Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 610]
| |
Ludo Abicht
| |
[pagina 611]
| |
toop te bestuderen, gezellig in de zon te liggen of actie te ondernemen tegen een of andere milieubedreiging. Daarnaast zijn er een aantal werkgroepen die nationale en internationale activiteiten organiseren, zoals de milieuwerkgroep, de kustwerkgroep of de holebiwerkgroep. Zelf ben ik vooral actief binnen de milieuwerkgroep. De laatste jaren hebben we een aantal campagnes gevoerd die heel duidelijk grensoverschrijdende links hebben en die verband houden met meer structurele problemen.
Mijn ervaring met JNM was vooral die natuurstudie, onder meer het onderzoeken van de lokale ecotoop. Maar jij hebt het hier over grensoverschrijdende problemen.
Als je wilt dat lokale natuur morgen überhaupt nog onderzocht kán worden, moet je ze vandaag beschermen, tegen een nieuw kantorencomplex net zo goed als tegen zure regen. Maar er staat natuurlijk meer op het spel dan de hobby van enkele enthousiaste jongeren. De thema's waarmee we ons de laatste jaren bezig hebben gehouden, illustreren dit. In 1998 gaf de Vlaamse regering haar principiële goedkeuring aan de bouw van een nieuw containerdok in de Antwerpse haven. Daardoor kwam het voortbestaan van het polderdorp Doel en de nabijgelegen vogel- en habitatrichtlijngebieden op de helling te staan. Lokale groepen en de Bond Beter Leefmilieu hebben meerdere pogingen ondernomen om die havenuitbreiding tegen te houden, en in de zomer van 1999 beslisten we met JNM een actiekamp te organiseren in Doel. Om ons protest open te stellen voor iedereen, richtten we Werkgroep Wildgroei op, waaruit een campagne tegen nieuwe grootschalige infrastructuurprojecten is gegroeid. Doel is immers geen alleenstaand geval: overal in de wereld moeten mensen, natuur- en landbouwgebieden wijken voor nieuwe wegen, immense stuwdammen, een nieuwe luchthaven... Deze projecten hebben gewoonlijk met elkaar gemeen dat ze tegemoetkomen aan de belangen van transportconcerns en bedrijven, voorbijgaan aan de inspraak van rechtstreeks betrokkenen, en gefinancierd of medegefinancierd worden door de overheid. Dat volstaat om te stellen dat we te maken hebben met een breder fenomeen, dat je kapitalistische planeconomie zou kunnen noemen. Overheden investeren in de uitbouw van enkele megahavens, zodat de reusachtige schepen van grote rederijen steeds minder kustplaatsen moeten aandoen: een schip dat aan de kade ligt, brengt immers niets op. Het gevolg is echter wel dat kleinere havens er geleidelijk tussenuit vallen en dat een steeds groter achterland moet worden bediend, zodat nieuwe wegen en spoorwegen nodig zijn, eens te meer ten koste van open ruimte, eens te meer door de overheid | |
[pagina 612]
| |
gesubsidieerd. De sociale en ecologische kosten van de Antwerpse havenuitbreiding reiken dus veel verder dan Doel en de Scheldepolders. En toch wordt het voorgesteld als een project van ‘nationaal belang’, hetgeen kortzichtig wordt gelijkgesteld met de concurrentiepositie van België en de groei van het Bruto Nationaal Product.
Er wordt beweerd dat de belangen van die hooguit duizend mensen in Doel en omgeving niet opwegen tegen de 140.000 jobs die door die uitbreiding geschapen kunnen worden.
Werkgelegenheid is belangrijk, maar in dit geval gaat het veeleer om een drogreden die de havenlobby aanvoert om steun te winnen. In het huidige havengebied liggen nog grote stukken opgespoten grond braak, daar is ruim plaats om allerlei activiteiten te ontplooien, - voor ‘haveninbreiding’ dus. Het argument van de werkgelegenheid wekt de indruk dat met het schrappen van uitbreidingsplannen 140.000 jobs worden vergooid, terwijl er tal van mogelijkheden zijn om die werkgelegenheid elders te ontplooien. En dan is er nog niets gezegd over de jobs die verloren gaan als de activiteiten van kleinere havens worden verplaatst naar de grote ‘mainports.’
