| |
| |
| |
Annelien De Dijn
Het conservatisme als intellectuele traditie Een historische benadering
In België hangt rond het begrip ‘conservatief’ nog steeds een odeur van hatelijke oubolligheid, waaraan haast geen enkel weldenkend mens zijn naam wil verbinden. In het liberale Nederland daarentegen zijn sinds enkele jaren steeds meer intellectuelen zich als ‘conservatief’ beginnen te profileren. Een recent hoogtepunt in deze opmars was het ontstaan van de Edmund Burke Stichting, die zichzelf voorstelt als een platform voor conservatieve menings- en gedachtevorming in Nederland. Zoals op de website te lezen valt, stelt de Stichting zich ‘de verspreiding van het levensbeschouwelijke gedachtegoed van het conservatisme in woord en geschrift ten behoeve van het algemeen belang’ ten doel. De kern van dit conservatieve ideeëngoed, aldus de bezieler van de Burke Stichting Andreas Kinneging, is de overtuiging dat de mens zowel uit intellectueel als uit moreel oogpunt onvolmaakt is. Voor de conservatief is een beroep op de (politieke en religieuze) traditie dan ook noodzakelijk. Anders vervallen mens en maatschappij al te gemakkelijk opnieuw in de barbarij.
Dit gedachtegoed berust volgens de Burke Stichting op een respectabele intellectuele traditie, die ontstaan is in het begin van de negentiende eeuw als reactie op de Verlichting en het geesteskind ervan, de Franse Revolutie. Haar eerste en meest volledige uitdrukking kreeg deze ideologie in het werk van de laat-achttiende-eeuwse Engelse filosoof Edmund Burke, die door de Nederlandse conservatieven wordt omschreven als de ‘aartsvader van het conservatisme’. Met zijn belangrijkste werk, Reflections on the Revolution in France uit 1790, zou hij vele latere generaties van conservatieven geïnspireerd hebben.
| |
| |
| |
Edmund Burke en het conservatisme
Nu is het inderdaad mogelijk om Burkes Reflections als een soort van conservatief handboek avant la lettre te beschouwen. Op zich is er zelfs niets verkeerds aan, het boek op die manier te lezen. De vraag is echter of we Burke wel echt historisch begrijpen door hem zo te lezen - en dus ook of we zo wel een goed historisch begrip krijgen van het conservatisme in het algemeen. We kunnen ons bijvoorbeeld afvragen of het wel Burkes bedoeling was een abstract politiek traktaat te schrijven over de verschillende aspecten van het conservatisme. Een aantal factoren dwingen ons ertoe die vraag ontkennend te beantwoorden. Ten eerste heeft Burke nergens het woord ‘conservatisme’ gebruikt (dat overigens pas rond 1830 in zwang is gekomen). Een tweede en belangrijker gegeven is dat de Reflections on the Revolution in France heel polemisch waren; het werk moet in feite als een politiek pamflet worden gelezen en werd in die tijd ook zo gezien. Zoals de meeste pamfletten had ook dat van Burke een heel specifieke bedoeling: de auteur wilde de Franse Assemble'e nationale, die vanaf 1789 bezig was met het opstellen van een nieuwe Franse grondwet, in diskrediet brengen. In 1790 hadden de meesten van Burkes landgenoten immers nog een redelijk tot zeer positief beeld van de Franse Revolutie, die zij vergeleken met hun eigen Glorious Revolution van 1688. Het hoofddoel van Burkes Reflections was eigenlijk aan te tonen dat de vergelijking tussen die twee revoluties helemaal niet opging. Anders dan de Engelsen in 1688, zo vond Burke, gingen de Franse revolutionairen van 1789 heel ‘abstract’ te werk. De Glorious Revolution had in het teken gestaan van het herstel van de oude Engelse constitutie, met al zijn vrijheden, terwijl de Fransen juist tabula rasa wilden maken.
Men kan dus stellen dat de behoudsgezindheid van Burke in feite heel specifiek was. Zijn woede werd vooral daardoor gewekt dat de bestaande instellingen, die samen de oude Franse constitutie uitmaakten, door de Franse revolutionairen zomaar overboord werden gegooid. Het conservatisme van Burke was zodoende vooral juridisch van aard, de tradities die het wilde verdedigen, waren in de eerste plaats legale tradities.
