| |
| |
| |
Forum
Jongeren met een handicap
Als we jonge mensen met een handicap willen ontmoeten, en zij ons, dan moeten verschillen aanvaard en verwantschap erkend worden.
Steeds meer beseffen we de grote invloed van beeldvorming op de manier waarop mensen met elkaar omgaan en op de ontwikkeling van het zelfbeeld van degenen die ‘bekeken’ worden, zeker als het om jongeren gaat. Bovendien is beeldvorming een niet te onderschatten gangmaker voor overheidsbeslissingen en voor de professionele dienstverlening.
Verouderde, versteende en ongewenste beelden over mensen met een handicap moeten we vermijden. Beeldvorming ontstaat dikwijls uit ‘gebrekkige’ of gekleurde informatie, bijvoorbeeld via de media en de reclamewereld of via politieke en ideologische boodschappen, en uit opmerkingen die we in onze omgeving en in onze opvoeding hebben opgevangen.
Om een correct beeld over mensen met een handicap te scheppen heb je eerlijke en ruime informatie nodig. Die kun je verwerven via wetenschappelijke literatuur en opleiding, maar ook en vooral door een rechtstreekse ontmoeting, dialoog en samenwerking met mensen met een handicap.
| |
Wat valt uit ontmoeting en inleving te leren?
Ik ben in 1973 vrij toevallig terechtgekomen in een school voor buitengewoon onderwijs: ik had voor burgerin plaats van legerdienst gekozen. Mijn eerste lessen aan jongeren met een fysieke handicap zal ik nooit vergeten. Ik stond voor hen, zonder praktijkervaring, met een minimum aan voorkennis (ik wist dat ze een motorische stoornis hadden, en leergierig waren), maar wel met veel goede voornemens en een
| |
| |
dikke map lesvoorbereidingen. Bij de eerste kennismaking werd ik al geconfronteerd met een probleem waar ik niet op voorbereid was. Enkele leerlingen konden moeilijk of helemaal niet spreken. Anderen maakten nogal wilde gebaren of wezen naar pictogrammen, die ik tevoren nog nooit had gezien. De situatie was benauwend én duidelijk. Ik verstond hen niet terwijl ik ze toch heel graag wou verstaan! Dat begrepen mijn leerlingen van toen ook. Zij hebben mij dan zelf op een eenvoudige, directe manier geleerd hoe wij met elkaar konden communiceren. Die ervaring was zo intens dat ik ze altijd in mij heb meegedragen. Hierdoor heb ik waarschijnlijk een grote gevoeligheid ontwikkeld voor communicatieproblemen tussen mensen. Doofheid, blindheid, autisme, een chronische ziekte, een verstandelijke of een meervoudige handicap kunnen de communicatie tussen mensen bemoeilijken, maar de drang om gedachten en wensen met elkaar te delen is bij elke mens die leven wil, aanwezig. Iedereen heeft iets te vertellen. Iedereen wil beluisterd worden. Gebrek aan communicatie staat voor mij gelijk aan vermindering aan levenskwaliteit.
Na deze ervaring heb ik heel bewust en gemotiveerd nascholing gevolgd in verband met ondersteunende communicatie en communicatiestrategieën. Wetenschappelijke literatuur is een belangrijke aanvulling en verdieping geworden van wat ik door ondervinding heb geleerd.
In mijn eerste werkjaar is er tussen mijn leerlingen en mezelf een vertrouwensrelatie gegroeid.
In de klasgesprekken ging het dikwijls over de confrontatie tussen hun geremde lichaam, hun jonge lichaam dat een lastpost was aan de ene kant, en hun verbeeldingskracht en diepe gevoelens aan de andere kant. Sommige van hun uitspraken staan voor altijd in mijn geheugen gebrand: ‘Als ik strelen wil, dan sla ik. Mijn lichaam is afval, daar kan ik niets mee doen. Als ik veel pijn en ongemakken heb, dan zou ik dat lijf, dat onding, uit willen doen. Ik wens dit lichaam niet meer. Ik ben “no-body”. Wie wil er nu met iemand als ik bevriend zijn? Een partner, een gezin, kinderen: dat is voor mij niet weggelegd!’