De havenlobby van zijn kant beweert, niet tegen ‘het milieu’ te zijn. Zou dit ook niet kunnen leiden tot een nieuw compromis? Zoiets is in het verleden toch de regel geweest. Zouden jullie elk overleg in die richting principieel afwijzen?
Wanneer onderhandelingen kunnen leiden tot de verbetering van een bepaalde situatie, wat zou er dan op tegen zijn? Aan overlegpartners met expertise en radicale standpunten is er alvast geen gebrek, denk maar aan de Bond Beter Leefmilieu of organisaties als 11.11.11 en Oxfam-Wereldwinkels. Aangezien we grotendeels rond dezelfde thema's werken, verwijzen we vragen voor overleg graag naar hen door. Praten op hoog niveau is één zaak, ervoor zorgen dat je met je radicale eisen meer bent dan een schreeuw in de woestijn een andere. Daarvoor heb je macht nodig, en die bouw je niet op aan de overlegtafel, maar door een krachtige actiestrategie die bij zo veel mogelijk mensen betrokkenheid en zin voor initiatief aanwakkert. Organisaties die zich gespecialiseerd hebben in overleg, durven dit wel eens over het hoofd te zien. Ik geloof niet dat de hefboom voor sociale verandering bij enkele machtscentra ligt. Nationale staten en multinationale ondernemingen bijvoorbeeld geven blijk van een manifeste weerstand tegen mondiale sociale rechtvaardigheid. Bovendien maakt de complexiteit van de problemen | |
[pagina 613]
| |
het onmogelijk de totaaloplossingen aan te dragen die mensen nog al te vaak van hen verwachten. Hun verantwoordelijkheid wordt er daarmee overigens niet minder om: als mensen kritiek uiten of zelf alternatieven uitwerken, heeft een overheid nog steeds de keuze tussen repressie, negeren en stimuleren. Als we ervan uitgaan dat er een sterke relatie is tussen de levenswijze in het rijke Westen enerzijds en uitbuiting, uitsluiting en ecologische problemen anderzijds, dan ziet het ernaar uit dat we voor een heuse culturele opdracht staan. Nieuwe handelingspatronen ontplooien doe je niet door enkel goed na te denken en nog minder door dictatoriale maatregelen, maar door praktijkervaringen en de gezamenlijke reflectie erover. Onze praktijken dienen dus een afspiegeling te zijn van onze doelstellingen. Daarom vinden we basisdemocratie essentieel: belangrijke beslissingen worden zo veel mogelijk in groep bij consensus genomen. Dat is niet alleen een oefening in respectvol samenleven, maar heeft bij acties ook een tactisch nut. Ten eerste levert de kennis en ervaring van een hele groep doorgaans een beter plan op dan wat je in je eentje op je kamer uit kunt denken. Ten tweede is actievoeren voor iedereen leuker als er tussen de verschillende meningen en gevoelens een actiescenario wordt gekozen waarin elke deelne(e)m(st)er zich kan vinden. Zo verklein je de kans dat je tijdens of na de actie te maken krijgt met onderlinge conflicten of ontmoedigende situaties die mensen doen afhaken. Acties die door de hele groep worden gedragen, hebben een grotere kans op slagen en genereren stevige solidariteitsbanden. Vanuit de andersglobaliseringsbeweging willen we de kritische stem versterken en zo veel mogelijk mensen aanzetten tot bewust politiek handelen. Onderhandelingen worden dan vanzelfsprekend met argusogen gevolgd.
Goed, maar je beseft ook dat jullie tegenstanders of gesprekspartners de cultuur van het onderhandelen professioneel beheersen? Staan jullie volgens jou dan sterk genoeg om niet onder tafel te worden gepraat?
