Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 686]
| |
Gabriël van den Brink
| |
[pagina 687]
| |
ze kunnen een meer overtuigende interpretatie voorstellen. Hoe moet ik me verantwoorden? Ik kan moeilijk zeggen dat ik me vaak ongelukkig voel door al die specialisten die een zo belangrijk vraagstuk als geweld van jongeren in vele deelstudies uiteenleggen. Dat soort deelstudies is immers van groot belang wanneer men hecht aan een betrouwbare basis van empirische gegevens en toetsbare uitspraken. Ik wil evenmin de grote theorieën over geweldpleging verwerpen omdat ze onvoldoende recht doen aan de complexiteit van menselijke gedragingen. Dat soort theorievorming is immers onvermijdelijk als men wil uitstijgen boven het veelvoud van de empirie. Misschien had ik duidelijker over de ware strekking van mijn analyse moeten zijn. Laat ik daarom beginnen met een opmerking over het boek dat bij het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn is verschenen. De volledige titel ervan is Geweld als uitdaging. Over de betekenis van agressief gedrag bij jongerenGa naar eind[1]. De voornaamste term uit deze titel is tevens de minst opvallende. Natuurlijk, mijn onderzoek handelt over uitdagend en agressief gedrag, over geweldpleging en jongeren, maar in wezen gaat het om betekenis. Het is waar dat er in dit boek talloze tabellen, grafieken en percentages voorkomen, maar dat zijn toch maar hulpmiddelen. Ik heb zeer mijn best gedaan om betrouwbare gegevens te verzamelen, maar ze vormen niet de kern van de zaak. Ik heb mij serieus beziggehouden met analyses van criminologen, psychologen en sociologen met betrekking tot jongeren, en toch wilde ik een volgende stap zetten. In wezen was mijn vraagstelling vooral een filosofische. Het ging mij in de eerste plaats om de vraag wat de betekenis van een verschijnsel als zinloos geweld zou kunnen zijn. Om die vraag te beantwoorden mag men zich niet tot het verzamelen van gegevens, het toetsen van verbanden en het formuleren van een theorie beperken. Dat verklaart ook waarom ik mijn analyse welbewust op een bepaalde manier heb opgezet. De verkorte versie van het onderzoek, het boekje Agressieve jongerenGa naar eind[2], laat die opzet helder zien. Op de overwegingen die een rol gespeeld hebben bij de opzet van mijn onderzoek, kom ik aan het slot van mijn beschouwingen nog terug. Eerst wil ik met een paar woorden aangeven wat de substantie van mijn analyse is. Daarbij volg ik in grote lijnen de indeling van de tekst. Bijgevolg zal ik eerst ingaan op de sociale en culturele veranderingen die een rol spelen bij agressief gedrag van jongeren. Ik verdedig de stelling dat dit gedrag een extreme uiting is van de assertieve levensstijl die de afgelopen decennia onder alle burgers gestalte heeft gekregen. In het tweede deel wordt de vraagstelling toegespitst door na te gaan welke jongeren tot geweld neigen. Dat vergt een kleinschaliger benadering waarbij de persoonlijke eigenschappen en lotgevallen van jongeren op de voorgrond staan. In | |
[pagina 688]
| |
het derde deel spits ik de vraag nog verder toe door na te gaan onder welke concrete omstandigheden jongeren geweld plegen. Aan het slot van mijn boek schets ik een mogelijke oplossing in de vorm van een beschavingsoffensief. | |