Dat waren pijnlijke momenten, maar het werd ook voor hen telkens een vertrekpunt om door hun beperkingen heen eigen mogelijkheden en talenten te exploreren. ‘Waar een wil is, is een weg’, werd hun motto. Mijn eerste leerlingen hebben mij geleerd dat een mens met beperkingen véél meer is dan zijn beperkingen alleen. Ze hebben mij geleerd dat je een mens maar leert kennen door te peilen naar zijn ‘binnenkant’. Als je niet kunt spreken, kim je toch veel te zeggen hebben. Als je niet kunt stappen, kun je nog verlangen naar de verruiming van je horizon. Als je na een ongeval volledig verlamd bent, kun je toch, door moeilijke ogenblikken heen, ook nog de zon in een glas wijn zien schijnen.
Zo kan ik nog een hele reeks voorbeelden vertellen. Om jongeren met een handicap te leren kennen, kun je allerlei studies en rapporten lezen. Maar het beste is je in hun situatie in te leven, door die zelf eens aan den lijve te ondervinden. Dat vergeet je dan nooit meer, omdat je het in je buik en niet alleen in je brein hebt gevoeld.
Met een aantal leraren heb ik eens een dag doorgebracht in een rolwagen. Wat maken onze leerlingen, die voor hun verplaatsing aan hun rolwagen vastgekluisterd zitten, elke dag mee? We hebben het vlug ontdekt: de ontoe- | |
| |
gankelijkheid van onze ‘gewone’ samenleving is bijna spreekwoordelijk. Tijdens onze uitstap in de stad was de pret er na een tijdje wel af: vuilnisbakken en fietsen op het voetpad, hoge stoepranden en winkeldrempels, geldautomaten boven je reikhoogte, ontoegankelijke toiletten, onbereikbare openbare telefoons, moeilijk toegankelijk openbaar vervoer, en ik kan zo doorgaan. Zo ontwikkel je pas drempelvrees.
Ook voor slechtziende en blinde mensen is het geen sinecure om zich vlot buitenshuis te bewegen. Enkele jaren geleden nam ik deel aan het project ‘Dialoog in het donker’, dat in de laadruimte van een binnenschip was georganiseerd. Daar kon ik zelf een halfuurtje ervaren wat het betekent blind te zijn. De laadruimte was omgebouwd tot een volledig verduisterde plaats, verdeeld in drie zones: een park, een straat en een café. Ik kreeg een witte stok, en een blind meisje ging me voor. Met treuzelpasjes stapte ik achter haar aan, geleid door haar stem. Het is alsof ik het vandaag opnieuw beleef.
In het park hoor ik vogeltjes fluiten en ergens het geklater van water. Als ik het beeld aan de fontein wil voelen, maak ik heel mijn mouw nat. Tussen de bomen heerst een rustige sfeer, tot je plots akelig dichtbij een hond hoort blaffen. En waar staat hier een bank om even te gaan zitten? De blinde gids vraagt geregeld of ik nog mee ben. Dan besef ik ineens dat, als ik niet praat, zij niet weet waar ik ben. Verderop, in het gedeelte ‘stad’, word ik opgeschrikt door verkeerslawaai. Auto's horen, maar niet zien: het is beklemmend. Het liefst zou je stokstijf stil blijven staan, maar je moet de straat oversteken. Ik bots tegen een fout geparkeerde auto, en op het voetpad struikel ik haast over een omgevallen vuilnisemmer. Kunnen ze dat nu echt niet uit de weg zetten?
Ik ben blij als ik in het café even mag verpozen. ‘Welkom in onze schipperskroeg.’ Ik schuifel in de richting van een stem, die ergens van achteren komt. De barman moet achter de toog staan. Hoe zou hij eruitzien? Een glas bier aanpakken en zonder morsen naar een tafeltje sukkelen is een hele kunst. Als ik moet betalen, vraag ik me af hoe ik nu kan weten welk bankbiljet ik in handen heb.
Dit experiment gaf me meteen een goed beeld van de mobiliteitsproblemen waarmee slechtzienden en blinden zowel binnenshuis als op straat te maken hebben. Maar dat is maar een aspect van de moeilijkheden die zij ondervinden. Wij leven in een maatschappij waarin heel wat informatie via visuele kanalen wordt overgedragen. We leven in een beeldcultuur. Overal worden monitoren gebruikt. In hoeverre echter kunnen blinde jongeren met hun ziende leeftijdgenoten meepraten over mode, films en muziek?
