Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
Hans Alma
| |
[pagina 333]
| |
zo ‘hoort’. Zij staan dan niet open voor nieuwe mogelijkheden, die hun leven misschien zouden verrijken. Om creatief te blijven moet verbeeldingskracht gestimuleerd en geoefend worden, zoals kinderen dat doen in hun spel. Het lijkt daarom belangrijk te onderzoeken welke psychologische processen aan verbeeldingskracht ten grondslag liggen, hoe verbeeldingskracht zich ontwikkelt en hoe die ontwikkeling begeleid en gestimuleerd kan worden. Merkwaardig genoeg kan verbeelding zich echter niet in een ruime psychologische belangstelling verheugen. In het Nederlandse taalgebied vestigt met name de ontwikkelingspsycholoog BreeuwsmaGa naar eind[2] de aandacht op dit gebrek aan belangstelling voor een verschijnsel dat in allerlei vormen een belangrijke rol speelt in het menselijk (samen)leven. Toch zijn er in de psychologie mooie aanzetten voor onderzoek naar verbeelding te vinden, o.a. in de kunstpsychologie van John Dewey. Dewey onderscheidt verbeelding van fantasie, de vrijblijvende voorstelling van fictieve zaken, en van illusie, waarin het werkelijke en onwerkelijke verward worden. Verbeelding staat bij hem voor het vermogen om zich objecten en situaties voor te stellen die wellicht ongekend, maar niet onmogelijk zijn. In Art as experienceGa naar eind[3] brengt hij verbeelding in verband met kunst: daarin worden mogelijkheden belichaamd die elders niet gerealiseerd worden. Hij benadrukt tevens dat de relevantie van verbeelding - en kunst - verder reikt dan het atelier en het museum. Zoals een beeldhouwer in een schijnbaar oninteressant brok steen mogelijkheden ziet die hij met zijn beitel tot uitdrukking brengt, zo is de verbeelding op alle levensterreinen werkzaam. In Nederland was het ooit onvoorstelbaar dat vrouwen zouden gaan studeren. De weinige mensen die zich dat wél konden en durfden voor te stellen, gebruikten echter hun verbeelding als leidraad voor het veranderen van de maatschappelijke werkelijkheid, zoals de beeldhouwer aan de hand van zijn verbeelding de materiële werkelijkheid verandert. De bijzondere kwaliteit van de verbeeldingskracht wordt volgens Dewey het best begrepen door ze tegenover de inperkende werking van de gewoonte te stellen. Bij gewoontevorming gaan nieuwsgierigheid en creativiteit verloren, terwijl de verbeeldingskracht juist steeds op zoek is naar en open staat voor wat nieuw is en verwondering oproept. In Deweys visie kan verbeelding omschreven worden als een persoonlijke en emotioneel betrokken exploratie van mogelijkheden die de grenzen van het strikt feitelijke overstijgen. Geleid door deze opvatting van verbeelding probeer ik in de volgende paragraaf psychologisch inzicht in dit fenomeen te krijgen. Ik bespreek hoe de verbeelding psychologisch gezien werkzaam is in het beschouwen van een kunstwerk en in het opdoen van een esthetische ervaring. | |
[pagina 334]
| |
Esthetische ervaringIn Art as experience bespreekt Dewey de esthetische ervaring. Hij gaat daartoe uitgebreid in op het begrip ervaring, dat hij op een specifieke manier invult. Van ervaring is volgens hem sprake in de interactie van een persoon met zijn sociale en fysieke omgeving. Zowel persoon (degene die ervaart) als omgeving (dat wat ervaren wordt) dragen eraan bij. Hoe moeten we ons dat concreet voorstellen? Ik neem als voorbeeld de bezichtiging van het schilderij Korenveld met kraaien van Vincent van Gogh (1890)Ga naar eind[4]. De bezoekster die aandachtig stilstaat bij dit schilderij, gaat daarmee een ontmoeting, een relatie aan. De ervaring die zij opdoet wordt beïnvloed door eigen verwachtingen, verlangens, voorkeuren, enz. Zij kan die verlangens en voorkeuren echter niet onbeperkt projecteren op het schilderij. Dit heeft een zekere weerbarstigheid: in vormgeving, kleur en sfeer is het schilderij