Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
De pioniers in vogelvluchtThomas Alva Edison Uitvinder en zakenman, commercialiseert de gloeilamp en tal van andere elektrische toestellen. Verbetert de telegrafie en komt zo bij de telefonie uit. Uitvinder van de fonograaf, oftewel platendraaier. Op 20 mei 1891 bouwt hij zijn eerste kinetoscoop, een kijkkast om naar bewegende beelden te kijken. De beelden staan op een strook celluloid van 35 mm breedte, tot op heden de standaard voor film. Louis en Auguste Lumière Ontwikkelen op grote schaal fotografische producten van hoge kwaliteit. Op 22 maart 1895 stellen ze in Parijs hun cinematograaf voor, een toestel dat geschikt is om bewegende beelden op te nemen en ook te projecteren. Hun toestel, dat in feite teruggaat op de technologie van Edison, wordt de basis voor de verdere ontwikkeling van het instrumentarium. Pathé Frères Verkopen al rond de eeuwwisseling films en bouwen een internationaal distributienetwerk uit. Pathé wordt de grootste filmproducent van de tijd, in de eerste plaats van fictiefilms. In België richten ze het bijhuis La Belge Cinéma op. Charles Schram Een van de eerste foorkramers die op een Belgische kermis filmvoorstellingen brengt. Voordien fotograaf, horlogemaker en klompenverkoper. Alberts Frères Twee broers, afkomstig uit Nederland, die veel succes oogsten met hun filmtheater op de kermissen. Ze zijn bekend voor hun agressieve en professionele aanpak. Maakten ook actualiteitsbeelden en de eerste Nederlandse speelfilm: Mèsavonturen van 't Fransche Heertje te Zandvoort zonder pantalon (1905), later volgen ook speelfilmprojecten in België. Louis Van Goitsenhove Eigenaar van de eerste Belgische bioscoop, het Théâtre du Cinématographe, Noordlaan 110 in Brussel, die in december 1904 de deuren opent. Verkoopt eveneens rubberproducten, fonografen, elektrische orgels, uurwerken, chronometers, piano's, muziekdozen, filmapparatuur, films. Wordt een van de belangrijkste Belgische filmverdelers na de Eerste Wereldoorlog. | |
[pagina 263]
| |
De Europese cultuur in de twintigste eeuw
| |
[pagina 264]
| |
-, waarbij uiteindelijk vanzelfsprekend het persoonlijk oordeel van Von der Dunk op basis van dit criterium de doorslag gaf. Met deze uitgangspunten beschrijft de auteur in tien hoofdstukken van sterk wisselende lengte, de ontwikkeling van de cultuur in Europa in de twintigste eeuw. De studie begint met een terugblik op de negentiende eeuw. In het tweede hoofdstuk gaat de schrijver in op de jaren aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, die worden gekarakteriseerd als het einde van een tijdperk. Het derde hoofdstuk is gewijd aan de betekenis van de Eerste Wereldoorlog, het vierde aan de jaren twintig, die worden beschreven als een tijd van vrijheid en onrust. In hoofdstuk vijf beschrijft de auteur de opkomst van de ‘schijnparadijzen’ van fascisme, nationaal-socialisme en communisme, terwijl hij in het zesde de betekenis van de Tweede Wereldoorlog analyseert. De Koude Oorlog - met de splitsing van Europa in een westelijk en een oostelijk deel - is het onderwerp van het zevende hoofdstuk, terwijl in het achtste de aandacht uitgaat naar de culturele veranderingen in de jaren zestig. In het negende hoofdstuk staan de ontwikkelingen centraal die zich sindsdien hebben voorgedaan, terwijl in het tiende en laatste enkele hoofdlijnen uit het betoog nog eens worden samengevat. In dit hoofdstuk is ook ruimte voor wat meer algemene bespiegelingen over het schrijven van een cultuurgeschiedenis van de eigen tijd. In dit verband merkt Von der Dunk op, dat ‘[a]lle historische beeldvorming [...] tijdsbepaald [is], maar de eigen tijd onttrekt zich in bijzondere mate aan een duidelijke beeldvorming, en dat heeft soms tot de misvatting geleid dat wij zelf in een bijzonder chaotische en onoverzichtelijke periode verzeild zijn geraakt. Contouren kunnen we echter altijd pas op enige afstand aanbrengen’ (deel II, blz. 515). Dit verklaart wellicht waarom de nadruk in deze studie althans wat het aantal bladzijden betreft dat ervoor wordt uitgetrokken, op de eerste helft van de twintigste eeuw ligt: de bespreking van de tweede helft van de eeuw begint, als de lezer al op grofweg twee derde van De verdwijnende hemel is aanbeland. De verdwijnende hemel is