Je vraagt me in feite naar mijn visie op de andersglobaliseringsbeweging. In het geval van België en Europa kun je volgens mij niet echt praten van één andersglobaliseringsbeweging. Het gaat om tijdelijke coalities tussen heel veel traditionele sociale bewegingen. Ze groeien naar elkaar toe ter gelegenheid van bepaalde actiemomenten, maar bewaren verder hun eigen agenda en leveren vaak op hun specifiek domein schitterend werk. Maar juist die samenwerking spoort ertoe aan, de traditionele ‘one issue’-benadering een stuk te verbreden met een algemenere kritiek. Enerzijds zet dit aan tot een radicalisering van de | |
[pagina 614]
| |
standpunten en een hernieuwde aandacht voor actie, anderzijds wordt tegenover het grotere publiek ook een soort van tegenculturele boodschap naar buiten gebracht. Kijk naar het Wereld Sociaal Forum in Porto Alegre. Heel wat zaken die daar besproken worden, druisen lijnrecht in tegen wat door veel mensen als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Zo werd door tientallen organisaties een oproep gelanceerd om de Verenigde Naties onder druk te zetten om de ‘genenpool’ van de wereld, het gemeenschappelijk genetisch erfgoed te klasseren als ‘global common’, en het dus uit private handen weg te houden.
Je wilt geen ‘internationale’ uitbouwen, zoals vroeger bij de socialisten en communisten. Maar hoe zie jij die coördinatie dan, bijvoorbeeld om te vermijden dat bepaalde groepen met een andere agenda, zoals dat beruchte ‘Zwarte Blok’ in Genua, de zaak verknoeien?
Dat het aan de rand van massabetogingen tot geweld komt, zoals in Genua, valt alleen te vermijden als er duidelijke afspraken worden gemaakt, betogers hun collega's durven aanspreken op hun daden en eventueel zelfs ingrijpen. Het Zwarte Blok beweert een strategie te hanteren die erop gericht is financiële schade toe te brengen aan filialen van banken en multinationals. Door dit te doen tijdens massabetogingen maken ze echter misbruik van de aanwezigheid van duizenden andere actievoerders, die daardoor in een situatie belanden waar ze zelf niet voor gekozen hebben. Het is dan ook begrijpelijk dat onder zware reacties van de politie ook vele anderen zich laten meeslepen in een gewelddadige confrontatie. Begrijpelijk, maar daarom niet goed te keuren en ook niet slim: de meeste geweren staan nog steeds aan de andere kant. Hoe pakken we zulke escalaties nu zelf aan? Naar de protesten tegen het IMF en de Wereldbank in Praag gingen we met een grote, goed voorbereide groep. Van tevoren hadden we ons geoefend in geweldloze confrontaties en deëscalatietechnieken, zoals die in de jaren zestig door de burgerrechtenbeweging en de vredesbeweging zijn ontwikkeld. In Genua maakte ik deel uit van de mars van burgerlijke ongehoorzaamheid die de Tute Bianche, een Italiaans netwerk, hadden georganiseerd. Er waren duidelijke richtlijnen voor geweldloos protest en heethoofden werden dan ook aangesproken, vaak met succes. Het vermijden van gewelddadige confrontatie is dus een rol voor iedereen, en kun je leren. Zij die luid roepen om eigen ordediensten of zelfs politiebegeleiding, zijn vaak degenen die het minst werk maken van een goede voorbereiding. De andersglobaliseringsbeweging is nu ontzettend groot, in Barcelona kwamen onlangs nog driehonderdduizend mensen | |
[pagina 615]
| |
op straat. Velen voelen zich op een of andere manier deel van een mondiaal fenomeen, wat dat voor de rest ook voor hen mag betekenen. Een minderheid van ons zal jarenlang naar demonstraties blijven gaan als er geen resultaten worden geboekt. Met de enorme getalsterkte die we nu hebben, kunnen we proberen door middel van geweldloze directe acties de druk op te drijven rond een aantal concrete eisen. Gewone betogingen zijn zinvol, maar schetsen nauwelijks nog het beeld van een conflict en dwingen dus nauwelijks tot reacties vanwege de overheid of de publieke opinie. Daarom is het zinvol de conflicten op een geweldloze wijze duidelijk vorm te geven.