nadrukkelijk aanwezig; het is geen plaatje dat het als decoratie goed zou doen in ieder interieur. Het schilderij vraagt van de toeschouwster een zekere aanpassing: zij moet zich erop instellen en er moeite voor doen er betekenis aan te verlenen. Daarnaast past zij het schilderij in zekere zin aan aan haar eigen voorkeuren. Zij kijkt selectief. Ze let bijvoorbeeld vooral op het pad in het midden, dat haar dood lijkt te lopen en dat ze associeert met haar eigen gevoel vastgelopen te zijn in een probleem. Of ze let vooral op de schildertechniek, omdat ze zelf een landschap aan het schilderen is en moeite heeft met het weergeven van lucht. Toch kan ze zich niet onttrekken aan de dreigende sfeer die van het schilderij uitgaat. Het schilderij verandert haar in die zin, dat haar ervaringswereld erdoor verruimd wordt en zij verandert het schilderij in die zin, dat ze er haar eigen betekenis aan geeft. Die betekenis communiceert ze bijvoorbeeld aan haar leerlingen op de kunstacademie, of in het boek dat ze over schilderen schrijft. Haar betekenisverlening gaat zo deel uitmaken van de geschiedenis van het schilderij. Ervaringen zoals opgevat door Dewey komen tot stand in een intrinsieke verbondenheid van mens en wereld. Ervaring vindt dus niet uitsluitend in de persoon die ervaart plaats. Ervaring omvat zowel datgene wat ervaren wordt als degene die ervaart. Volgens Dewey is de ervaring pas bewust wanneer we aandachtig stilstaan bij het schilderij. We kunnen dan verrast worden door de kleuren van het Korenveld met kraaien, door de dramatische lucht, de dreigende sfeer. Het lijkt alsof onze waarneming verandert; we kijken zorgvuldiger, zien meer details en de kleuren krijgen een nieuwe intensiteit. Ook lijkt zich een breuk voor te doen in de stroom van ervaringen die we al lopend door het museum opdoen. Misschien liepen we net nog te mijmeren door | |
[pagina 335]
| |
de museumzaal, waar we vaker komen en die we goed kennen. Maar plotseling is het gevoel van vertrouwdheid en vanzelfsprekendheid weg. Er is dan een ‘probleem’ ontstaan: het schilderij laat zich niet zonder meer inpassen in onze impliciete, alledaagse betekenisverlening. Dat hoeft geen schokkende, dramatische ervaring te zijn. Het doet zich vaker voor als een geraakt-zijn, een zekere ontroering, een lichte huivering. Het gebeuren gaat in ieder geval samen met emotie: we voelen ons wat ontregeld nu onze omgeving niet langer vanzelfsprekend voor ons is; we staan stil bij de gevoelens die het schilderij in ons oproept. Er kan een zekere verwachtingsspanning ontstaan: wat heeft dit schilderij ons te zeggen? Het intrigeert en verontrust ons misschien zelfs. De overheersende emotie geeft aan de ervaring haar karakteristieke kleur. In een poging de breuk tussen wat-ons-vertrouwd is en wat-ons-verrast (verontrust) te herstellen, komt reflectie op gang. Emotie wordt omgezet in verhoogde interesse in en betrokkenheid op de omgeving als een voorwaarde voor herstel van eenheid. We exploreren het object dat ons voor een probleem stelde. We ontdekken nieuwe betekenislagen in het schilderij. We kunnen een verhoogde interne complexiteit van het werk ervaren, of een verdieping van zijn betekenis. Terwijl het schilderij vroeger niet meer voor ons betekende dan ‘een bekende Van Gogh’, interpreteren wij het nu, met behulp van onze verschillende kennisbronnen en eerdere ervaringen, bijvoorbeeld als een paradoxale uiting van deprimerende eenzaamheid én vitale kracht, als een innerlijke strijd die in het landschap beslecht wordt. Die interpretatie integreert de betekenissen die we vanuit diverse bronnen op het schilderij betrekken; ze vormt de conclusie van onze reflectie. Dit moet niet als een expliciet, doelbewust onderzoek naar de betekenis van het schilderij voorgesteld worden. In een esthetische ervaring gebeurt dit veeleer impliciet, in een hier-en-nu present