Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 811]
| ||||
Herman Simissen
| ||||
IRalph Vaughan Williams werd op 12 oktober 1872 geboren in het dorpje Down Ampney in de Cotswolds, waar zijn vader dominee in de Anglicaanse kerk was. Hij was de jongste van drie kinderen. In februari 1875 kwam zijn vader plotseling te overlijden, en zijn moeder verhuisde met haar kinderen naar Leith Hill Place in Surrey, het landhuis van haar familie, waar haar vader en haar ongehuwde zuster Sophie woonden. Van zijn tante Sophie kreeg Ralph Vaughan Williams zijn eerste muzieklessen, vanaf zijn zesde jaar. Tijdens zijn schooltijd ontwikkelde hij zijn voorliefde voor de muziek verder - hij leerde piano, viool en altviool spelen. Samen met een medeleerling van de middelbare school, H. Vivian Hamil- | ||||
[pagina 812]
| ||||
ton, organiseerde hij zelfs een concert, waarbij hun beider composities ten gehore werden gebracht. Aan het einde van zijn middelbareschooltijd besloot Vaughan Williams niet, zoals aanvankelijk de bedoeling was, meteen te gaan studeren aan Trinity College in Cambridge, maar eerst twee jaar een opleiding te volgen aan het Royal College of Music in Londen. Daar ontmoette hij in 1890 zijn medestudent Gustav Holst (1874-1934), die zijn beste vriend zou worden en zou blijven tot aan het overlijden van Holst. Vaughan Williams en Holst werkten nauw samen: zij brachten veelvuldig samen een dag - zij noemden dit een ‘field day’ - door, waarop zij elkaar nieuwe composities voorlegden, en elkaars werk uitvoerig bespraken, bekritiseerden en verbeterden. In 1892 ging Vaughan Williams alsnog naar Trinity College, waar hij geschiedenis studeerde. Maar ondertussen bleef hij ook zijn muzikale opleiding voortzetten. In deze tijd ontmoette hij Adeline Fisher, met wie hij op 9 oktober 1897 in het huwelijk trad. De huwelijksreis voerde hen naar Berlijn, waar het jonge paar concerten met muziek van Bach, Brahms en Wagner bezocht. Bovendien maakte Vaughan Williams van de gelegenheid gebruik om enige tijd bij Max Bruch te studeren. In de loop van 1898 keerden Ralph en Adeline terug naar Engeland, en vestigden zich in Londen. In deze tijd schreef Vaughan Williams vooral voor solozang of voor koor. In de eerste jaren van de twintigste eeuw raakte Vaughan Williams geïnteresseerd in de Engelse volksmuziek. De belangstelling voor de volksmuziek nam in die tijd in bredere kring toe; bekend is het voorbeeld van Cecil Sharp (1859-1924), die rondreizen in Engeland en de Verenigde Staten maakte om traditionele volksliedjes te kunnen optekenen. Op zijn beurt maakte Vaughan Williams lange wandeltochten over het Engelse platteland, waarbij hij volksliedjes verzamelde. In 1904 werd Vaughan Williams aangezocht om een nieuwe editie van The English Hymnal te verzorgen, het gezangenboek dat in de Anglicaanse kerk wordt gebruikt. Men vroeg hem hier twee maanden voor uit te trekken. Hij werkte echter twee jaar aan de uitgave - en in die twee jaar verdiepte hij zich grondig in de Engelse muziekgeschiedenis, om waar nodig de overgeleverde gezangen en melodieën op een verantwoorde wijze te kunnen aanvullen dan wel in hun oorspronkelijke glorie te kunnen herstellen. Bij sommige teksten componeerde hij zelfs nieuwe melodieën, en verschillende daarvan behoren nog altijd tot de meest gezongen kerkliederen in de Anglicaanse kerk - terwijl Vaughan Williams een verklaard agnost was. Bij zijn werk aan The English Hymnal liet Vaughan Williams zich niet alleen inspireren door de muziek uit de Tudortijd - uit die tijd stamden veel van de gezangen in The English Hymnal -, maar ook door de Engelse volksmuziek. De Engelse volksmuziek, de kerkgezangen en de muziek uit de Tudortijd werden zo een blijvende bron van inspiratie voor Vaughan Williams. In | ||||
[pagina 813]
| ||||