Heeft dat ook niet te maken met het veelal selectieve beeld dat de media van zulke betogingen geven? Maar laat ons structureel een stukje verder gaan. In The silent Takeover toont Noreena Hertz aan, hoe langzamerhand regeringen, lokale kmo's, de middenstand, enzovoort, ‘zoetjesaan’ worden overgenomen door de multinationals. Dat is bijzonder overtuigend. Maar dan voegt ze eraan toe dat we ons niet tegen ‘het kapitalisme’ moeten richten. Zit daar geen contradictie? Welk ander systeem ligt aan de basis van deze ontwikkelingen? Zijn jullie antikapitalisten? Of eventueel ‘anderskapitalisten?’
Dat staat alleszins niet in onze statuten, geloof ik. Momenteel wordt de discussie vaak gevoerd tussen voor- en tegenstanders van de ‘vrije markt’, waarbij politiek tegenover economie wordt geplaatst. Dit lijkt me een beetje naast de kwestie: staat en kapitalisme zijn historisch nauw met elkaar verweven en van de ‘vrije markt’ is nooit sprake geweest en zal nooit sprake zijn. Wel zijn er sterkere spelers die aan de zwakkeren regels opleggen en andere regels bewust verwerpen, overeenkomstig hun eigen belangen. In het ideologische discours wordt dat verhuld door de idee dat het volgen van bepaalde regels en het nemen van bepaalde stappen onvermijdelijk tot verbetering zal leiden. Men poneert dan ook dat, als die regels - die overigens bijzonder veranderlijk blijken te zijn - eenmaal gekend zijn, ze ook zonder meer aan anderen mogen worden opgelegd. Maar zowel de aanhangers van de ‘vrije markt’-retoriek als de voorstanders van meer overheidsinmenging hebben zelden de fundamentele principes van het historisch gegroeide kapitalisme ter discussie gesteld: dat concurrentie en economische groei dé manier zijn om welvaart te realiseren, en dat meer welvaart gelijkstaat met meer welzijn. Die opvatting gaat alleszins voorbij aan het immense menselijke leed dat sinds jaar en dag gepaard gaat met het uitvoeren van voorgeschreven wegen naar ‘een betere wereld’. Dat was zo bij de historische pogingen om een communistische maatschappij te realise- | |
[pagina 616]
| |
ren, en dat is zo bij de neoliberale golf sinds de jaren tachtig. Je zou natuurlijk kunnen aanvoeren dat in beide gevallen niet alle voorwaarden vervuld zijn: heel de wereld zou communistisch moeten zijn, of de overheden zouden de uitwassen van het neoliberalisme moeten opvangen. Voor degenen die van hun grond worden verdreven of van honger omkomen, verandert dit inzicht weinig. Denken in termen van gesloten systemen legt het handelen allerlei beperkingen op die er evengoed niet zouden kunnen zijn: keuzes worden beoordeeld naar de mate waarin ze aan de ideologie beantwoorden, en verliezen hun morele dimensie. Uiteraard lopen een aantal zaken structureel fout, maar zelden kan die werkelijkheid gevat worden binnen de lijnen van één systeem. Wie dat wel probeert te doen, zal doorgaans de behoefte voelen om er een ander systeem tegenover te plaatsen. Ik denk dat je de werkelijkheid beter kunt beschouwen als een complex netwerk van machtsrelaties waarbinnen tal van keuzes mogelijk zijn. Binnen dat netwerk kun je aanwijzen waar er keuzes worden gemaakt die autoritair zijn, veel leed veroorzaken of in stand houden. Er is de keuze van de Verenigde Staten om zich terug te trekken uit het Kyotoprotocol, en er is de keuze van het grootste deel van de bevolking van de Verenigde Staten om dat te aanvaarden. Zo wordt de ellende er natuurlijk niet kleiner op. Een stukje wereld veranderen begint nog steeds bij jezelf, maar ‘jezelf’ is allerminst een volkomen autonoom individu. Handelingen worden grotendeels bepaald door wat we ons eigen hebben gemaakt via onze sociale omgeving. Dat je aan de hand van de sociale omgeving individueel gedrag kunt begrijpen, wil echter niet zeggen dat je het ook moet goedkeuren. Wel impliceert het dat de wijziging van individuele consumptiepatronen en politiek gedrag een collectief project is, dat slechts vorm kan krijgen binnen bestaande of nieuwe sociale ruimtes.