zijn en organiseren van vroegere ervaringen en betekenissen. Daarbij kunnen zich spanningen voordoen. Onze wetenschap dat dit een van de laatste schilderijen van Van Gogh is, laat zich moeilijk rijmen met de levenskracht die we eruit vinden sprekenGa naar eind[5]. Of we ervaren binnen het schilderij een spanning tussen beklemming en weidsheid van het landschap. Het opheffen van een dergelijke spanning in een nieuwe manier van kijken naar het schilderij, geeft de esthetische ervaring haar intensiteit. Niet alleen wint het schilderij aan betekenis en waarde, maar ook wij ‘winnen’ in onze manier van waarnemen. De in de nieuwe ervaring opgedane betekenissen worden geïntegreerd in het interpretatiekader van waaruit wij onze wereld waarnemen. Dit zal van invloed zijn op onze toekomstige waarneming van landschappen in de natuur en in de kunst. | |
[pagina 336]
| |
Door ons op de beschreven wijze in te laten met het schilderij - zintuiglijk, emotioneel en intellectueel - kan de aanvankelijk verstoorde harmonie in onze relatie tot de (museum)omgeving hersteld worden. Dit leidt tot een intens, vitaal gevoel van léven. Dewey spreekt in dit verband van een ervaring. Het is een ervaring die niet ongemerkt overloopt in een volgende - zoals bij onze alledaagse ervaringen het geval is - maar die duidelijk afgebakend is van andere ervaringen, met name door haar karakteristieke emotionele kleur. We kunnen hier later bijvoorbeeld over spreken in termen van ‘ik voelde me op dat moment triest en krachtig tegelijkertijd’. Het is een memorabele ervaring die, naast de specifieke emotionele kleur, vaak begeleid wordt door gevoelens van bevrediging en vreugde. Het is moeilijk een dergelijke ervaring in niet-poëtische taal uit te drukken. Dewey hanteert hiervoor de moeilijk vertaalbare expressie ‘thrill of the experience’. De kans op een dergelijke ervaring maakt deel uit van onze verwachtingsspanning bij het bezoeken van een tentoonstelling of concert, bij het gaan lezen van een boek of bekijken van een film. | |
VerbeeldingDewey benadrukt dat in een esthetische ervaring altijd herinneringen aan eerdere ervaringen besloten liggen. In het gekozen voorbeeld is het misschien de herinnering aan een wandeling door een korenveld in onze vakantie, of aan een eerdere bezichtiging van dit schilderij, of aan iets dat we gelezen hebben over Van Gogh. Zoals we zagen bepalen deze herinneringen mede de betekenis die we nu aan het schilderij geven. Dewey spreekt in dit verband van een ‘actieve en begerige achtergrond’ - begerig vanwege ons verlangen naar steeds weer nieuwe ervaringen, actief omdat er steeds weer nieuwe ervaringen in geïntegreerd moeten worden. Van deze achtergrond maken tradities een belangrijk deel uit, ze geven er structuur en organisatie aan. Een traditie - in kunst, wetenschap of religie - is namelijk een georganiseerde wijze van waarnemen en biedt methoden om materiaal te ordenen en te presenteren. In Korenveld met kraaien zijn waarneming, ordening en presentatie beïnvloed door de impressionistische schildertraditie. We zien aan dit voorbeeld goed dat een traditie vanuit iemands temperament en aanleg op een eigen wijze verwerkt wordt: de krachtige penseelstreek en het heftige kleurgebruik maken dit schilderij onmiskenbaar tot ‘een Van Gogh’. Zowel traditie als persoonlijke verwerking zijn onmisbaar voor originele visie en creatieve expressie. Op basis van voorgaande analyse van de esthetische ervaring, kan nu de rol van verbeelding in de beschreven processen verhelderd worden. We zagen dat de achtergrond van de persoon en datgene wat zij op dit | |
[pagina 337]
| |