Gevolgen van een nieuwe levensstijlZoals bekend deden zich in Nederland - en andere westerse landen - vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw ingrijpende veranderingen voor. Over de gehele linie eisten burgers meer bewegingsvrijheid voor zich op. Ze legden zich niet langer bij het gezag van de autoriteiten neer, bevrijdden zich van opgelegde rolpatronen en normen wilden zelf bepalen op welke manier zij hun leven zouden inrichten, kwamen meer nadrukkelijk voor hun persoonlijke belangen op, brachten hun eigen mening luid en duidelijk tot uitdrukking en legden in het onderlinge verkeer grote nadruk op respect en zelfstandigheid. Met andere woorden: zij gingen zich meer dan ooit gedragen als autonome burgers die zich niet al te veel aantrekken van anderen. Weliswaar kwam deze nieuwe levensstijl het eerst in de upper en middle class tot ontwikkeling, maar inmiddels is hij doorgedrongen tot alle lagen van de bevolking. Thans legt iedereen een groot gevoel van eigenwaarde aan de dag. Wij willen onder alle omstandigheden als persoon gerespecteerd worden en voelen ons gekrenkt als iemand dat niet doet. Deze levensstijl heeft twee ogenschijnlijk tegenstrijdige gevolgen. Het eerste is dat onze gevoeligheden en verwachtingen geleidelijk omhoog zijn gegaan. Bepaalde zaken die vroeger tamelijk gewoon waren, vinden wij niet acceptabel meer. Een goed voorbeeld is het onvrijwillig meeroken. In de jaren zestig waren heel wat mannen aan de sigaret, en voor een beetje verse lucht moest je naar buiten toe. Inmiddels zijn de verhoudingen volledig omgekeerd en trekken rokers zich in een hoekje terug om zich daar aan hun kwalijke gewoonte te bezondigen. Op vele gebieden gingen de verwachtingen met betrekking tot sociaal gedrag omhoog. Dat geldt ook voor de eisen die aan werknemers gesteld worden. Wie nu in aanmerking wil komen voor een betaalde baan, moet aan hoge normatieve en sociale criteria beantwoorden. Een en ander heeft onvermijdelijk gevolgen voor de wijze waarop men tegen jongeren aankijkt. Gedragingen die dertig jaar geleden bij de jeugd hoorden, ervaart men nu als hinderlijk of agressief. Ze leiden eerder tot ergernis of tot gevoelens van onveiligheid. Maar het is uiteraard niet alleen een kwestie van grotere gevoeligheid bij burgers of slachtoffers. Door een meer ontwikkeld gevoel van eigenwaarde neemt ook de neiging tot agressie toe. Agressiviteit en assertiviteit liggen per slot van rekening heel dicht bij elkaar. Roy BaumeisterGa naar eind[3] betoogt | |
[pagina 689]
| |
dat mensen die geweld plegen zich veelal superieur voelen. Ze jagen in de eerste plaats hun eigen belangen of verlangens na en laten zich door niemand iets in de weg leggen. Opmerkingen van anderen of hun daadwerkelijk verzet roept dan ook onevenredig grote woede op. Hoe pregnanter het gevoel van eigenwaarde is, des te eerder spat de zeepbel uit elkaar. Vandaar dat jongeren met een groot maar kwetsbaar ego bij de minste aanleiding tot agressie overgaan. Dit vormt een voorname achtergrond van het verschijnsel dat we sinds een aantal jaren als zinloos geweld aanduiden. In de media wordt dit gedrag vaak met het uitgaansleven in verband gebracht, maar het doet zich zeker zo vaak onder automobilisten, op stations en in de openbare ruimte voor. Dat zijn bij uitstek gelegenheden waar het gedrag, de blik of alleen al de aanwezigheid van anderen als hinderlijk ervaren wordt. Het zijn tevens gelegenheden waar de eigen bewegingsvrijheid het sterkst ontwikkeld is. Met andere woorden: ik meen dat de neiging tot assertief, respectievelijk agressief gedrag de afgelopen decennia bij alle burgers toegenomen is, en dat dit bij jongeren op een verhevigde manier tot uiting komt. | |
Geringe betrokkenheid als risicofactorToch is dat maar een deel van het verhaal. Want het kan best zijn dat de neiging tot agressie bij grote delen van de bevolking toegenomen is, maar dat verklaart nog niet waarom de een die neiging compenseert of onderdrukt, terwijl een ander tot gewelddadige handelingen overgaat. De vraag is derhalve: wie zijn degenen die onvoldoende zelfbeheersing aan de dag leggen, en welke factoren dragen daartoe bij? Aan dat vraagstuk is het tweede deel van mijn boek gewijd. Daarin gaat het niet om brede cultuurhistorische verschuivingen, maar om de individuele sociaal-psychologische ontwikkeling