Mag ik het zo stellen: jij bent geen aanhanger van bewegingen als ‘Velt’Ga naar eind[1]. Jij bent geen voorstander van heel gerichte kleinschaligheid. Maar je bent evenmin gewonnen voor de klassieke staatseconomie, waarvan we nu weten dat het niet gewerkt heeft. Maar er moet toch iets gebeuren?
Er gebeurt ontzettend veel. Overal ter wereld leven initiatieven voor sociale rechtvaardigheid en ecologische duurzaamheid. ‘Velt’ is een netwerk dat ecologisch leven promoot, en daarin ook daadwerkelijk ondersteuning biedt. Dat is toch schitterend. Er zijn buurtgroepen die door lokale ruilsystemen ‘geldloos’ diensten uitwisselenGa naar eind[2] en zo het sociale contact stimuleren. Landloze boeren in Zuid-Amerika bezetten land van grootgrondbezitters om hun aanspraak op grond kracht bij te zetten. | |
[pagina 617]
| |
Ondertussen doppen ze hun eigen boontjes en geven ze vorming over biologische landbouw. Diversiteit moet een uitgangspunt zijn, maar dat wil niet zeggen dat ik alle initiatieven even positief vind. Ik denk dat uit sociaal-ecologisch oogpunt de regionalisering van de productie en de consumptie een goede zaak zou zijn. De internationale instellingen zoals de Europese Unie kunnen die op verschillende manieren stimuleren. De introductie van een Europese CO2-taks, bijvoorbeeld, kan de kosten van vervuilende transportmiddelen een stuk opdrijven, zodat duurzamere productie vanzelf begunstigd wordt. De WTO-regels die rijke landen in staat stellen hun markten te beschermen en andere landen tot een bepaalde koers te dwingen, kunnen geschrapt worden. Bedrijven kunnen aansprakelijk worden gesteld voor het schenden van mensenrechten, voor de schade die ze in het verleden hebben toegebracht of nu veroorzaken. Het is toch opmerkelijk dat juist die bedrijven die zich een groen en sociaal imago aanmeten, zich hiertegen krachtig verzetten. De toegang tot informatie en tot het gerecht kan voor burgers en organisaties vergemakkelijkt worden. Zoals ik al zei: geen totaaloplossing, maar vele relevante stappen.
Maakt het voor jou een verschil uit, of bv. het spoor een overheidsbedrijf blijft of geprivatiseerd wordt? De discussie daarover is volop bezig.
Dat vormt wel degelijk een verschil. Zolang we spreken over openbaar vervoer gaat het uiteindelijk over een gemeenschapsdienst, die natuurlijk het liefst efficiënt beheerd wordt, maar die wel die functie moet behouden. In landen waar de spoorwegen geprivatiseerd zijn, schiet juist de efficiëntie veelal tekort. Bij de tegenstelling tussen staat en privé wil ik wel enkele vragen stellen: ook overheidsbedrijven plaatsen steeds vaker winst boven hun maatschappelijke functie. Ook daar worden kapitaalkrachtige groepen bevoordeeld, terwijl een ander deel van de bevolking ertussenuit valt. Zo krijgen investeringen in bv. de hogesnelheidstrein veel meer aandacht dan de uitbouw van een efficiënt en betaalbaar lokaal openbaar vervoer. Openbaar vervoer zou de mobiliteitskansen van armere bevolkingsgroepen kunnen vergroten. Maar door de stijgende prijzen wordt het eens te meer een mechanisme van uitsluiting dat de kloof tussen de grote groep van degelijke verdieners en mensen met een laag inkomen verbreedt.