moment waarneemt, op elkaar inwerken. Verbeelding vormt de enige ‘poort’ waardoor betekenissen ontleend aan eerdere ervaringen ingang vinden in de huidige situatie. Van verbeelding is sprake wanneer tegen de achtergrond van vroegere ervaringen en tradities, nieuwe mogelijkheden ontdekt worden in de wereld. Het oude en vertrouwde wordt als nieuw ervaren, het verre en vreemde komt dichtbij. In meer of mindere mate is hiervan sprake in iedere intense ervaring, maar in de esthetische ervaring is dit heel duidelijk. Opnieuw neem ik het aandachtig beschouwen van Korenveld met kraaien tot voorbeeld. We nemen het schilderij in ons op en daarbij worden herinneringen, associaties, kennis waarover wij beschikken, opgeroepen. Het betrekken van dit ‘achtergrondmateriaal’ op het schilderij is het werk van de verbeelding: de zonnige vakantiewandeling waarmee wij het schilderij associëren ligt feitelijk lang achter ons, maar is nu weer in onze verbeelding present. Sterker nog, in het licht van het schilderij krijgt die herinnering nieuwe actualiteit. Het lijkt alsof we door de ogen van Van Gogh naar het landschap kijken en daar de artistieke kwaliteiten van ontdekken. Ook het werkelijke schilderij van Van Gogh krijgt tegen de achtergrond van onze kennis en ervaringen een nieuwe betekenis. De spanningen die wij erin ontdekten, kwamen ons in eerste instantie vreemd voor, maar worden bij nadere interpretatie invoelbaar. Zo opent zich een nieuwe manier van beleven voor ons, die onze ervaringsmogelijkheden verruimt. Een ander goed voorbeeld van de werking van verbeeldingskracht vormt het proces waarin het schilderij van Van Gogh tot stand is gekomen. Het behoort tot een hele reeks schilderijen en tekeningen van korenvelden. Met de zwaar aangezette lucht, grijpt Van Gogh in dit geval terug op het werk van Georges Michel, een directe voorloper van de School van BarbizonGa naar eind[6]. Van Gogh was goed bekend met het werk van deze schilder(traditie). Ook het thema van de korenvelden rondom Auvers was hem vertrouwd. Over twee andere landschappen met koren die in dezelfde tijd geschilderd zijn, schrijft hij aan zijn broer Theo: ‘ik heb mij niet geschaamd om de ergste droefgeestigheid en eenzaamheid uit te drukken’ (br. 649)Ga naar eind[7]. In vergelijking met deze schilderijen valt in Korenveld met kraaien het element van dreiging op, tot expressie komend in de zwarte lucht en kraaien. De weergave van lucht en vogels vertoont opmerkelijke overeenkomst met het schilderij De Storm van Michel. Mogelijk heeft Van Gogh hierop teruggegrepen in de uitbeelding van wat het landschap in hem opriep. Tegen de achtergrond van traditie en herinneringen ontstond in de ontmoeting met het landschap waaruit Korenveld met kraaien is voortgekomen, een nieuwe expressiemogelijkheid. Van Goghs verbeeldingskracht komt tot uitdrukking in zijn vermogen om vanuit de wisselwerking tussen | |
[pagina 338]
| |
dat wat hij meebracht in de situatie en dat wat het actuele landschap inbracht, iets nieuws te creëren. Deweys beschrijving van de verbeeldingsvolle kwaliteit van een ervaring is hier volledig van toepassing: ‘Dat wat in het hier-en-nu gegeven is [het feitelijke landschap; HA], wordt uitgebreid met betekenissen en waarden ontleend aan wat in feite afwezig is en alleen door de verbeelding present is [o.a. het werk van Michel; HA]’Ga naar eind[8]. Psychologisch gezien is verbeelding een mentaal proces van waarneming, herinnering en anticipatie op basis van ‘ideëel experimenteren’: beelden en gedachten kunnen oneindig gecombineerd en herordend worden in de verbeelding. Op enige afstand van dringende eisen die het dagelijks bestaan aan ons stelt, kunnen gebeurtenissen in scène gezet en mogelijkheden uitgeprobeerd worden in een ‘dramatic rehearsal’Ga naar eind[9]. Zowel voor de toeschouwer van een kunstwerk als voor de kunstenaar neemt dit de vorm aan van spelen met mogelijkheden. De toeschouwer kan zich voorstellen wat het effect op het schilderij zou zijn wanneer de weg in het midden tot een zichtbaar doel zou leiden, of wanneer de lucht zonnig in plaats van dreigend zou