‘Afhankelijkheid’, zeggen mensen met een fysieke handicap, ‘is voor ons een sleutelwoord en wellicht ook de spil waarom veel van onze problemen draaien.’ Ze zijn dikwijls, of ze dat nu willen of niet, afhankelijk van anderen en van technische hulpmiddelen voor allerlei activiteiten uit het dagelijks leven. De eenvoudigste handelingen, waar geen ‘normaal’ kind nog bij nadenkt, verlopen niet vlot of lukken helemaal niet. Ik denk bijvoorbeeld aan: uit bed komen, wassen, aan- en uitkleden, eten en drinken, jezelf verplaatsen, naar het toilet gaan, intieme verzorging,...
Uit mijn beginjaren als leraar buitengewoon onderwijs zal ik nooit vergeten dat ik al meer dan een uur aan het lesgeven was toen het tot mezelf en
| |
| |
mijn leerlingen doordrong dat een van hun klasgenoten nog op het toilet zat. Hij was door mijn collega vóór de pauze geholpen en zat al een hele tijd gelaten te wachten tot iemand hem eindelijk zou komen verlossen. Dan besef je even wat het ongeveer moet betekenen afhankelijk te zijn van anderen.
Wat zelfstandigheid betreft, vraag ik mij dikwijls af of een adolescent met een aangeboren motorische handicap op zijn weg naar volwassenheid het risico durft te lopen van mening te verschillen met zijn ouders of zijn begeleiders, van wie hij uiteindelijk fysiek afhankelijk is en blijft. Zouden ze hem dan niet in de steek laten?
Toen ik eens op de trein van Gent naar Antwerpen stond te wachten, werd er omgeroepen dat de trein die dag niet op spoor 10 maar op spoor 8 zou aankomen. Iedereen verliet snel het perron. Iedereen? Één jongen bleef verbaasd achter. Achteraf bleek dat hij doof was. Hij had het bericht dus niet gehoord, vroeg zich waarschijnlijk af waar alle mensen plots naartoe gingen en volgde uiteindelijk een beetje onzeker de grote groep.
Waar sta je in een wereld vol licht en kleur, vol geluid en drukte als je zintuigen niet goed of zelfs helemaal niet functioneren? Hoe kwetsbaar en onzeker ben je dan? Echter, veel jongeren met een verstandelijke handicap spreken mij in een directe ontmoeting aan door hun bijna kinderlijke spontaneïteit, een gave die een redelijk aantal niet-gehandicapte mensen op weg naar hun volwassenheid dreigen te verliezen. Meer dan eens werd ik op vernissages diep geraakt door de authenticiteit waarmee verstandelijk gehandicapte kunstenaars hun creaties aan het publiek voorstelden. Aan de andere kant ben ik in de war als ik getuige ben geweest van een onverwachte driftbui of een volgehouden zelfverwonding van jonge mensen met een ernstige verstandelijke handicap. Dat blijft dan in mij verder spoken en ik zoek mijn toevlucht in studies van gereputeerde orthopedagogen en psychologen om er verklaringen voor te vinden.
| |
Een standpunt
Mijn verhalen onderstrepen, denk ik, het belang van empathie of inleving in de situatie van een persoon met een handicap, naast verworven kennis en vorming. Toch moeten we aanvaarden dat het ons nooit volledig zal lukken te begrijpen wat leven met een handicap betekent. Ik heb zelf geen handicap. Ik beeld het als het ware uit. Dit moet ons tot gepaste bescheidenheid dwingen als we uitspraken doen over degenen die wel levenslang geconfronteerd worden met een handicap. Niettemin kim je met je inlevingsvermogen dicht bij hun reële binnenkant en hun gevoelswereld komen, als je dat zelf wil. Van kritische wetenschappers mogen we dezelfde bescheidenheid verwachten als ze hun inzichten publiceren. Hun expertise moet eveneens getoetst worden aan de dagelijkse realiteit. Voor mij is het duidelijk dat zowel informatie geput uit ontmoeting, dialoog, samenwerking en inleving als informatie uit het ruime wetenschapsgebied ons helpen om een correct beeld over mensen met een handicap te vormen. Beide informatiebronnen zijn waardevol. Elke informatie moet tevens kritisch beschouwd en voortdurend geactualiseerd worden. Informatie moet ook gedragen worden door een positieve visie op de mens en het geloof in de toekomst van jonge mensen in de samenleving. Want wát we met informatie aanvangen is ook belangrijk. Actuele relevante informatie moet onze
| |
| |
denkwijze en onze handelingen richten op de emancipatie en het gelijkwaardige burgerschap van mensen met een handicap. Ze wijst ons niet alleen op het verschil, maar ook op de verwantschap tussen mensen met, en mensen zonder handicap. Ik pleit voor wederzijds respect. De gebruikte naamgeving in teksten en gesprekken kan er een uiting van zijn. Benamingen als ‘achterlijken, abnormalen, mindervaliden en andersvaliden’ schuw ik als de pest. Die mensen zijn onze medeburgers. Ze zijn mensen met een handicap.