Het vaderschap van deze manier van denken kan echter beslist niet aan Burke worden toegeschreven. In feite gaat het ‘juridische’ conservatisme van Burke, zo heeft de Britse historicus John Pocock in een baanbrekend artikel aangetoond, terug op een intellectuele traditie die zich vooral vanaf de zestiende eeuw onder rechtsgeleerden heeft verspreid. Volgens die ‘common law tradition’ - zo heeft Pocock ze genoemd - ontlenen de bestaande politieke instellingen hun legitimatie aan het feit dat ze ‘immemorial’ zijn, met andere woorden, dat niemand nog kan zeggen wanneer ze precies zijn ontstaan. Die hoge ouderdom garandeert de intellectuele
| |
| |
superioriteit van dergelijke wetten en gewoonten: zij zijn immers het product van eeuwen en staan daarom boven de individuele rede. Bovendien staan deze wetten en gewoonten ook boven de wil van de wettelijke vorst: immemorialism betekent dat ze niet de vrucht zijn van de vorstelijke willekeur, en daarom kunnen ze ook niet door de vorst worden ingetrokken.
Een beroep op de ‘oude constitutie’ van hun land was daarom niet alleen bij rechtsgeleerden, maar ook bij de Europese revolutionairen van de zeventiende en achttiende eeuw populair wanneer zij zich verzetten tegen het vorstelijk absolutisme. De Glorious Revolution van 1688 werd door de Engelse Whigs bijvoorbeeld voorgesteld als het herstel van hun aloude vrijheden en privileges. Dichter bij huis werd ook de Brabantse Omwenteling van 1787 gelegitimeerd als een terugkeer naar de oude Brabantse constitutie. Een van de beroemdste documenten in de geschiedenis van deze revolutie is de Mémoire sur les droits du peuple brabançon, - niet toevallig opgesteld door een advocaat, Hendrik van der Noot. Dit document, dat zo'n zeventig bladzijden telt, is een duidelijk voorbeeld van het juridische conservatisme. Van der Noot zette erin uiteen hoe de verlichte despoot Jozef II de ‘oude constitutie’ van Brabant, die Jozef als Hertog van Brabant in ere moest houden, voortdurend met voeten trad. Kortom, Van der Noot beriep zich op de wet, die niet uit de vorst voortsproot, en daarom hoger stond.
De traditie waar Burke naar teruggreep, had dus in de loop van de geschiedenis zijn revolutionaire potentieel wel bewezen. Het is dan ook enigszins paradoxaal dat de beroemdste uitdrukking ervan, Burkes Reflections on the Revolution in France, juist zo anti-revolutionair was. Terwijl revolutionairen in de zeventiende en achttiende eeuw de oude constitutie inriepen tegen de vorstelijke willekeur, deed Burke nu een beroep op hetzelfde argument om zijn afkeuring uit te drukken over de wijze waarop de Franse Assemblée nationale de bestaande wetten en gewoonten wilde opheffen.
| |
Montesquieu: een pragmatisch conservatief
Het traditionele beeld van het conservatisme, zoals dat ook door de Edmund Burke Stichting wordt uitgedragen, moet dus enigszins worden bijgesteld. Ten eerste is duidelijk geworden dat het conservatisme van Burke duidelijk omschreven kan worden als een juridisch conservatisme: Burke had vooral de institutionele continuïteit op het oog. Voorts hebben we gezien dat die intellectuele traditie in de zeventiende en de achttiende eeuw meermaals een rol heeft gespeeld in het verzet van ontevreden onderdanen tegen het vorstelijk absolutisme. Burke is dus zeker niet de
| |
| |
vader van het juridische conservatisme, hij knoopte aan bij een reeds bestaande manier van denken over de politiek.
Maar ik zou nog een stap verder willen gaan. De Reflections on the Revolution in France waren in het begin van de negentiende eeuw ongetwijfeld bijzonder populair, ze zijn vele malen herdrukt en vertaald. Het is ook niet moeilijk in te zien waarom: Burke was een geweldig goed schrijver. Maar ondanks dat succes stond Burke eerder aan het einde dan aan het begin van een lange intellectuele traditie. Zijn soort van conservatisme, zo zou ik willen beweren, heeft de politieke omwentelingen die de Franse Revolutie veroorzaakt heeft, niet of nauwelijks overleefd. In zijn opvatting was voor een rechtmatige politiek de institutionele continuïteit onontbeerlijk, terwijl de Franse Revolutie die juist in grote mate onmogelijk heeft gemaakt. Na 1789 werd het niet alleen in Frankrijk, maar ook in de rest van Europa, dat al snel door de revolutionaire legers onder de voet werd gelopen, bijzonder moeilijk zich op de ‘oude constitutie’ te beroepen. Wil dat nu zeggen dat het politieke denken van de negentiende eeuw gekenmerkt werd door een blind progressisme? Hoegenaamd niet. Ik zou willen suggereren dat het juridische conservatisme na 1814, in de tijd van de Restauratie, is vervangen door een ander type van conservatisme.