van jongeren. Laat ik vooropstellen dat het bij deze ontwikkeling zelden gaat om onverbiddelijke oorzaken. Men kan niet zeggen dat een bepaalde manier van opvoeden of individuele kenmerken voorbestemmen tot gewelddadigheid. Ontwikkelingspsychologen hebben aangetoond dat het vooral om kwade kansen gaat, om risicofactoren die een asociale of criminele ontwikkeling bevorderen, maar zonder dat die uitkomst volledig te voorspellen is. Niettemin is het samengaan of de accumulatie van deze risicofactoren van belang. Het leidt vaak tot een levenshouding waarbij men zich maar weinig van anderen aantrekt. Deze geringe betrokkenheid is bij agressieve of criminele jongeren op meerdere gebieden merkbaar. Om te beginnen hebben ze vaak minder goede betrekkingen met hun ouders en andere gezinsleden. Overigens is dat niet altijd de schuld van ouders of opvoeders. Sommige kinderen zijn van zichzelf zo onhandelbaar dat ook de | |
[pagina 690]
| |
meest liefhebbende ouder zijn of haar geduld verliest. Voorts voelen deze jongeren zich doorgaans weinig betrokken bij het onderwijs. Ze gaan niet graag naar school, maken snel ruzie met leerkrachten en medeleerlingen, komen vaak te laat of doen hun huiswerk niet graag. Ze voelen zich eenvoudigweg niet thuis op school. Hetzelfde gaat op voor de maatschappij in haar geheel en instanties die haar vertegenwoordigen. Tegenover politieagenten of ambtenaren van de sociale dienst stellen deze jongeren zich afwerend op. Ze hebben weinig respect voor de wet en de regels van het maatschappelijk verkeer. Voor allochtone jongeren komt er nog een ambivalente houding tegenover de waarden van het Westen bij. Met andere woorden: jongeren die geweld plegen, nemen in het algemeen een achterdochtige houding aan ten opzichte van anderen, hebben weinig vertrouwen in de maatschappij en laten de gevolgen van hun optreden zelden tot zich doordringen. Om misverstanden te voorkomen: mijn nadruk op hun gebrek aan sociale betrokkenheid is niet als een verwijt bedoeld. Veel van deze jongeren hebben goede redenen om argwanend tegenover de samenleving en haar burgers te staan. De moeilijkheid is evenwel dat een dergelijke houding in de hedendaagse maatschappij onmiddellijk tot uitsluiting of zelfuitsluiting leidt. Van moderne burgers wordt juist veel sociale vaardigheid, openheid, vertrouwen en communicatieve capaciteit gevraagd. Wie deze kwaliteiten niet bezit, komt - ook als hij of zij daar zelf weinig aan kan doen - vroeg of laat in de marge van de maatschappij terecht. Het gaat hier dus niet om een morele, maar strikt feitelijke en al vele malen aangetoonde samenhang tussen een weinig betrokken habitus aan de ene kant en een grote kans op agressie aan de andere. Omgekeerd geldt dat een grote mate van betrokkenheid bij ouders, leerkrachten en andere volwassenen beschermend werkt, juist als het gaat om kinderen die aan veel risicofactoren onderhevig zijn. | |
Hoge en bescheiden normenDat brengt ons bij de stap die in het derde deel van mijn boek behandeld wordt. Het kan best zijn dat bepaalde jongeren snel geweld plegen, maar dat betekent niet dat ze altijd en overal tot agressie overgaan. Bij dit laatste speelt de concrete situatie een voorname rol. Op bepaalde jongens is helemaal niets aan te merken wanneer ze door de week bij Albert Heijn de vakken aan het vullen zijn. Maar, zodra diezelfde jongens met hun vrienden naar de disco gaan, kan de zaak volledig uit de hand lopen. Daarom heb ik in mijnboek een zestal situaties naast elkaar gezet: het bedrijfsleven, het onderwijs, het gezinsleven, de openbare ruimte, het uitgaansleven en de besteding van de vrije tijd. Deze domeinen vertonen een rangorde | |
[pagina 691]
| |