1907 ging Vaughan Williams enige tijd bij Maurice Ravel studeren, om met name zijn orkestratietechniek te verbeteren. In 1914, vlak na de eerste uitvoering van de tweede symfonie van Vaughan Williams, de London Symphony, nam hij, toch al tweeënveertig jaar oud, dienst in het Engelse leger, omdat hij vond dat hij dit verplicht was aan zijn vaderland. Hij maakte als hospitaalsoldaat deel uit van het Royal Army Medical Corps. Hij doorstond de beproevingen van de oorlog, en keerde na actieve dienst in Griekenland en Frankrijk terug naar Engeland. In 1919 werd hij benoemd tot docent compositieleer aan het Royal College of Music. Hij bleef actief in alle sectoren van het muziekleven, en schreef ondertussen verder aan zijn zowel wat kwaliteit, omvang als diversiteit betreft ronduit indrukwekkende oeuvre. - Toen hij in 1958 overleed, liet hij negen symfonieën na, zes opera's, meer dan twintig grotere stukken voor orkest, filmmuziek, stukken voor solo-instrument en orkest, stukken voor koor en orkest, liederen, kamermuziek, enzovoorts. - De diversiteit van zijn werk kwam niet in de laatste plaats voort uit zijn intellectuele nieuwsgierigheid en zijn drang om te experimenteren. De titel van een van zijn vroege composities, Toward the Unknown Region (1905; voor koor en orkest, op tekst van Walt Whitman), zou daarom een passend motto voor zijn hele oeuvre zijn. Deze zucht om nieuwe dingen uit te proberen blijkt bijvoorbeeld daaruit, dat hij - daartoe uitgenodigd - er onmiddellijk in toestemde muziek voor films te componeren. Zijn zevende symfonie, de Sinfonia Antartica (1953), gaat bijvoorbeeld voor een niet onbelangrijk gedeelte terug op de muziek die hij componeerde bij de film Scott of the Antarctic (1949). De drang om zichzelf te vernieuwen uitte zich ook in het inschakelen van ongebruikelijke instrumenten als de saxofoon en de vibrafoon in zijn latere orkestwerken, of in het componeren van een stuk voor tuba en orkest en één voor mondharmonica en orkest - evenmin erg gebruikelijk. In 1951 overleed Adeline Vaughan Williams, die al vanaf 1929 met ziekte te kampen had gehad. Twee jaar later hertrouwde Vaughan Williams met de dichteres Ursula Wood, die hij sinds 1938 kende. In de jaren vijftig kreeg Vaughan Williams in binnen- en buitenland, met name ook in de Verenigde Staten, meer en meer erkenning en waardering. In zijn vaderland werd hem een ridderorde aangeboden, die hij echter weigerde omdat dit niet in overeenstemming was met zijn politieke overtuiging: al was hij van huis uit bepaald niet onbemiddeld, en al kleedde hij zich als een traditionele gentleman, Vaughan Williams had zijn hele leven socialistische sympathieën. Hij overleed, volkomen onverwacht, in zijn slaap op 26 augustus 1958, op de leeftijd van 85 jaar. Zijn as werd bijgezet in Westminster Abbey, vlak bij het graf van Henry Purcell. | ||||
[pagina 814]
| ||||
IIAan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog stand Engeland in Duitsland bekend als ‘das Land ohne Musik’Ga naar eind[2], het land dat sinds Henry Purcell (1659-1695) geen componist van betekenis had voortgebracht en, afgezien van de traditie van koorzang, nauwelijks een muzikale cultuur kende. Toch was er met ingang van het laatste kwart van de negentiende eeuw sprake van ‘een renaissance van de Engelse muziek’. Componisten als Hubert Parry (1848-1918) en Charles Stanford (1852-1924) droegen, door tal van activiteiten, bij aan een heropleving van het Engelse muziekleven. Een belangrijke rol in deze ontwikkeling speelde het Royal College of Music, dat in 1883 in Londen werd geopend, en dat een stimulans bleek te zijn voor alle aspecten van het Engelse muziekleven, de opleiding van dirigenten en uitvoerende musici zo goed als van componisten. In de persoon van Sir Edward Elgar (1857-1934) bracht Engeland een componist voort, die met werken als de Enigma Variations (1899) en het oratorium The Dream of Gerontius (1900) ook internationaal aanzien genoot. Vaughan Williams werkte bewust voort in deze traditie van heropleving van de Engelse muziek: hij werd een van de meest vooraanstaande vertegenwoordigers ervan, en ontwikkelde zich tot de belangrijkste componist van zijn generatie. Zijn eerste grote succes had Vaughan Williams met zijn Fantasia on a Theme by Thomas Tallis (voor strijkorkest), die in 1910 zijn première beleefde in Gloucester Cathedral. Deze compositie is in verschillende