zijn. Een dergelijke verkenning kan ons op de gedachte brengen dat we het kunstwerk mooier zouden vinden als de kunstenaar een andere kleur gebruikt had, of het doek minder symmetrisch had ingedeeld, of... Voor de kunstenaar zijn de consequenties van het met behulp van de verbeelding uitproberen van verschillende opties minder vrijblijvend. Het bepaalt de uiteindelijke vormgeving van zijn schilderij. Dat Van Gogh mogelijkheden afwoog voor hij ging schilderen, blijkt bijvoorbeeld uit de volgende briefpassages: ‘een schilderij waarover ik al peinsde sedert ik hier ben’ (brief aan Theo en diens vrouw Jo, br. 649) en ‘Vagelijk doemen schilderijen voor mijn verbeelding op; het zal tijd kosten om ze te voorschijn te brengen, maar dat zal langzamerhand komen’ (brief aan Theo, br. 637). De hier besproken esthetische ervaringen en verbeeldingskracht zijn niet beperkt tot het terrein van de kunst in de beperkte zin van ‘museumkunst’. Ze kunnen opgeroepen worden in het leven van alledag door voorwerpen of situaties die wij aandachtig waarnemen en die ons vreugde verschaffen, of het nu om een theelepeltje of het straatbeeld vanaf een terrasje gaat. Iets wat zo waargenomen wordt, roept een rijkdom aan betekenissen ontleend aan eerdere ervaringen op, in de vorm van gedachten en emoties, of liever ‘emotioneel geladen beelden’ die op hun beurt om expressie vragen. Iemand herinnert zich bijvoorbeeld onder welke omstandigheden zij het theelepeltje cadeau kreeg en vertelt de anekdote aan haar kleindochter. Zij creëert daarmee een nieuwe situatie, een gedeelde ervaring, die haar kleindochter zich later mogelijk zal herinneren. Een dergelijk creatief proces kan echter stagneren. Zelfbewuste gedachten | |
[pagina 339]
| |
(‘wat ben ik toch sentimenteel’) of pogingen om de situatie te analyseren (‘waarom roept dit lepeltje zoveel in me op?’) kunnen ons afsnijden van een esthetische ervaring; de directe expressiviteit van het object gaat verloren. We kunnen ook volledig voorbijgaan aan de expressiviteit van een object en alleen de instrumentele eigenschappen ervan zien; dit gebeurt zelfs meestal in ons dagelijkse doen. We gebruiken theelepeltjes zonder daar verder bij stil te staan. Hoe begrijpelijk ook, we lopen het risico dat we afleren ontvankelijk waar te nemen en onze verbeeldingskracht creatief te benutten. Juist op dit punt is kunst van belang. ‘Een van de uiteindelijke doelen ervan’, volgens Dewey, ‘is dat ze onze ontvankelijkheid wekt, waardoor wij weer waarnemen wat wij over het hoofd zijn gaan zien’Ga naar eind[10]. Kunstenaars staan open voor esthetische ervaring en weten datgene wat door de verbeelding wordt opgeroepen, te belichamen in materie. Dat is iets anders dan het ventileren van een subjectief gevoel: het gaat steeds om de interactie tussen de ervaren wereld, de achtergrond van de kunstenaar en het materiaal waarin hij zijn vakmanschap tot uitdrukking brengt. Hij creëert zo een nieuwe ervaring; datgene wat iedereen kan waarnemen en door duizenden reeds waargenomen ís, presenteert hij als een nieuw object met een eigen unieke betekenis, los van conventionele associaties. Een mooi voorbeeld hiervan is de Stierenkop door Picasso, gevormd uit onderdelen van een fiets. De kunstenaar kan zo'n werk scheppen, omdat hij durft te experimenteren, daarbij gebruikmakend van zijn verbeeldingskracht. ‘Alleen de verbeeldingskracht brengt de mogelijkheden die in de textuur van het feitelijke zijn ingeweven, aan het licht.’Ga naar eind[11] Al experimenterend komt de kunstenaar tot een onverwachte combinatie van elementen, leidend tot een ‘openbaring van tot dan toe ongerealiseerde mogelijkheden’Ga naar eind[12]. Dewey kent aan kunst en verbeelding morele kracht toe. Ze beïnvloeden onze manier van omgaan met de omgeving, doordat ze ons vertrouwd maken met wat ons in eerste instantie vreemd is. Dankzij onze verbeeldingskracht kunnen wij ons verplaatsen in anderen en hun verlangens en doelen, hun interesses en reactiewijzen gaan begrijpen. Kunst kan een cultuurkritische functie vervullen, omdat ze in staat is mogelijkheden te verbeelden die in tegenspraak zijn met feitelijke omstandigheden. Dewey haalt met instemming Shelley aan: ‘Om waarlijk goed te zijn moet een mens zijn verbeeldingskracht intens en uitvoerig benutten’Ga naar eind[13]. | |