Ruime informatie moet ons inzichten verlenen om personen met een handicap te ondersteunen bij het volle gebruik van alle kansen in hun leven. Ze moet ons wijzen op het gevaar van dogmatische stellingen zoals: alle kinderen met een handicap moeten naar het buitengewoon onderwijs of alle kinderen met een handicap moeten naar het gewoon onderwijs. Het huidige onderwijssysteem in Vlaanderen moet eens in zijn geheel onder de loep genomen worden! Jonge mensen met een handicap hebben individuele ondersteuning en assistentie nodig. De maatschappij moet hun basisveiligheid en hun ontwikkelingskansen waarborgen. Wij zijn allemaal verantwoordelijk voor elkaar. Wij allen, met of zonder handicap, hebben rechten en plichten.
□ Ben Wuyts
| |
België in Europa, Europa in België
In het rijk van de openstaande deuren in de politiek behoort ‘de kloof met de burger’ ongetwijfeld tot die welke het vaakst worden ingetrapt. En nergens gaapt die kloof opvallender dan in de Europese politiek, waarvoor een maatschappelijk draagvlak meer dan ooit zoek lijkt te zijn. Voor Guy Verhofstadt was dit gebrek aan politieke legitimiteit van de Europese Unie dan ook een van de prioriteiten van het Belgische Voorzitterschap. Maar hoe de diagnose nu precies luidt en wat de remedies ertegen zijn, is vaak minder duidelijk. De klemtoon wordt dikwijls gelegd op het aspect dat het best in de eigen kraam te pas komt. Of men benadrukt enkel de institutionele dimensie. Uiteraard is het democratische functioneren van de instellingen een noodzakelijke voorwaarde om over democratie te kunnen spreken. Maar om het legitimiteitsprobleem echt op te lossen is meer nodig.
Bovendien zou men er in België goed aan doen de beleden Europese principes ook wat meer in eigen land toe te passen. De heersende politieke klasse staat dikwijls verbaasd over de toenemend negatieve houding van de Belgische bevolking tegenover de EU, - vooral omdat ze zelf nogal eurofiel is en er in België, in tegenstelling tot
| |
| |
vele andere lidstaten, weinig politieke tegenstand tegen de Unie is. Niettemin kan men vragen stellen bij de houding van sommige Belgische politici. Hoewel zij lippendienst bewijzen aan een verdere Europese eenmaking, missen zij immers kansen om de richtinggevende principes ervan in eigen land toe te passen. Soms kunnen ze zelfs op regelrechte inconsequenties betrapt worden. Op institutioneel vlak slagen bepaalde Vlaamse politici er bijvoorbeeld in tegelijkertijd het Europese democratisch deficit aan te klagen (dit ligt immers goed in de markt) en in eigen land voor confederalisme te pleiten. Ze laten zich niet storen door het feit dat men op die wijze de Europese kwaal ook in België institutionaliseert.
| |
Institutioneel
Democratisch deficit betekent hoofdzakelijk dat de burgers via de door hen rechtstreeks verkozen mandatarissen (oftewel volksvertegenwoordigers) niet de nodige democratische controle kunnen uitoefenen op de genomen beslissingen. Op het vlak van de Europese Unie vloeit de gebrekkige democratische werking vooral daaruit voort dat het Europese Parlement niet in staat wordt gesteld het beleid van de Raad van Ministers (samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende nationale regeringen) te controleren. Daaruit volgt dat diegenen die op nationaal niveau belast zijn met de uitvoerende macht de plak zwaaien over de Europese wetgevende macht. De eerste doelstelling zou dus moeten zijn het Europese parlement te versterken, door het zwaartepunt van de wetgevende macht te verschuiven van de Raad van Ministers naar dat Parlement. Maar een volwaardig democratisch parlement kan eigenlijk maar goed functioneren als het staat tegenover een onafhankelijke uitvoerende macht. Met andere woorden: de lidstaten moeten die afstaan aan de Commissie. Uiteindelijk komt dit neer op de keuze voor een supranationale aanpak in plaats van de huidige intergouvernementele formule, waarbij het vooral de afzonderlijke lidstaten zijn die de belangrijke beslissingen nemen.