Sommigen pleiten voor een afdoende lokale productie, om het dichtslibbende langeafstandsverkeer in te dijken. Waarom moeten we voor de productie van | |
[pagina 618]
| |
een eenvoudig paar schoenen over zeven of meer landen gaan, met alle gevolgen voor het verkeer, de veiligheid en het milieu?
Ik heb niets tegen mondiale handelsrelaties, op voorwaarde dat alle partners er beter van worden en er vrij voor kiezen goederen of diensten uit te wisselen. Zoniet gaat het om uitbuiting, en dat is momenteel maar al te vaak het geval. Als consumenten hebben we heel wat mogelijkheden om te kiezen voor bv. kleren en voeding waar geen uitbuiting aan kleeft. We maken dagelijks gebruik van goederen die elders in de wereld zijn geproduceerd. Sommige ervan, zoals koffie, zullen altijd een flinke afstand moeten afleggen. Dus, als je koffie drinkt, kies je maar liever voor eerlijke handel, zoniet draag je bij aan het instandhouden van onrechtvaardigheid. Maar, als je weet dat een blikje tomatenpuree gemiddeld zo'n 22.000 km heeft afgelegd vooraleer het in de rekken van de supermarkt belandt, kun je bij heel wat mondiale handelsrelaties grote vraagtekens plaatsen.
Vind je het romantisch, als ik het betreur dat het gedaan is met de seizoenvruchten, en je nu praktisch alle groente en fruit het hele jaar door kunt kopen? Maar wat doe je tegen de vraag van de consumenten naar een dergelijk aanbod?
Eerst even benadrukken dat ik zelf natuurlijk ook ‘consument’ ben, en dus voortdurend mijn gedrag probeer bij te sturen als ik bijleer over de producten die ik koop. Hoe zit het met producten die zeer lange afstanden hebben afgelegd of die tegen hongerlonen worden geproduceerd? Dat we als consumenten nog steeds niet ongevoelig zijn voor het leed van anderen, bewijst het succes van de zogenaamde ‘fair tradé’-producten. Een andere belangrijke stap is, dat je de zgn. ‘externe kosten’ gaat beseffen: als je de sociale en ecologische kosten van onze huidige consumptie- en transportcultuur in rekening brengt, dan ontdek je dat we voor heel wat producten eigenlijk veel te weinig betalen, en dus leven op de rekening van onderbetaalde arbeiders en van het milieu.
Wat bedoel je met ‘ecologische kosten’?
De milieu-impact van economische handelingen, zoals vervuiling van de lucht, uitputting van de grond of verdwijning van open ruimte. Hoewel er moeilijk een cijfer op te kleven valt, hebben lucht, grond en open ruimte een bepaalde waarde. Ze zijn niet alleen noodzakelijk om te kunnen overleven, maar maken ook deel uit van het productiepotentieel van toekomstige generaties. Door de onevenwichtige handelsrelaties | |
[pagina 619]
| |
tussen Noord en Zuid tasten de rijke industrielanden sinds jaren het natuurlijke kapitaal van het Zuiden aan. Ecologische mechanismen die essentieel zijn voor de regeneratie van natuurlijke rijkdommen en ecosystemen worden vernietigd, en toekomstige mogelijkheden worden bedreigd. De gevolgen van onze levensstijl worden dus gedragen door huidige en toekomstige generaties in het Zuiden. In dat opzicht wordt vaak gesproken van een ecologische schuld van het Noorden ten opzichte van het Zuiden.
Het lijkt wel een tegenstelling: wij in het Noorden kunnen het ons permitteren, min of meer verantwoord ecologisch te leven, omdát we van die onecologische uitbuiting van ontwikkelingslanden profiteren?