Om dat uit te leggen geef ik een voorbeeld. In 1787 deden de Brabantse revolutionairen een beroep op de ‘oude constitutie’ om zich tegen Jozef II te verzetten. In 1830 brak er in België opnieuw een revolutie uit, ook dit keer gericht tegen een vreemde, als despotisch ervaren heerser: Willem I van Oranje. Nu beriepen de Belgen zich echter helemaal niet op de ‘oude constitutie’ van hun land om de opstand te legitimeren. Integendeel, uit de debatten in het Nationaal Congres, de grondwetgevende vergadering van België, blijkt dat zij juist een nieuwe, modernere constitutie wilden. Maar die constitutie moest aansluiten bij de ervaring, ze moest aangepast zijn aan de Belgische zeden en gewoonten. Hoewel de Belgische founding fathers dus hoegenaamd niet op de lijn zaten van Burkes conservatisme, wezen zij terzelfder tijd het abstracte rationalisme van de Franse Revolutie radicaal van de hand. Dat blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de discussie over de senaat. In feite draaide heel het debat om de vraag of er in België nog wel een echte tegenstelling was tussen de adel en het volk. De voorstanders van een senaat vonden dat de adel, die heel andere belangen had dan de rest van de bevolking, een aparte vertegenwoordiging verdiende. De tegenstanders van een senaat argumenteerden dan weer dat een tweede kamer overbodig was geworden, omdat er eigenlijk geen echte tegenstellingen meer waren tussen de adel en het volk. De adel onderscheidde zich nog wel door zijn titels, maar had geen werkelijke politieke of economische macht meer. Het debat over de senaat in het Nationaal Congres ging met andere woorden niet echt over de voor- en nadelen
| |
| |
van deze instelling in abstracte, maar over de vraag of een senaat al dan niet was aangepast aan de negentiende-eeuwse Belgische samenleving.
De Belgische revolutionairen legitimeerden de constitutionele hervormingen van 1830 niet als een herstel van de oude constitutie (in de traditie van Burke), maar dat betekent niet dat zij een blind geloof in vernieuwing predikten. Zij legden er de nadruk op dat de nieuwe constitutie in overeenstemming moest worden gebracht met de gegeven zeden en gewoonten. Kortom, de nieuwe instellingen werden niet gelegitimeerd door hun continuïteit met de oude constitutie, maar door hun conformiteit met de bestaande maatschappelijke toestand.
In de Restauratietijd worden we dus geconfronteerd met een conservatisme dat niet meer juridisch maar pragmatisch was. Deze manier van denken was echter geen negentiende-eeuwse uitvinding. Het was geen reactie op de Franse Revolutie, en als intellectuele traditie beslist geen voortvloeisel van de Romantiek. De wortels van het pragmatische conservatisme zijn namelijk te vinden in de Verlichting en meer bepaald in het werk van Charles-Louis de Secondat, beter bekend als baron de Montesquieu. Hoewel Montesquieu vandaag vooral beroemd is vanwege zijn leer van de scheiding der machten, was zijn politieke filosofie in feite veel breder van opzet. In De l'esprit des lois (1748) heeft hij gepoogd het politieke denken op een nieuwe, meer wetenschappelijke leest te schoeien door een indrukwekkende vergelijkende studie van rechtsregels uit de hele wereld te ondernemen. De grote diversiteit van die rechtsstelsels overtuigde hem ervan dat een algemeen, universeel geldend natuurrecht een hersenschim is. De wetgever gaat beter uit van een politiek relativisme. De ervaring leert immers dat de wetten van een land steeds aangepast moeten zijn aan de maatschappij waarvan ze het leven moeten regelen. Alleen dan kan een constitutie duurzaam zijn.
Die manier van denken was in de tweede helft van de achttiende eeuw al wijdverspreid, De l'esprit des lois had van Montesquieu een gevierd politiek denker gemaakt. Maar in het begin van de negentiende eeuw is de ster van Montesquieu zo mogelijk nog hoger gerezen. Uit de debatten in het Nationaal Congres blijkt bijvoorbeeld duidelijk dat hij voor de Belgische revolutionairen veruit de belangrijkste maître à penser is geweest. Terwijl de Franse Revolutie de geloofwaardigheid van het juridische conservatisme had ondergraven, heeft de reactie ertegen de aantrekkingskracht van een verlicht, ‘wetenschappelijk’ conservatisme vergroot.