waarbij het bedrijfsleven en de school relatief veel zelfbeheersing aan jongeren opleggen, terwijl de openbare ruimte en het uitgaansleven dat in geringe mate doen. Ik gebruik bewust de term ‘opleggen’ omdat zelfbeheersing niet alleen een kwestie van persoonlijke eigenschappen, maar ook van concrete omstandigheden is. Bij dit laatste is vooral de mate van toezicht of sociale controle van belang. Daarnaast spelen de feitelijke normen een rol, dat wil zeggen de vraag welk gedrag in die omgeving door de meeste jongeren normaal gevonden wordt. Mijn stelling is de volgende: situaties die gekenmerkt worden door veel sociale controle en hoge normen zullen jongeren er minder snel toe brengen zich over te geven aan agressief gedrag dan situaties waar de sociale controle en normatieve druk bescheiden zijn. Laat ik deze stelling illustreren met twee voorbeelden: het uitgaansleven en het onderwijs. Op school zijn de meeste leerlingen met naam en toenaam bij hun leraren bekend. Daardoor is een zeker toezicht mogelijk. Bovendien bestaan er veelal duidelijke regels en verwachtingen, niet alleen waar het om strikte onderwijsprestaties gaat, maar ook wat de sociale omgang met leerlingen en leerkrachten betreft. Zo oefent de school een zekere druk uit op de leerlingen en komen deze laatsten voor een keus te staan: zich te voegen naar de eisen die de omgeving aan hen stelt, of zich niet te voegen en een andere omgeving opzoeken. Dat laatste gebeurt bij de notoire spijbelaars. Terwijl twintig procent van de niet-delinquente jongeren wel eens gespijbeld heeft, is dat aandeel tweemaal zo hoog bij jongeren die geweld plegen en driemaal zo hoog bij de groep die men aanduidt als harde-kern-jongeren. Met andere woorden: hoe ernstiger het delictgedrag, des te vaker ontvluchten jongeren het onderwijs. Door het samengaan van sociale controle en duidelijke regels of verwachtingen komen in het onderwijs slechts zelden ernstige vormen van agressie voor. Voor het uitgaansleven geldt het tegendeel. Daar staat het toezicht op een lager peil en bovendien heersen er heel andere verwachtingen. Daar gaat het juist om de kick van heftige ervaringen en laten jongeren zich vaker gaan. Het gebruik van een grote hoeveelheid alcohol al dan niet in combinatie met andere middelen versterkt dat. Met als resultaat dat men veel minder zelfbeheersing dan door de week opbrengt en gemakkelijk de confrontatie zoekt. In die zin kan men zeggen dat agressief gedrag in een domein als het uitgaansleven juist bevorderd wordt. Uit onderzoek blijkt keer op keer dat er een samenhang bestaat tussen de hoeveelheid alcohol of het aantal keren dat men uitgaat enerzijds en de mate waarin men te maken krijgt met geweldpleging anderzijds. Ter illustratie daarvan kom ik nog eenmaal terug op het zojuist gemaakte onderscheid tussen niet-delinquente jongeren, geweldplegers en harde-kern- jongeren. Van de eerste groep was dertig procent tijdens het uitgaan | |
[pagina 692]
| |
getuige van een mishandeling, terwijl tweeëntachtig procent van de laatste groep zoiets meemaakte. | |
Pleidooi voor een nieuw beschavingsoffensiefAldus komt mijn diagnose neer op drie concentrische cirkels, waarbij telkens een meer specifieke verklaring voor agressief gedrag van jongeren gegeven wordt. De buitenste cirkel en tevens meest algemene verklaring voor dat gedrag betreft de assertieve levensstijl die de afgelopen decennia dominant geworden is. Die maakt dat wij allemaal wat agressiever reageren dan voorheen. De tweede cirkel brengt een meer specifieke verklaring met zich mee. Er zijn kennelijk een aantal jongeren die door hun aard of persoonlijke ontwikkeling maar weinig betrokkenheid bij anderen opbrengen en daardoor veel sneller dan de gewone burgers tot agressie overgaan. De binnenste cirkel omvat de meest specifieke verklaring en verwijst naar die situaties die asociaal en agressief gedrag bevorderen. Deze situaties kenmerken zich