Het oefenen van verbeeldingskrachtWelke inzichten biedt Dewey als het gaat om het oefenen van verbeeldingskracht? Ondanks het belang dat hij aan dit menselijk vermogen hechtte, heeft hij zich over de ontwikkeling en begeleiding daarvan niet | |
[pagina 340]
| |
expliciet uitgelaten. Toch valt daar op grond van het voorgaande wel een en ander over te zeggen. In de eerste plaats moet benadrukt worden dat de verbeeldingskracht zich bij kinderen vanzelf lijkt te ontwikkelen in hun spel. In hun nieuwsgierigheid en exploratiedrang zijn zij vaak scherpe waarnemers, en zij zijn altijd bereid nieuwe mogelijkheden te zoeken in een gegeven situatie. Stokjes en blaadjes kunnen in de ene spelsituatie dienst doen als theeservies, in de volgende als schrijfgerei. Het lijkt er echter op dat de verbeelding haar plaats geleidelijk moet afstaan aan het rationele denken en de gewoontevorming. Feiten, logische redeneringen en conventies worden steeds belangrijker voor de opgroeiende mens. De openheid en ontvankelijkheid van het kind lijken verloren te gaan in de eisen die het leven van alledag aan de moderne volwassene stelt: efficiënt, nuchter en zakelijk zijn. We hebben gezien dat Dewey het tegenwicht voor deze ontwikkeling zoekt op het terrein van de kunst. Om het kind te helpen zijn verbeeldingskracht te behouden en verder te ontwikkelen, kan het spelenderwijs met kunst in aanraking worden gebracht. Helaas heeft Dewey zijn opvattingen over kunst niet verwerkt in zijn ideeën over educatie, waarin hij de nadruk legde op de wisselwerking tussen theorie en praktijk. Uit het voorgaande valt in ieder geval op te maken dat er aan een ‘achtergrond’ van ervaringen en tradities gewerkt moet worden. Daarvoor moeten kinderen in aanraking gebracht worden met kunst - als toeschouwer en als kunstenaar - en met gedachten daarover. Musea kennen op dit gebied leuke projecten, waarin iets verteld wordt over een kunstwerk en de kinderen vervolgens aan de hand van een opdracht zelf aan de slag gaan. Van belang is, dat kinderen hun eigen creatieve activiteiten serieus nemen en dat blíjven doen. Dit is niet vanzelfsprekend. Zo neemt de tekenactiviteit van kinderen rondom hun zevende jaar vaak dramatisch af. Ze worden steeds ontevredener over hun eigen prestaties en raken ervan overtuigd dat ze niet kunnen tekenenGa naar eind[14]. Ze gaan zich toeleggen op andere capaciteiten, m.n. de training van het rationele denken. Ons schoolsysteem is daar doorgaans ook veel beter voor toegerust dan voor de creatieve vorming. Toch zijn er mooie methodes voor het trainen van tekenvaardigheid, die met name gericht zijn op het leren kíjkenGa naar eind[15]. Daarin wordt aangesloten bij de onbevangenheid van het kleine kind in het waarnemen van de werkelijkheid, tegenover de conceptuele kaders waarin het oudere kind de werkelijkheid leert plaatsen. Wie er vooral op gericht is een bloem te kunnen benoemen, verliest gemakkelijk de bloem als zodanig uit het oog. Creatieve activiteit is om meerdere redenen van belang. In de eerste plaats doet het kind zo ervaringen op die het kan benutten bij het waar- | |
[pagina 341]
| |