opzichten karakteristiek voor het werk van Vaughan Williams: hij neemt een thema uit een gezang van Thomas Tallis (1505-1585) op in zijn eigen compositie, en hij maakt zo een prachtig geheel van het oude en het nieuwe, van het vertrouwde en het onbekende, in een werk dat onmiskenbaar zijn handtekening draagt. En het is uitgesproken Engelse muziek - in overeenstemming met het doel dat de componist zich had gesteld. Hij was zeer uitgesproken in zijn opvatting, dat Engelse componisten ook daadwerkelijk Engelse componisten moesten zijn, en geen ‘namaak-buitenlandse’ componisten. De kunstenaar immers - en dus ook de componist - maakt deel uit van een gemeenschap, hij is in tal van opzichten verbonden met die gemeenschap, en zijn kunst zou, aldus Vaughan Williams, die verbondenheid ook moeten uitdrukken. Zijn eigen toonkunst wortelt nadrukkelijk in het verleden van zijn gemeenschap, in de volksmuziek, de traditie van kerkzang, en in de muziek uit de Tudortijd, en op die grondslag probeerde hij zijn gemeenschap door zijn muziek te zeggen wat hij haar te zeggen had. Muziek en kunst in het algemeen hadden zo een uitgesproken maatschappelijke functie voor deze componist. Aan deze opvatting probeerde hij daadwerkelijk invulling te geven, niet alleen | ||||
[pagina 815]
| ||||
door zijn composities, maar ook door zich verdienstelijk te maken in alle sectoren van het muziekleven. Hij was daarom actief als dirigent, als organisator van muziekfestivals en in bestuurlijke functies. Daarbij beperkte hij zich geenszins tot het professionele muziekleven: hij zette zich met evenveel, zo niet meer enthousiasme in voor de amateurmuziek. En daarin ging hij ver: zo bleek hij van harte bereid een nieuwe orkestratie van zijn composities te maken, als een amateurgezelschap een ervan wilde uitvoeren, en niet over alle benodigde instrumenten kon beschikken. Mogelijk kan de toewijding van Vaughan Williams aan alle aspecten van het muziekleven - aan dat van amateurs zowel als van beroepsmusici - mede verklaren waarom zijn muziek, zeker in Engeland, nog altijd zeer geliefd is, bij amateurgezelschappen zo goed als bij professionele musici. Maar uiteraard speelt de kwaliteit van zijn muziek daarbij de belangrijkste rol. Vaughan Williams was als weinig anderen in de twintigste eeuw in staat prachtige melodieën te schrijven, en deze uit te werken tot bij uitstek moderne composities waarin niettemin de traditie krachtig resoneert. En zijn muziek draagt bij dit alles een sterk persoonlijk karakter: hoezeer hij ook benadrukte dat een kunstenaar of componist wortelt in een gemeenschap en door zijn werk spreekt tot die gemeenschap, een kunstenaar of componist dient volgens Vaughan Williams eerst en vooral trouw aan zichzelf te zijn, en met zijn eigen, individuele stem te durven spreken. Zelf is hij daarin voorbeeldig geslaagd: vrijwel alle muziek die hij schreef vanaf ongeveer 1900 tot aan zijn dood in 1958 - hij bleef inderdaad tot in zijn laatste levensjaar componeren - draagt onmiskenbaar het stempel van zijn hand. En misschien is het voorbeeld dat hij zo gaf wel zijn belangrijkste invloed op het Engelse muziekleven geweest. Na Vaughan Williams kwamen immers nogal wat Engelse componisten naar voren - William Walton (1902-1983), Michael Tippett (1905-1998), Benjamin Britten (1913-1976), Peter Maxwell Davies (1934), John Tavener (1940), om enkele van de meest bekende namen te noemen - die inderdaad met hun eigen, individuele stem durfden te spreken. Zij vormden geen school, maar gaven ieder op eigen wijze een bijdrage aan de Engelse muzikale traditie - en voelden zich niet, zoals nogal wat Engelse componisten vóór Vaughan Williams, geroepen geforceerd aansluiting te zoeken bij wat in de internationale muziekwereld bon ton was. | ||||
IIIIn 1910 - zoals gezien het jaar van zijn eerste grote succes, de Fantasia on a Theme by Thomas Tallis - werkte Vaughan Williams aan een symfo- | ||||
[pagina 816]
| ||||