Ondertussen wordt echter ook in België het federale parlement steeds meer buiten schot gehouden door de toenemende praktijk van samenwerkingsakkoorden, gesloten tussen twee of meer regeringen van ons federaal bestel. Dat maakt dat men die samenwerkingsakkoorden kan vergelijken met (internationale) verdragen of Europese richtlijnen: ze worden onderhandeld en gesloten door de uitvoerende macht en goedgekeurd door de wetgevende macht (op federaal vlak een gezamenlijke bevoegdheid van Kamer en Senaat). Die goedkeuring is echter louter formeel. Het parlement is niet bevoegd om de akkoorden inhoudelijk te amenderen. De wijze waarop een samenwerkingsakkoord totstandkomt, houdt dus een democratisch deficit in. De verschillende regeringen onderhandelen over het samenwerkingsakkoord, de wetgever en de decreetgevers hebben nog slechts de keuze tussen het aanvaarden of het verwerpen ervan.
En die vorm van besluitvorming is nu juist het wezen van een confederaal systeem. In een dergelijk systeem beslissen, net zoals het vandaag grotendeels in de EU het geval is, onafhankelijke (deel)staten wat ze nog samen willen beslissen. De burgers missen er de politieke rechten om, via hun volksvertegenwoordigers, invloed uit te oefenen op het (confederale) beleid.
Pleiten voor confederalisme betekent dus grotendeels in België het de- | |
| |
mocratisch deficit invoeren dat men op Europees niveau blijkbaar bestreden wil zien.
| |
Politiek-cultureel
Zoals gezegd zullen de aangehaalde institutionele ingrepen echter niet volstaan. Er is behoefte aan een culturele en politieke omkadering ervan. Een halve eeuw geleden beriepen de pioniers van de Europese eenmaking zich nog sterk op een vorm van Europees idealisme (‘Nooit meer oorlog!’) om de Europese integratie te verantwoorden. De laatste jaren zijn het echter vooral economische drijfveren die de boventoon voeren. Hoewel we tijdens de afgelopen jaarwisseling aan het enthousiasme rond de invoering van de euro hebben kunnen vaststellen dat economische maatregelen zeker een positieve invloed kunnen hebben op het Europese burgerschap, blijft dit toch een politieke bijkomstigheid van de economische unie. En die volstaat niet om de bevolking warm te maken. Er moeten verdere stappen worden gezet naar een echte Europese gemeenschapszin, ondersteund door een politiek project. Noem het eventueel een Europese identiteit. Maar dan wel één die zich niet tegen andere afzet. Anders vervalt men onvermijdelijk opnieuw in een nationalisme van het soort dat men juist destijds via de weg van Europese integratie wou bestrijden. Uiteindelijk moet het neerkomen op het benadrukken en stimuleren van een maatschappijmodel dat gebaseerd is op het principe ‘eenheid in verscheidenheid’.
Dit soort van multiculturele maatschappij waarin verschillende taalgemeenschappen in vrede samenleven en het open identiteitsconcept dat erbij hoort, kennen wij in België al langer. De beste manier om het Europese samenlevingsmodel te promoten is dan ook te verwijzen naar het eigen federale bestel, dat daadwerkelijk cohesie laat samengaan met respect voor diversiteit. Een Europese reflex bij de bevolking willen aankweken en tegelijkertijd afgeven op het federale bestel in België lijkt dus wederom een bizarre combinatie.
Maar hoe kim je een Europees burgerschap stimuleren? Waarschijnlijk moet je daartoe een proactief Europees cultuurbeleid (in de ruime zin) voeren dat gericht is op culturele uitwisseling tussen de verschillende lidstaten. Uit die visie is destijds het idee van de culturele hoofdsteden gegroeid. Een mooi initiatief, al bezit niet iedereen het benodigde financiële, maar ook culturele kapitaal om eraan deel te nemen. Vermoedelijk stimuleert het Eurovisiesongfestival veel meer het ‘Europees gevoel’. Bovendien is de culturele dynamiek sindsdien wat stilgevallen. Er is dus behoefte aan nieuwe, maar ook bredere initiatieven om een fundament te leggen voor verdere Europese integratie. Ongetwijfeld hebben de media hier een belangrijke rol te spelen. Immers, misschien dicteren de media de kijker niet wat hij moet denken, maar wel waarover hij moet nadenken.