opgebouwd rond twee thema's, die herhaaldelijk aan de orde komen en zo de kern van deze studie uitmaken. Ten eerste is dit het verdwijnen van wat de auteur aanduidt als ‘de hiërarchie van waarden’ - en dat is waar de titel op duidt, niet, zoals men wellicht geneigd zou zijn te denken, op secularisatie en ontkerkelijking. Dit verdwijnen van de hiërarchie van waarden houdt in dat over de volle breedte van de cultuur algemeen aanvaarde standaarden verloren zijn gegaan op basis waarvan cultuuruitingen kunnen worden beoordeeld en met elkaar vergeleken. Bijgevolg moeten we het werk van bijvoorbeeld Andy Warhol even serieus nemen als dat van Picasso - en diens Brillodozen zijn niet minder, maar anders dan bijvoorbeeld Guernica. Zo ook is het stripverhaal niet minder, maar anders dan literatuur, en de popmuziek niet minder, maar anders dan klassieke muziek. In wetenschap en filosofie deden zich soortgelijke ontwikkelingen voor: ook daar zijn algemeen aanvaarde zekerheden verloren gegaan. Duidelijk is, dat Von der Dunk dit verloren gaan van de hiërarchie van waarden met enige ingehouden spijt signaleert. Het tweede thema is de emancipatie van grote groepen van de bevolking: de arbeiders, vrouwen, en andere minderheden. Terwijl er aan het begin van | |
[pagina 265]
| |
de twintigste eeuw bijvoorbeeld nog sterke sociale tegenstellingen bestonden, lijken de meeste Europese samenlevingen nu nog slechts uit één grote middenklasse te bestaan, en de verschillen in welvaart en levensstijl, daarbij de omgangsvormen inbegrepen, zijn binnen die grote middenklasse relatief gering geworden. Uiteraard hangen beide thema's samen: de alsmaar voortgaande emancipatiebeweging heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het verloren gaan van de hiërarchie van waarden in met name politiek en maatschappij. Rond deze twee kerngedachten heeft Von der Dunk een indrukwekkend betoog opgebouwd, waarin hij verbanden en samenhangen tussen ontwikkelingen op uiteenlopende gebieden overtuigend aannemelijk maakt. Daarbij heeft hij aandacht voor talrijke verschillende aspecten van de cultuur, zoals de invloed van de techniek, graffiti in de Europese steden en de opkomst van de sport als actieve en passieve vorm van recreatie, naast ontwikkelingen in de ‘hogere’ cultuur die men in iedere cultuurgeschiedenis verwacht. Natuurlijk - maar bij een werk van een dergelijke omvang is dat haast onvermijdelijk - valt er op details wel eens wat af te dingen op de inhoud van deze studie. Zo lijkt het harde oordeel van de auteur over de opstelling van paus Pius XII tegenover de vervolging van en moord op de joden tijdens het Derde Rijk (deel II, blz. 178) in het licht van meer recent onderzoek al te negatief uitgevallenGa naar eind[1]. En zo ook lijkt me zijn karakterisering van Nineteen Eighty-Four van George Orwell als een ‘fantasierijk onheilsscenario’ (deel I, blz. 232) voorbij te gaan aan het meest wezenlijke kenmerk van dat boek: een satirisch portret van de eigen tijd schetsen. Maar in grote lijnen is Von der Dunk zeker geslaagd in de opzet, een verhelderende geschiedenis en analyse van de cultuur van Europa in de twintigste eeuw te schrijven. Daarbij wordt die geschiedenis gepresenteerd in een toegankelijke, bij vlagen gloedvolle en meeslepende stijl. Dat maakt het des te meer te betreuren dat de auteur al te vaak een voorkeur heeft voor wat ik maar de woordkeuze van de geleerde noem. Een, volstrekt willekeurig gekozen voorbeeld, uit een paragraaf over de ontwikkeling van de geschiedschrijving: ‘Het succes van de vie romancée duidt op een deficiëntie van de professionalisering’ (deel I, blz. 471) - waarom niet ‘ontoereikendheid’ in plaats van deficiëntie’? Ondanks de bezwaren die zo op uiteindelijk toch ondergeschikte details zijn te maken tegen deze studie, heeft Von der Dunk met De verdwijnende hemel zonder meer een bewonderenswaardig werk geschreven, dat zeer lezenswaardig is, en uiterst leerzaam voor ieder die belangstelling heeft voor de achtergrond en wordingsgeschiedenis van de cultuur van het hedendaagse Europa. □ Herman Simissen H.W. von der Dunk, De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw, 2 delen, 496 en 576 blz., Meulenhoff, Amsterdam, 2000, geïllustreerd, € 79,41 (hardback) of €56,72 (paperback), ISBN 90-290-6850-7. |
|