door een grote mate van anonimiteit, weinig toezicht door volwassenen en een context waarin zelfbeheersing allerminst bevorderd wordt. Hiervan uitgaande pleit ik voor een nieuw beschavingsoffensief - analoog aan het beschavingsoffensief dat in de tweede helft van de negentiende eeuw gestalte kreeg. Wat zouden de bouwstenen van een dergelijke aanpak moeten zijn? Om te beginnen pleit ik ervoor dat de regels van het sociale verkeer nadrukkelijker onder de aandacht van jongeren gebracht worden. Als gevolg van de assertieve levensstijl zijn de normen en verwachtingen met betrekking tot sociaal gedrag weliswaar omhooggegaan maar de moeilijkheid is dat ze meestal impliciet blijven. Daardoor kan gemakkelijk het idee ontstaan dat Nederland een onbeperkte vrijheid kent. Dat is ook de indruk die het sociale leven op toeristen of buitenlanders maakt. Maar wie langere tijd in Nederland verblijft, zal merken dat het idee van ‘vrijheid blijheid’ op schijn berust. In werkelijkheid zijn er tal van codes aan het werk die de onderlinge omgang regelen, maar nooit uitdrukkelijk geformuleerd worden. Dat maakt het voor buitenstaanders en jongeren niet gemakkelijk zich die regels toe te eigenen. Het lijkt mij zowel doelmatiger als eerlijker duidelijk te maken waar het op staat. Behalve het expliciteren van de spelregels is het noodzakelijk die regels consequenter te handhaven. Het tweede element is dat we collectief méér investeren in jongeren die moeite hebben met beschaafd gedrag. Juist de kinderen die een moeilijk temperament hebben of die in ongunstige pedagogische omstandigheden opgroeien, of die moeilijkheden op school hebben, of die in een achterstandswijk hun vrije tijd doorbrengen, of die weinig kans maken op | |
[pagina 693]
| |
de arbeidsmarkt, juist die jongeren zullen eerder in de gevarenzone terechtkomen. Doordat ze al vroeg tot asociaal gedrag neigen, roepen ze in de klas of in de buurt altijd moeilijkheden op. Daardoor keren leeftijdsgenoten en volwassenen zich van hen af, en stijgt de kans dat ze terechtkomen in een foute vriendenkring. Als ze eenmaal in die kring beland zijn, gaat het vaak van kwaad tot erger. Zo treedt een neerwaartse spiraal in werking, die met kleine onhebbelijkheden in de vroege jeugd begint en eindigt in de gevangenis. Tijdens dit proces wordt ergens het stadium bereikt dat er niets meer bij te sturen is en men slechts repressief kan optreden. Maar het zou veel beter zijn als de problemen in een vroeger stadium gesignaleerd en zo snel mogelijk gecorrigeerd worden. Die taak komt in de eerste plaats op ouders neer, maar we weten dat deze soms een deel van het probleem vormen - al was het maar omdat signaleren en corrigeren bepaald hun sterkste kant niet is. Daarom denk ik dat de bemoeienis van leerkrachten politiefunctionarissen, therapeuten en andere professionals met de opvoeding zal moeten toenemen. Een derde element van het door mij geschetste beschavingsoffensief ligt op filosofisch vlak. Het gaat om de manier waarop wij over onszelf nadenken en de plaats die we aan het moderne burgerschap toekennen. Ik wil met name het streven naar individuele zelfstandigheid van een vraagteken voorzien. Dat streven is op zichzelf een goede zaak, maar toch acht ik een relativering onvermijdelijk. Onze individuele zelfstandigheid vooronderstelt immers dat een groot aantal zaken collectief geregeld is. Dat geldt niet alleen op economisch en politiek, maar evengoed op sociaal en cultureel gebied. Waar blijven we met onze persoonlijke autonomie zonder welvaart of een ordentelijke overheid? Wat zijn persoonlijke vrijheden als ze de ontwrichting van sociale en culturele codes tot gevolg hebben? Daarbij moeten we de verhouding van spel en spelregels dialectisch zien. Men kan niet volhouden dat overheidsregels, economische grenswaarden