nisch gedicht over Londen. Enkele schetsen voor dit symfonisch gedicht had hij al op papier gezet, toen zijn vriend George Butterworth hem in 1911 het advies gaf een symfonie voor orkest te schrijven. - De eerste symfonie van Vaughan Williams, de Sea Symphony (1909, op teksten van Walt Whitman) is geschreven voor koor en orkest. - Hij besloot daarop hiervoor het materiaal voor zijn symfonische gedicht over Londen te gebruiken, en dit in de vorm van een symfonie te gieten. In de volgende jaren werkte hij aan deze symfonie, die in 1913 werd voltooid. Als eerbetoon aan Butterworth, die sneuvelde tijdens de Eerste Wereldoorlog, droeg Vaughan Williams de symfonie die hij op diens aanraden schreef, en die de titel A London Symphony kreeg, na diens dood in 1916 aan hem op. Vlak na de eerste uitvoering deed zich een ernstig probleem voor: de partituur was naar Duitsland gestuurd om aan een uitgever te worden voorgelegd, en daar verloren gegaan. Voor de tweede uitvoering in 1915 moest de symfonie daarom worden gereconstrueerd, een taak waar Vaughan Williams zich aan zette met de hulp van Butterworth en van Geoffrey Toye, die de première had gedirigeerd. Maar de gereconstrueerde versie die zo van de London Symphony tot stand kwam, was evenmin de definitieve. Karakteristiek voor Vaughan Williams was, dat hij altijd van mening was dat zijn composities nooit precies dat uitdrukten wat hij had willen uitdrukken. Daarom herzag hij veel van zijn composities vaak na de eerste uitvoering. Zo herzag hij ook zijn eerste grote succes, de Fantasia on a Theme by Thomas Tallis, na de première in 1910. De versie die we nu kennen is wat korter en compacter dan de oorspronkelijke versie. Bij zijn revisies van al uitgevoerde composities hield Vaughan Williams rekening met het oordeel van sommigen van zijn vrienden en van sommige critici: als hij vond dat kritiek op zijn werk terecht was, veranderde hij aspecten van dat werk. Anderzijds hield hij vast aan zijn composities als hij het oordeel van zijn critici niet deelde; uiteindelijk was hij altijd zelf degene die bepaalde of zijn werk inderdaad kon worden verbeterd of niet, en hij was een te sterke persoonlijkheid om zijn composities tegen zijn zin aan te passen. Ook de London Symphony werd door Vaughan Williams herzien: in 1918, in 1920 en in 1933 herzag hij deze symfonie, en de versie die tegenwoordig altijd wordt gespeeld, is de laatste versie. Dit is ook de versie waarvan Vaughan Williams wilde dat ze werd gebruikt: het verschijnen van een nieuwe versie van zijn composities betekende voor hem dat de eerdere versie verbetering behoefde, en door het verschijnen van de nieuwe versie achterhaald was. Wat waren nu de redenen waarom Vaughan Williams de London Symphony tot driemaal toe herzag? Allereerst was de componist van opvatting dat de oorspronkelijke versie te lang was. Na de Eerste Wereldoorlog maakte zijn stijl van componeren een | ||||
[pagina 817]
| ||||
ontwikkeling door waarin de soberheid van zijn werk toenam: hij probeerde beknopter te schrijven, en in het licht van die latere opvattingen vond hij de eerste versie van zijn symfonie te overdadig. Een tweede reden waarom hij de London Symphony herzag, was dat deze naar zijn mening te weinig de structuur van een echte symfonie had; door de herzieningen probeerde hij zijn compositie nadrukkelijker de vorm van een symfonie, en meer structurele samenhang te geven. Ten slotte meende hij dat nog te zeer de oorsprong van het stuk in het symfonisch gedicht over Londen doorklonk, met allerlei herkenbare geluiden die kenmerkend zijn voor Londen. Hij had in deze jaren echter een afkeer van programmatische muziek, en wilde dat zijn symfonie als absolute muziek werd beschouwd. Om die reden verwijderde hij sommige - niet alle! - van die herkenbare geluiden die kenmerkend zijn voor Londen: zo klinkt ook in de laatste versie nog onmiskenbaar het slaan van Big Ben. En eigenlijk had hij ook de titel van de symfonie willen veranderen in ‘a symphony by a Londoner’, maar van die laatste verandering zag hij uiteindelijk af. Alle veranderingen betekenden dat de symfonie ongeveer twintig minuten korter werd, en wat soberder, minder uitbundig van toon. Nogal wat van zijn vrienden die de oorspronkelijke versie van de London Symphony kenden, betreurden de wijzigingen die Vaughan Williams in zijn compositie had aangebracht. Zo schreef de componist Arnold Bax (1883-1953) dat de veranderingen betekenden dat enkele van de mooiste passages verloren waren gegaan; en zijn vakbroeder Reginald Morris (1886-1948) gaf de voorkeur aan het meer open, vragende karakter van de versie uit 1913. Maar Vaughan Williams zelf was van mening dat de herziene versie van de London Symphony uit het midden van de jaren dertig beter dan de eerdere versies uitdrukking gaf aan wat hij met die symfonie had willen zeggen. | ||||