nemen en begrijpen van kunstwerken van anderen. Het weet wat het is een idee te hebben en te proberen dat in weerbarstig materiaal tot uitdrukking te brengen. In de tweede plaats traint het zich in de aandachtige beschouwing die nodig is voor de esthetische ervaring. Daardoor zal de gevoeligheid voor en de interesse in kunst toenemen, en daarmee de belangstelling voor kunsthistorische inzichten. Er wordt zo gewerkt aan een achtergrond van ervaringen, tradities en capaciteiten die het kind in nieuwe situaties kan inzetten. Creatieve activiteit traint het kind bovendien in het vermogen om nieuwe mogelijkheden te zien in het gegevene, en die in een gedachtespel uit te proberen. Het is zo optimaal toegerust om in de interactie van vroegere ervaringen en huidige situatie, nieuwe opties te genereren. De kwaliteit van zijn ervaringen neemt daarmee toe. Dewey gaat ervan uit dat de ervaringen die mensen in relatie tot kunst opdoen, relevant zijn voor andere situaties. Musea kunnen en moeten volgens hem educatieve instellingen zijn, die onze ervaringsmogelijkheden verrijken. Op grond van eigen ervaringen - teken- en schilderles, museumbezoek, literatuurstudie - vind ik zijn visie overtuigend. Werkelijk leren waarnemen en me verdiepen in kunst, maken dat kunst me meer zegt en dat ik ook buiten het strikte domein van de kunst eerder esthetische ervaringen opdoe. De ervaring leert echter ook dat het om een proces gaat dat geduld, oefening en deskundige begeleiding vraagt. | |
ConclusieBelangrijk voor psychologisch onderzoek is, dat Dewey de verbeelding verankert in de interactie van persoon en omgeving, in de herinneringen van de persoon aan vroegere ervaringen en in culturele tradities. Verbeelding kan vanuit zijn optiek omschreven worden als een persoonlijke, emotioneel betrokken exploratie van mogelijkheden die de gegeven werkelijkheid overstijgen, maar die daarin wel besloten liggen. Verbeelding is geen vluchtig en geïsoleerd intrapsychisch vermogen, maar een mentale activiteit die weliswaar subjectief is, maar die mensen in staat stelt tot verandering van het bestaande. Het is een proces van waarneming, herinnering, ideële experimentatie en anticipatie: ze grijpt vooruit op ongekende mogelijkheden. De zintuigen, ons verstand en ons gevoel spelen in dit proces alle een rol. Telkens wanneer mensen bewust en emotioneel betrokken omgaan met hun omgeving, ontdekken zij daarin nieuwe mogelijkheden en verlenen zij nieuwe betekenissen. Enerzijds is verbeelding dus een zeer alledaags fenomeen, anderzijds maken gewoontevorming en functioneel denken het mensen moeilijk hun ervaringen door de verbeeldingskracht te verruimen. Dewey is op dit punt uiterst kritisch, | |
[pagina 342]
| |
maar ziet ook positieve mogelijkheden voor verandering. Hij kent hierin een belangrijke rol toe aan de kunst. Deweys gedachten over het morele belang van verbeelding en kunst zijn m.i. waardevol. Hij wijst erop dat het uitblijven van intense, fantasierijke ervaringen een geweldige verarming en verkilling van ons bestaan zou inhouden, omdat ze liefdevolle betrekkingen tot onze omgeving mogelijk maken. Door aandachtig stil te staan bij een object en het in zijn directe expressiviteit te ondergaan, kunnen wij ervan gaan houden. Door ons in de verbeelding te verplaatsen in een ander, kunnen wij die persoon beter leren begrijpen en meer nabij komen. In het verlengde hiervan ligt volgens Dewey ook de religieuze betekenis van verbeelding en kunst. Een ervaring kan zo intens worden dat Dewey ze religieus noemt. Hierbij gaat het hem niet om de ervaring van een transcendente werkelijkheid in metafysische zin. ‘Wij worden, als het ware, geïntroduceerd in een wereld voorbij deze wereld, die toch de diepere realiteit is van de wereld van onze dagelijkse ervaringen.’Ga naar eind[16] Wanneer de verbeelding bewust aangesproken, getraind en geoefend wordt, maakt ze een exploratie van onze werkelijkheid mogelijk die de grenzen van wat wij realiteit noemen verkent en tracht te verleggen, en die nieuwe dimensies van de realiteit aanspreekt. Dit gebeurt zoals we zagen in de kunst. Ook in religie kan verbeelding op deze wijze werkzaam zijn. |
|