Als laboratorium van Europa zou België ook een voortrekkersrol kunnen vervullen op het gebied van de culturele uitwisseling, als het de vele kansen in eigen land niet voorbij zou laten gaan. Zo is het met de berichtgeving over ‘de andere gemeenschap’ in de media bijzonder droevig gesteld. Erger nog: men lijkt bepaalde mogelijkheden van overheidswege moedwillig te dwarsbomen. Hoe kun je anders het communautair opsplitsen van het Belgische amateurvoetbal interpreteren? Terwijl het misschien een interessant idee zou kunnen zijn clubs in Europees
| |
| |
verband tegen elkaar te laten spelen, maakt men het Vlaamse voetballers onmogelijk met Waalse te spelen. Dat heeft niets meer te maken met goed bestuur, maar alles met zuiver nationalistische motieven.
| |
Sociaal
Wil men zo'n Europese gemeenschapszin een kans geven, dan mag een dergelijke onderneming evenwel niet de politieke legitimatie worden van een louter op liberalisering gericht beleid. Er is behoefte aan een maatschappelijk project dat de bevolking als burgers beschouwt en niet als consumenten. Het is immers moeilijk een gemeenschap op te bouwen als men de bevolking eerst al het gemeenschappelijke (bijvoorbeeld het openbaar vervoer) ontneemt. Overigens heeft Europa vorige eeuw juist een traditie van sociale welvaartstaten opgebouwd. Daarom moet er eindelijk werk gemaakt worden van wat men een ‘sociaal Europa’ is gaan noemen. De laatste jaren is er veel inkt over gevloeid, maar in de praktijk is het enkel tot kleine ingrepen en aanpassingen gekomen. Dat, volgens officiële cijfers, zo'n vijftig miljoen Europeanen in armoede leven, zou nochtans voldoende moeten zijn om politici aan te zetten tot een ambitieus actieplan.
De aandacht voor sociale thema's hangt nu grotendeels af van de goodwill van het wisselende voorzitterschap, terwijl het eigenlijk een vaste bekommernis van de Europese Commissie zou moeten zijn. Bovendien geldt voor de meeste sociale materies in de Raad van Ministers nog steeds het verlammende vetorecht. Het sociale beleid wordt door de afzonderlijke lidstaten nog grotendeels angstvallig ver van Europa gehouden. Dat brengt bv. mee dat er van het vastleggen van algemeen geldende sociale normen weinig in huis komt. In dit perspectief moeten ook de eisen van de anders-globalistische beweging worden gezien, die zich steeds meer aandient als de Europese civil society. Het gaat daarbij om veel meer dan het organiseren van internationale conferenties over globalisering. De beweging pleit er terecht voor dat het neoliberale dogma - dat vrijhandel hét wondermiddel is voor alle kwalen - in het dagelijkse beleid ter discussie wordt gesteld.
De vooruitgang op sociaal vlak hangt samen met de aanpak van de kwestie van de uitbreiding. Een sociaal Europa is immers ook een uitgebreid Europa. Centraal in deze kwestie zou het concept van solidariteit moeten staan. Ook hier kan weer de link gelegd worden met de Belgische realiteit, waar de EU-solidariteit dikwijls in schril contrast staat met de solidariteit waarvan bepaalde Vlaamse politici blijk geven ten aanzien van Wallonië. Is het verwonderlijk dat de Belgische bevolking twijfels heeft bij het idee van solidariteit met Midden- en Oost-Europa, als men ziet hoe het solidariteitsgevoel binnen de eigen landsgrenzen voortdurend in het gedrang komt?
| |
Slotsom
Om het democratisch, politiek en sociaal deficit weg te werken moet men ervoor zorgen dat de bal in het kamp van de lidstaten ligt. Zij houden de touwtjes in handen en blokkeren de vooruitgang op de essentiële punten. Maar niet alle lidstaten zien Europa als een bedreiging. Daarom zou het niet onlogisch zijn dat de landen die vooruit willen dat voorlopig alleen zouden doen. Dit zou kunnen leiden tot wat Jacques Delors een ‘federatie van natio- | |
| |
nale staten’ heeft genoemd: een soort voorhoede die ambitieuzere plannen heeft voor de politieke integratie, en openstaat voor elk land dat er de geest en de instellingen van respecteert. Dit is voorlopig de enige manier om de koudwatervrees van een aantal lidstaten te omzeilen en zo Europa zijn eigen democratische weg te laten opgaan. Het kind is immers oud genoeg om het nest te verlaten. En in afwachting daarvan zou men het legitimiteitsprobleem in België bij de wortels moeten aanpakken, namelijk door het institutioneel en politiek herwaarden van het eigen federale systeem.
□ Dave Sinardet
|
|