Wanneer ‘ecologisch leven’ wordt beperkt tot de aanpassing van je aankopen, dan lijkt die mogelijkheid inderdaad slechts voor een beperkte groep toegankelijk. Biologische producten betaal je meer dan gewone, maar dat ligt vooral daaraan dat de meeste producten gewoon veel te goedkoop zijn. Ecologisch verantwoord leven is veel meer dan een ‘ecologische’ keuze in de supermarkt. In Nederland bestaan verschillende netwerken van consumenten en biologische boeren die rechtstreeks met elkaar in contact staan, in Latijns-Amerika worden zulke netwerken opgezet uit pure noodzaak. Trouwens, het vaak gehoorde verhaal dat het ecologisch bewustzijn gelinkt zou zijn met materiële welstand en een bepaalde mate van consumptie, klop niet. Het is het puur eurocentrisme. Kijk maar naar de manier waarop de landloze boeren in Brazilië, de MST, zich met ecologie bezighouden. Ook in andere landen van Latijns-Amerika leeft er een heus ‘ecologismo popular.’
Dit milieubewustzijn vind je trouwens ook bij de vrouwen in Bangladesh en de Maja's in Chiapas. De landloze boeren vormen hier geen uitzondering. Hoe leg je dat uit? Ze hebben toch al voldoende moeite om gewoon te overleven?
Rurale gemeenschappen werken nauw samen met de natuur om in hun levensbehoeften te voorzien. Vaak is de productie geïntegreerd in het omliggende ecosysteem. Bijgevolg is er geen tegenstelling tussen overleven en respect voor dit ecosysteem. De mensen staan er veel dichter bij de natuur dan wij. Wanneer je in de stad woont en je voorverpakte eten in de supermarkt gaat kopen, word je niet zo sterk geconfronteerd met je afhankelijkheid van de natuur. Landbouwers beseffen maar al te goed het belang van die natuur voor hun leven, een belang waar veel ontwikkelingsvisies aan voorbijgaan: de liberalisering van de sector is gericht | |
[pagina 620]
| |
op grootschalige, industriële productie die de boeren en boerinnen afhankelijk maakt van agrochemische multinationals. Daarom staan die landbouwers ontzettend kritisch tegenover de westerse benadering van landbouw en natuur, en verzetten zij zich tegen de ‘oplossingen’ die hun worden opgedrongen door grote bedrijven of hun eigen regering.
Ik wou het niet alleen over modellen van ontwikkelingshulp hebben, maar over je eigen ervaringen in die landen. Is het iets meer dan een romantisch-exotisch gevoel of het morele besef dat je hen komt helpen? Hebben jullie elkaar nodig?
Het is geen toevallige ad-hoccoalitie en nog minder missiewerk. Mondiale netwerken als Peoples Global Action en Via Campesina verenigen groepen die structureel uitgesloten worden en samen strijd willen leveren. Op 17 april bijvoorbeeld heeft er een wereldwijde dag van de boerenstrijd plaatsgevonden. Ook in België hebben we acties ondernomen voor een duurzame landbouw, tegen genetische manipulatie en tegen het ‘patent op leven’. Of we elkaar nodig hebben? Ik denk dat we elkaar heel goed kunnen helpen. Neem de aandacht die de landloze boeren wereldwijd genieten. Die heeft veel te maken met het feit dat zij enorm veel steun krijgen van overal ter wereld. Tegelijkertijd zijn zij een grote bron van inspiratie voor bewegingen elders in de wereld. Hun militante acties slaan over en moedigen ertoe aan zelf verbeteringen te realiseren, al begint het vaak klein.
Als je dat allemaal hoort, lijkt het wel alsof de jongeren gewoon verstandiger zijn en de problemen beter beseffen dan de ouderen die meestal thuisblijven. Zijn jullie intelligenter en beter geïnformeerd?