of culturele code ons gedrag slechts inperken. Zonder collectieve codes kan er niet gespeeld worden. In die zin vind ik de hedendaagse cultus van individuele zelfstandigheid misplaatst. Daar komt nog iets anders bij, namelijk dat dit streven ook schaduwzijden heeft. Zelfontplooiing, eigenwaarde, assertiviteit, zelfstandigheid, bewegingsvrijheid, kortom, de hele cultuur van je-bent-jong-en-je-wilt-wat, het is allemaal even prachtig hoor, maar wat vindt de omgeving daar nu van? Hoe zien we de nadelen van onze assertiviteit voor anderen? Hoe denken wij na over een balans tussen rechten en verplichtingen? | |
Nogmaals: de betekenis van geweldTot slot nog een paar algemene opmerkingen over de werkwijze die ik in mijn boek gevolgd heb. Voor de analyse van jeugdgeweld hanteer ik | |
[pagina 694]
| |
achtereenvolgens een historische, een psychologische en een sociologische benadering. Mijn beschavingsoffensief komt eveneens op drie elementen neer: het expliciteren van gedragsregels, het investeren in opvoeding en het relativeren van ons zelfbeeld. Verder richt ik mij tot drie beroepsgroepen: de professionals die bij justitie en politie werken, degenen die bij het opvoeden van kinderen betrokken zijn en alle burgers die belangstelling voor de publieke zaak hebben. Deze driedelingen zijn geen toeval, maar vloeien uit de innerlijke structuur van mijn betoog voort. De algemene strekking van de differentiële methode die ik de afgelopen vijftien jaar ontwikkeld hebGa naar eind[4], is dat de betekenis van een zaak nooit door die zaak zelf wordt bepaald, maar door de relaties die ze binnen een bepaald veld met andere zaken onderhoudt. Overigens heb ik deze werkwijze niet zelf bedacht, maar aan de moderne Franse filosofie ontleend. Men vindt ze terug bij denkers als Foucault en Lévi-Strauss, en men zou ze als een consequente poging tot niet-essentialistisch denken kunnen opvatten. Alleen hanteer ik deze denkwijze op een sterk empirische manier. In feite vat ik mijn werk als een vorm van empirisch filosoferen op, een streven om het differentiële denken te investeren in empirisch materiaal, en zo te laten zien wat de betekenis der dingen is. Ik heb deze denkwijze in drie richtingen willen uitwerken. Ten eerste, op een historische manier door na te gaan welke veranderingen zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan. Bijvoorbeeld: men kan de betekenis van gewelddadig gedrag niet losmaken van de vraag of het gaat om een toename dan wel een vermindering. Maar evenmin van de vraag op welke wijze die toename of vermindering gemeten wordt, en uiteindelijk ook niet van de vraag of de aan die meting gerelateerde normen geleidelijk verschoven zijn. Met andere woorden: wie de historische dimensie buiten beschouwing laat, kan misschien wel vaststellen hoeveel jongeren door de politie worden opgepakt, maar niet wat een dergelijk gegeven ons te zeggen heeft. Daartoe moet men nagaan welke plaats dat gegeven in een tijdreeks van soortgelijke verschijnselen inneemt. Tegelijkertijd moet men deze benadering uitwerken op een sociologische manier. Bijvoorbeeld door in een steekproef na te gaan wat de gemiddelde, respectievelijk de modale frequentie is van bepaalde gedragingen, of hoe de ene variabele met de andere correleert. De statistische analyse is bij uitstek een differentiële werkwijze, omdat ze bij voorkeur over relatieve cijfers en over de onderlinge relatie van die relatieve cijfers gaat. Dat is wat de term correlatie per slot van rekening behelst. Men kan wel vaststellen dat bepaalde jongeren relatief vaak geweld plegen, maar dit gegeven krijgt eerst betekenis als men weet in hoeverre een en ander samenhangt met de frequentie van drankgebruik, uitgaan, spijbelen, enz. Ten derde kan men deze gedachtegang op een normatieve manier uitwerken. | |
