ||||
Mysterieuze doodZola woont al ongeveer twintig jaar in Parijs als L'assommoir hem in 1877 in één klap rijk en beroemd maakt. Met de opbrengst koopt hij een optrekje in Médan, net buiten de stad. Er volgen nog vele kaskrakers, en Zola's succes is na zijn dood alleen maar groter geworden. Alleen al in de pocketreeks Le Livre de Poche zijn van de romans van de cyclus Les Rougon-Macquart tot dusver samen reeds zo'n dertig miljoen exemplaren verkocht. In de toptien van de meest verkochte boeken van die pocketreeks prijkt Germinal met 3.740.000 exemplaren op de derde plaatsGa naar eind[9]. Die cijfers maken van Zola een van de succesrijkste auteurs uit de geschiedenis van de wereldliteratuur. Ook La bête humaine (1890) heeft Zola geen windeieren gelegd. Deze keer investeert hij de opbrengst in de huur van een groot herenhuis in de rue de Bruxelles, op wandelafstand van de Moulin Rouge. Daar zal hij op 12 januari 1898 de in vitriool gedoopte brief aan de president van de Republiek schrijven, J'accuse, waarin hij de verdediging opneemt van de ten onrechte veroordeelde joodse officier Dreyfus. Over heel de wereld wordt Zola gevierd als een toonbeeld van de geëngageerde intellectueel: het levert hem de bewondering op van o.a. | ||||
[pagina 909]
| ||||
Leo Tolstoj, de jonge Stefan Zweig en Mark Twain, aan wie J'accuse de volgende beroemde woorden ontlokte: ‘Er zijn vijf eeuwen nodig om een Jeanne d'Arc of een Zola te maken’. In Frankrijk krijgt hij echter flink de wind van voren. Hij moet het gerechtsgebouw steeds onder begeleiding verlaten, staat onder permanente politiebescherming, zijn rijtuig wordt talloze keren bekogeld en hij ontsnapt minstens twee keren nipt aan de dood. De meerderheid van de Fransen kant zich tegen Zola. De nationalistische anti-dreyfusard Maurice Barrès zegt dat er een ‘grens’ is tussen hem en Zola. ‘Welke grens? De Alpen.’ Hij verwijt Zola een slechte Fransman te zijn: ‘Omdat zijn vader en een reeks van zijn voorouders uit Venetië komen, denkt Zola simpelweg als een ontwortelde Venetiaan’. Hij beschouwt de intellectueel, waarvan Émile Zola willens nillens het stereotype was geworden, als de rotte appel in de maatschappij, iemand die met abstracties leeft en de band met vaderland en ras heeft doorgeknipt. Daarbij ziet hij wel even over het hoofd dat Zola de Franse taal met een verpletterend succes over heel de wereld heeft verspreid en dat hij als eerste moderne Franse schrijver zijn moedertaal als maatschappelijk breekijzer hanteert. Die strategie zal dankzij auteurs als Henri Barbusse, André Gide, André Malraux, Jean-Paul Sartre en vele anderen in de twintigste eeuw juist als typisch Frans worden beschouwd. De naturalist wordt veroordeeld en verblijft een jaar in ballingschap in Groot-Brittannië. Hij keert terug als een vermoeid man, maar blijft nog boeken publiceren. Op 29 september 1902 slaat het noodlot toe: Zola stikt in zijn slaap. Een verstopte schoorsteen, volgens de officiële instanties, opgezet spel, fluisteren sommigen. De Zolaspecialist Alain Pagès licht in zijn pas verschenen Guide Émile ZolaGa naar eind[10] een tip van de sluier op. Volgens hem staat het buiten kijf dat het om een moord gaat. Een kleine reconstructie van de feiten. Op zondag 28 september 1902 keren Zola en zijn vrouw na een zomervakantie op hun landgoed van Médan terug naar het herenhuis in de rue de Bruxelles. De knecht Jules Delahalle was zijn meesters voorgereisd om het huis te verwarmen tegen hun komst. In de grote slaapkamer wil het vuur niet aangaan en ontwikkelt zich dikke rook. Delahalle vermoedt dat er stenen in de buis zijn losgekomen, want het rooster is bevuild met stof en pleisterwerk. Hij staat er verder niet bij stil en verlucht de kamer, 's Avonds slapen de Zola's in zonder te merken dat het vuur nog smeult. Midden in de nacht ontwaakt Alexandrine met stekende hoofd- en maagpijn. Ze probeert het toilet te bereiken, valt, maar slaagt erin terug recht te krabbelen. Wanneer ze weer bij Zola in bed kruipt, stelt ze hem voor het huispersoneel te wekken. De schrijver wil hen echter niet storen. Hij is van mening dat ze gewoon het slachtoffer zijn van een niet al te ernstige voedselvergifti- | ||||
[pagina 910]
| ||||