Ik geloof niet dat ‘verstand’ daar zo'n belangrijke rol in speelt. Misschien heeft het meer te maken met het feit dat jongeren vaak een uitgebreid groepsleven kennen, elkaar wederzijds ondersteunen en ideeën uitwisselen. De stap naar acties is niet groot als je vrienden meedoen, en je het gevoel hebt dat je jezelf kunt ontplooien en wordt ondersteund. Voorts hebben jongeren een stuk minder verantwoordelijkheden te dragen dan volwassenen: vaak zijn ze minder gebonden aan een gezin of een vaste job. Dit gaat trouwens alleen maar op voor een deel van de jongeren in de rijke industrielanden. Het moet duidelijk zijn dat het zwaartepunt van de andersglobaliseringsbeweging in het Zuiden ligt. Daar groeien al enkele decennia initiatieven van uitgeslotenen. Sinds enkele jaren zijn die verschillende bewegingen naar elkaar toe aan het groeien. Het Wereld Sociaal Forum is daar de beste illustratie van. | |
[pagina 621]
| |
Soms denk je, als je leiders als Subcomandante Marcos uit Mexico of José Bové uit Frankrijk hoort praten, dat het vooral intellectuelen zijn die hun ideeën naar de zogenaamde ‘basis’ brengen. Dit zou betekenen dat het alweer om een soort westerse ‘import’ zou gaan, een beetje zoals Lenin de rol van de intellectuelen in de arbeidersbeweging omschreef. Maar jij zegt net het omgekeerde. Volgens jou zijn deze bewegingen spontaan gegroeid en zijn de door de media bekend geworden leiders eerder brugfiguren. Akkoord?
Jaren voor we van Subcomandante Marcos en José Bové gehoord hadden, toen er van een andersglobaliseringsbeweging nog geen sprake was, dachten we in JNM na over hoe we onze contacten met andere sociale bewegingen zouden kunnen intensiveren. En andere bewegingen deden ongetwijfeld hetzelfde, of waren al volop bezig met de uitbouw ervan. Marcos en Bové verkondigen de boodschap van een beweging, al kunnen ze daarbij de fout maken hun eigen ideeën op te dringen. De opstand van de Zapatisten in 1994 heeft alleszins wel de hoop van veel andere bewegingen in Latijns-Amerika aangewakkerd en bijgedragen tot een gemeenschappelijk denkkader waarbinnen deze bewegingen hun conflicten plaatsen. Dat wordt door verschillende commentatoren uit Latijns-Amerika benadrukt.
Nog een laatste bemerking ter afsluiting van dit gesprek?
Mocht het nog niet duidelijk zijn: de beweging voor een andere globalisering omvat veel meer dan de betogingen naar aanleiding van internationale topbijeenkomsten. Deze mobilisaties hebben een indrukwekkende rol gespeeld in het zichtbaar maken van ongenoegen, maar het is de vraag hoe lang ze zullen standhouden. Waar bewegingen tussendoor mee bezig zijn, is daarom minstens zo belangrijk. De andersglobaliseringsbeweging bestaat uit verschillende netwerken, en binnen die netwerken wordt vergaderd en overlegd, groeien nieuwe vormen van samenwerking en worden gecoördineerde acties uitgewerkt. Je hebt de Noord-Zuidbeweging, de traditionele milieubewegingen, de vakbeweging, de boerenbewegingen, etc. Als JNM'ers hebben we vooral contact met sociaal-ecologische groepen die directe acties organiseren. Tussen de hoogtepunten wordt wel degelijk aan het leven van de beweging zelf gewerkt.
Wil dit zeggen dat jullie ook aan theoretische en praktische vorming doen? | |
[pagina 622]
| |
Bij JNM besteden we daar vrij veel aandacht aan. Ik kan me eigenlijk geen betere praktische en theoretische vorming voorstellen dan een goede actievoorbereiding of een werkkamp over biologische landbouw. Maar we organiseren ook infoavonden, geven workshops en nemen deel aan bijeenkomsten van milieugroepen. En we proberen natuurlijk zo veel mogelijk JNM'ers in de discussie over een andere globalisering te betrekken. |