[pagina 695]
| |
Daarbij gaat het om de wijze waarop een gegeven tot ervaring wordt, dat wil zeggen, betrokken op een normatief register dat het betreffende gegeven een specifieke kwaliteit verleent. Men kan hetzelfde gedrag immers vanuit heel verschillende normatieve kaders waarnemen. Het juridische concentreert zich op de vraag welke wettelijke regels overtreden zijn, welke straffen daarop staan, welke eventuele verzachtende omstandigheden een rol spelen, enz. Maar hetzelfde gedrag krijgt een heel andere betekenis als men het vanuit een moreel register ziet. Men kan de zaak ook vanuit de politiek bezien, waarbij juridische en morele overwegingen weinig gewicht hebben. En men kan geweld zelfs op zijn louter esthetische kwaliteiten beoordelen, waarbij de juridische, morele en politieke dimensies buiten beeld blijven. Met andere woorden: normatieve kaders spelen een grote rol bij het zoeken naar betekenis. Men kan zeggen dat geweld op zichzelf zinloos is. Maar het krijgt betekenis in relatie tot een ruimer veld van historische, sociologische en normatieve aard. Bijgevolg kan men vele betekenissen vaststellen, afhankelijk van de velden of dimensies die men bij het onderzoek betrekt. Daarmee zijn we bij de kern van de zaak: wat heeft dat agressieve gedrag van jongeren te betekenen? Ik spreek niet graag over één enkele betekenis. In het verschijnsel van zinloos geweld komen naar mijn overtuiging tenminste drie verwijzingen of betekenissen bij elkaar. Ten eerste verwijst dit verschijnsel naar het feit dat wij op het vlak van onze levensstijl allemaal veel assertiever zijn dan enkele decennia geleden. In zoverre staan de plegers van dit soort geweld niet op zich. Hun gedrag is een sterk uitvergrote versie van het probleem waar alle burgers mee van doen hebben. Ten tweede verwijst het agressief gedrag van jongeren ook naar een bepaalde persoonlijkheid en naar een persoonlijke ontwikkeling. Binnen de ruime verzameling van gestresste, assertieve en lichtgeraakte burgers zijn het toch bepaalde jongeren die telkens uit de bocht vliegen. Wat dat betreft, staan degenen die daadwerkelijk geweld plegen aan het uiteinde van een normaalverdeling die loopt van een hoge naar een geringe mate van betrokkenheid. En ten slotte kan men nog een derde betekenis aan agressief gedrag toekennen. Er moet - om het maar eens klassiek te zeggen - behalve een motief ook een gelegenheid toe zijn. In situaties die zich kenmerken door anonimiteit, weinig sociaal toezicht en onduidelijke gedragsnormen treedt relatief veel agressie op. In die zin verwijst geweld naar het feit dat er in de huidige maatschappij enclaves zijn ontstaan die als het ware uitnodigen tot het overschrijden van de normen en waar de pakkans zeer bescheiden is. Kortom: hoewel een term als ‘zinloos geweld’ in de leefwereld van het slachtoffer, de omstanders en andere betrokkenen heel goed te begrijpen is, betekent dat nog niet dat het om zinloze handelingen gaat. | |
[pagina 696]
| |
Agressief gedrag heeft wel degelijk betekenis. Het heeft zelfs meerdere betekenissen, en die komen in de historische werkelijkheid vaak heftig bij elkaar. In zoverre zou men zinloos geweld kunnen opvatten als een symptoom in Freudiaanse zin: een gebeurtenis, handeling of uitdrukking waarin zich meerdere betekenissen verdicht hebben, die dus meerdere problemen zichtbaar maakt en in zijn dichtheid ook de neerslag van meerdere verontrustende ontwikkelingen vormt. Daarom brengt het zoveel commotie met zich mee. Wanneer tienduizend mensen meelopen in een stille tocht, geven zij stilzwijgend aan dat het geweld in hun ogen allesbehalve zinloos is. Ze begrijpen heel goed waar dat geweld voor staat, en beseffen dat het niet gaat om toevallige of individuele misstappen. Dat komt al met al toch op een hoopvolle gedachte neer. |
|