IVDe opname van de London Symphony die door Gramophone werd uitgeroepen tot de beste klassieke cd van 2001 is een uitvoering niet van de laatste, door de componist geautoriseerde versie van deze compositie, maar van de oorspronkelijke versie uit 1913. Voor het maken van deze opname werd speciaal toestemming gegeven door de inmiddels negentigjarige weduwe van de componist, Ursula Vaughan Williams. Zij gaf toestemming voor het maken van deze cd, maar verbood uitdrukkelijk het maken van andere opnames en openbare uitvoeringen van deze oorspronkelijke versie. Het dient dus bij deze ene opname te blijven. | ||||
[pagina 818]
| ||||
Vrijwel meteen na het verschijnen van de cd ontspon zich in muziektijdschriften en kranten onder recensenten en schrijvers van ingezonden brieven een discussie over de vraag, of Ursula Vaughan Williams wel toestemming had moeten geven voor het maken ervan. Het argument dat tegen die beslissing wordt aangevoerd, is dat de oorspronkelijke versie van de London Symphony niet de versie is die de componist heeft geautoriseerd. En, zo wordt gesteld, het is niet aan anderen om het besluit van de componist te herroepen, zelfs niet aan zijn weduwe, en om deze reden had deze opname nooit gemaakt mogen worden. Degenen die de beslissing van Ursula Vaughan Williams steunen, beroepen zich op twee verschillende argumenten. Het eerste daarvan is dat een componist - of een kunstenaar in het algemeen - niet altijd degene is die het beste over zijn eigen werk kan oordelen. Misschien is een oordeel van iemand anders dan de kunstenaar of componist zuiverder; om die reden moet de beslissing van Ursula Vaughan Williams worden toegejuicht, want nu kan, onafhankelijk van het oordeel van Vaughan Williams, worden vastgesteld of de componist er inderdaad goed aan heeft gedaan zijn symfonie te herzien, dan wel of eigenlijk toch niet de oorspronkelijke versie de voorkeur zou moeten verdienen. Een tweede argument dat wordt aangevoerd, is dat deze unieke opname het alle liefhebbers en musicologen mogelijk maakt inzicht te krijgen in de ontwikkeling die de componist heeft doorgemaakt, omdat de oorspronkelijke versie van de London Symphony nu kan worden vergeleken met de definitieve versie. Men zou - zo wordt naar voren gebracht - deze opname daarom kunnen vergelijken met de wetenschappelijke uitgave van het werk van dichters, waarin eveneens verschillende versies van gedichten worden opgenomen om de ontwikkeling van de auteur zichtbaar te maken. Met name door leden van de Ralph Vaughan Williams Society - het genootschap dat zich inzet om het werk van deze componist nog bredere bekendheid te geven, en waarvan Ursula Vaughan Williams overigens erevoorzitter is - is dit laatste argument herhaaldelijk naar voren gebracht. De vraag welk van de aangevoerde argumenten nu eigenlijk de doorslag zou moeten geven, is - zo moet de nuchtere conclusie luiden - louter academisch: de opname is gemaakt, de cd is in elke klassieke vakhandel verkrijgbaar en wordt volop verkocht. Het lijkt daarom het meest verstandig, dit voldongen feit met gepaste gelijkmoedigheid te aanvaarden, en te genieten van de muziek. Want ook wie van mening is dat deze cd niet had moeten worden gemaakt, zal beamen dat sommige van de passages die Vaughan Williams heeft geschrapt prachtige melodieuze muziek bevatten, die voor de liefhebbers van moderne klassieke muziek, en van zijn muziek in het bijzonder, het beluisteren meer dan waard zijn. | ||||
[pagina 819]
| ||||
Literatuur
|