ging. ‘Morgen zullen we genezen zijn.’ Het waren zijn laatste woorden. Op 29 september 's morgens arriveren de schoorsteenvegers. Wanneer er na negen uur nog steeds geen teken van leven in de slaapkamer is opgemerkt, wordt de gesloten deur opengebroken. Alexandrine ligt languit in bed, bewusteloos maar nog ademend, ze zal het overleven. Zola ligt uitgestrekt op de grond. Men haalt er een dokter bij die vaststelt dat de schrijver iets voor achten is overleden. Tijdens mijn bezoek aan het huis - waar momenteel de socialezekerheidsdienst van de Franse literatoren huist - word ik rondgeleid door een vriendelijke man die niet veel kaas van Zola gegeten heeft, maar zich graag herinnert ooit nog Louis Aragon te hebben ontvangen. Op de trap, een stukje vloer en nog wat plafondver-sieringen na lijkt het huis in niets op wat het was ten tijde van Zola. Met een lichtjes overslaande stem wijst de man me de plek waar men de schrijver 's morgens gevonden heeft: op een halve meter van het raam, waar nu de alfabetisch gerangschikte dossiers van de huidige Franse schrijvers staan. In het proces-verbaal lezen we dat de auteur gestikt is door een hoge dosis koolstofmonoxide. Een ongeluk, maar niet iedereen gelooft het. Een dag later probeert men het ongeluk te reconstrueren. Nadat men vaststelt dat de schoorsteen gedeeltelijk verstopt is door roet, wordt het vuur weer aangestoken en laat men drie vogels en drie cavia's de nacht doorbrengen in de slaapkamer. Twee van de vogels overleven het niet, maar de graad van koolstofmonoxide die men opmeet is lang niet hoog genoeg om de dood van een volwassen man te veroorzaken. De politie moet vaststellen dat het om een ongeluk gaat, maar slaagt er niet in de juiste oorzaak te detecteren. Het onderzoek wordt gesloten, maar zal in de loop van de twintigste eeuw nog een aantal keren worden heropend. Alain Pagès zet alle mogelijke scenario's naast elkaar en komt tot de volgende slotsomGa naar eind[11]. De vader van het naturalisme is vermoord door schoorsteenveger Henri Buronfosse, die werken verrichtte in een aangrenzend huis en opzettelijk de vrije doorloop van Zola's schoorsteen heeft belemmerd. Hij was een militant lid van de Ligue des Patriotes, een nationalistische beweging die Zola's tussenkomst ten gunste van Dreyfus duidelijk niet kon appreciëren. Buronfosse bekent op zijn sterfbed in 1929, maar zijn woorden zullen pas vele jaren later bekend raken. Alle gegevens wijzen erop dat het geen complot was, maar een individuele actie. Het is trouwens waarschijnlijk dat hij de schrijver vooral een poets wou bakken, een lesje leren - ‘enfumer le cochon’Ga naar eind[12] - en dat een ongelukkige samenloop van omstandigheden (de weigering om het huispersoneel te roepen, de deur die op slot was...) tot een tragische afloop heeft geleid. De ochtend | ||||
[pagina 911]
| ||||
na de feiten ontstopte Buronfosse de schoorsteen, zodat de politie nooit een sluitende doodsoorzaak heeft kunnen formuleren. Pagès en coauteur Owan Morgan ontdekten dat Buronfosse een jaar na Zola's dood aan zijn twee voornamen de naam Émile toevoegde. Het lijkt wel een amper detecteerbare, vage bekentenis of een subtiel knipoogje naar toekomstige speurneuzen. Op Zola's begrafenis spreekt de latere Nobelprijswinnaar Anatole France de ondertussen legendarische woorden: ‘hij was een moment van het menselijk geweten’. Je kunt nu nog altijd zijn grafzerk zien op het kerkhof van Montmartre, maar je moet dan wel beseffen dat je voor een leeg graf staat. In 1908 worden Zola's stoffelijke resten immers met veel bombarie overgebracht naar het Panthéon, de rustplaats voor de allergrootste Fransen, in het hartje van het quartier Latin, op een zucht van de plek waar hij gezakt was voor zijn bac. Tijdens het défilé zorgen enkele heethoof dige nationalisten voor wat oproer en Dreyfus, die zijn beschermengel een laatste eer bewijst, wordt beschoten, gelukkig was het maar een schampschot. Terwijl mijnwerkers uit het noorden van Frankrijk ‘Germinal, Germinal’ scanderen, wordt de kist in de grafkelder geplaatst waar ook Victor Hugo rust. Dagelijks werpen tal van bezoekers een blik in de crypte: een verplichte aanlegsteiger voor de liefhebber van Zola, al moet die geen stormachtige gevoelens verwachten. Daartoe stort je je beter ongegeneerd in de oceaan van zijn oeuvre. | ||||
[pagina 912]
| ||||
Literatuur
|
|