Het zal ons niet verbazen dat in een dergelijke benadering van de politiek de verwijzing naar de geschiedenis centraal stond. Om te bepalen wat voor een bepaalde natie op een bepaald tijdstip de geschikte staatsvorm was, moest men natuurlijk de krachten begrijpen waaruit deze historische entiteit was ontstaan. En om tot een dergelijk inzicht te komen,
| |
| |
was een kennis van de geschiedenis onontbeerlijk. Ook in de traditie van het juridische conservatisme kreeg het verleden veel aandacht. Maar die belangstelling was niet echt historisch te noemen. De interesse voor het verleden die in het juridische conservatisme aanwezig was, berustte in feite op de veronderstelling dat heden en verleden identiek zijn: een bepaalde politieke constellatie is te rechtvaardigen, omdat ‘de dingen altijd al zo geweest zijn’, een instelling is goed omdat ze in het verleden ook goed is geweest. De aanhangers van het pragmatische conservatisme waren daarentegen veeleer bezig met het verleden als verleden. Men vroeg zich in de eerste plaats af hoe hetgeen er nu was, zo is geworden. De interesse ging uit naar de historische ontwikkeling. Daardoor was de verhouding tot het verleden in het pragmatische conservatisme veel minder strak dan in het juridische conservatisme van bijvoorbeeld Burke. Voor de pragmatische conservatieven kwam het er niet op aan tot elke prijs vast te houden aan de bestaande instellingen. Als men empirisch had vastgesteld dat de maatschappij zelf veranderd is, dan volgde daaruit dat ook de instellingen aan hervorming toe zijn.
De geschiedenis was echter niet alleen een andere rol gaan spelen in het politieke denken. Ook de aard van het verleden waarnaar de interesse uitging, was veranderd. Het juridische conservatisme werd gekenmerkt door een haast exclusieve focus op de politieke en juridische geschiedenis. Men was er immers op uit de oude constitutie zo exact mogelijk te reconstrueren. In het begin van de negentiende eeuw bestond er daarentegen ook veel belangstelling voor de sociale en culturele geschiedenis, want juist die aspecten van het verleden konden de wetgever leren wat de belangrijkste kenmerken waren van de samenleving die hij moest reguleren. De politieke debatten van de negentiende eeuw kregen dan ook een heel andere kleur dan de debatten uit de zeventiende en achttiende eeuw. Politieke discussies in het Ancien Régime, beïnvloed door het juridische conservatisme, hadden vaak betrekking op het ontstaan en de ouderdom van instellingen als het parlement. In de eerste helft van de negentiende eeuw zou veeleer de ontwikkeling van de samenleving zelf de inzet van het debat worden. Die negentiende-eeuwse wending van de wet naar de samenleving heeft tot op de dag van vandaag een invloed op het politieke denken. Het ontstaan van het socialisme, met zijn aandacht voor maatschappelijke tegenstellingen, kan er bijvoorbeeld onmiddellijk mee in verband gebracht worden.
| |
Besluit: een beschouwing over ideologie
Het klassieke beeld van het conservatisme als historisch fenomeen moet dus grondig bijgesteld worden. Door niet alleen de teksten van enkele
| |
| |
geïsoleerde ‘grote denkers’ te bestuderen, maar ook de intellectuele context waarin die werken zijn ontstaan, hebben we een belangrijk correctief kunnen aanbrengen op de idées reçues betreffende het conservatisme. Burke, zo hebben we ontdekt, hanteerde een manier van denken die reeds in de Renaissance was ontstaan en die omschreven kan worden als een ‘juridisch’ conservatisme. Na de Franse Revolutie heeft die denkwijze veel van haar vanzelfsprekendheid verloren. Het is de gewoonte geworden zich pragmatisch op te stellen: instellingen moeten in overeenstemming zijn met de bestaande zeden en gewoonten. Het anti-utopisme van deze manier van denken, de aandacht voor de ervaring en de geschiedenis maken dat we ook dit als conservatisme mogen bestempelen.
Ik hoop daarmee ook duidelijk te hebben gemaakt dat een essentialistische benadering van ideologieën ons historisch meestal op een verkeerd spoor brengt: ‘het’ conservatisme bestaat eigenlijk niet.
|
|