| |
| |
| |
Dirk Geldof
Eelt? Daar hebben we nu geen tijd voor...
Onze ongekende materiële rijkdom is maar mogelijk omdat de meerderheid van de wereldbevolking die niet heeft. We leven aan de goede kant van de barrière, jenseits Armut und Böse... Die luxepositie levert ons luxeproblemen op. Met de rijkdom groeit de angst om die rijkdom te verliezen. Het ontbreekt velen zelfs aan tijd om ervan te genieten. We houden ons bezig als een mierenhoop op speed, onder leiding van eeltproducerende managementsgoeroes en beursyuppies die doorgaan voor iconen van rijkdom en welvaartseconomie.
| |
Over rijkdom op een bedje van hongersnood, uitbuiting en krediet
Wij hadden het materieel nog nooit zo goed als in Vlaanderen anno 2002. Wij, dat is de doorsnee-Belg of-Vlaming, want rijkdom blijft erg ongelijk verdeeld. De tien procent armste Belgen moet rondkomen met minder dan een tiende van de tien procent rijkste Belgen. Toch verbleken de relatieve armoede en de ongelijkheid in ons land in vergelijking met de absolute armoede in andere delen van de wereld. De westerse rijkdom van pakweg één miljard aardbewoners in Europa, Noord-Amerika, Japan en van de economische elites overal in de wereld is maar mogelijk omdat ruim vijf miljard andere mensen ervan uitgesloten zijn.
Onze ongekende rijkdom is ook maar mogelijk op kosten van de toekomst. Met een nooit gekende gretigheid consumeren we sinds enkele decennia energie- en grondstofvoorraden die miljarden jaren nodig hebben gehad om tot stand te komen. Onze rijkdom is op krediet: grondstoffen en energie lenen we ongevraagd van de volgende generaties, zonder eerst
| |
| |
te vragen, en betalen we terug met verwoestijning, gaten in de ozonlaag, een broeikaseffect, nucleair afval en ontelbare resistente chemicaliën. Onze rijkdom wordt dagelijks geserveerd op een bedje van hongersnood, uitbuiting en krediet, met een zacht sausje van eelt om de appetijt niet verloren te laten gaan. En nog zijn we niet tevreden: we willen meer, want meer is beter.
| |
Over de gelijkenis tussen kapitalisme en kanker
In Illnes as Metavhor (1978) stelt de Amerikaanse schrijfster en essayiste Susan Sontag dat kankercellen als beeld dienen voor een lichaam dat zijn ingebouwde mechanisme om groei te beperken heeft verloren (terwijl normale cellen een systeem van zelfbegrenzing kennen). Van kanker naar kapitalisme is dan slechts een stap: ‘in het vroege kapitalisme wordt uitgegaan van de noodzaak van verstandig uitgeven, sparen, rekenen en zichzelf beheersen - kortom, een economie die steunt op de rationele beheersing van verlangens. [...] Het verder ontwikkelde kapitalisme vraagt om expansie, om speculatie, om het scheppen van nieuwe behoeften. Het vraagt om kopen op krediet, om mobiliteit - kortom, het is een economie die steunt op het irrationele toegeven aan verlangens’ (blz. 63).
De logica van de kapitalistische economie heeft ons de grenzen van behoeften doen vergeten. Dankzij de technologische vooruitgang vormt zelfs de hemel geen limiet meer: de eerste toeristenplaats in de ruimte is al gekocht door een gepensioneerde miljardair. Om de eindeloze behoeften te vervullen vergeten we de ecologische grenzen en de kwestie van sociale rechtvaardigheid. Koopkracht rechtvaardigt ongelijkheid: wij hebben er toch hard voor gewerkt! In een blinde meritocratie worden de eigen prestaties opgehemeld. Onze grenzeloze gretigheid is gerechtvaardigd, want wij hebben het verdiend, in het zweet ons aanschijns. De eigen inspanning geldt als norm, waarbij wij de ongelijke startpositie gemakkelijkheidshalve vergeten. De kansarmoede en uitbuiting van anderen staan nooit in de schijnwerpers. Wat wij hebben, hebben wij uitsluitend aan onszelf te danken, maken wij onszelf uit eigenliefde wijs.
Overigens wordt voor het grote geld steeds minder gewerkt. Fortuinen worden overgeërfd, en elke erfenis doet de vermogensongelijkheid toenemen. Maar steeds vaker wordt het grote geld verdiend - of juister gewonnen - met speculatieve beurstransacties in een globaliserend casinokapitalisme. Dag aan dag worden de jongste beursnoteringen in de krant, op tv en door de radio bekendgemaakt als indicatoren van de cruciale levensfuncties van onze maatschappij, ondanks al hun immoraliteit en perversiteit, tot lering van het algemeen. Zo gaan we het normaal vinden dat massale ontslagen in winstgevende bedrijven de koersen doen stijgen,
| |
| |
Uit Tertio, 11 april 2001, blz. 14.
| |
| |
of dat oorlogsdreiging goed is voor de goudprijs en de aandelen in de wapen- en technologiesector. Waarden worden waardeloos in de wereldwijde dictatuur van het geld, waaraan we onze democratieën ondergeschikt maken.
| |
Over de cultuur van tevredenheid
In 1992 hield de econoom John Kenneth Galbraith Amerika en de wereld een spiegel voor in zijn boek The Culture of Contentment. Voorspoedige en bevoorrechte lieden denken volgens Galbraith niet aan hun welzijn op langere termijn en stemmen hun gedrag er niet op af. Zij laten zich integendeel verregaand leiden door het comfort en de tevredenheid die ze aan den lijve ondervinden. De tevreden meerderheid twijfelt niet aan zichzelf en meent haar toekomst daadwerkelijk in de hand te hebben. Haar houding wordt gedicteerd door eigenbelang. Dat heet in Vlaanderen Eigen Belang Eerst, - de angstige en egoïstische gedachte achter het racistische ‘eigen volk eerst’. De geleidelijke overgang naar een risicomaatschappij gaat immers samen met een toenemende angst en onzekerheid. De sociale strijd draait steeds meer om het vermijden van risico's. Voeg daarbij de ongekende keuzevrijheid van materiële consumptiegoederen, van diensten en van voorgekauwde levensstijlen en rolmodellen, die evenzeer leidt tot onzekerheid. Wie veel heeft, kan veel verliezen. Wie streeft naar steeds meer, wil allereerst koste wat het kost bewaren wat hij al heeft. In plaats van te genieten van wat wij hebben, laten wij ons leven verzuren door een ongebreidelde mimetische begeerte, en door de voortdurende angst voor andermans reële of vermeende mimetische begeerte.
| |
Over gebrek aan tijd om te genieten
Het is dan ook paradoxaal: wij hebben het nog nooit zo goed gehad, maar de tijd om ervan te genieten lijkt velen te ontbreken. Het groeiende tekort aan tijd - zeker onder de beroepsbevolking - vormt een van de merkwaardigste ontwikkelingen in de westerse landen. Het leven gaat te snel, zuchten velen. Om tijd te winnen doen we echter ons uiterste best om het leven en de hele maatschappij nog sneller te doen draaien. No time to waste is niet alleen het adagium van Greenpeace, het is - in een andere betekenis - het motto van de hele westerse maatschappij geworden.
Die toenemende snelheid bevordert oppervlakkigheid, waarin alleen het eigen hier en nu centraal staat. Volgens de Nederlandse socioloog en filosoof Harry Kunneman leidt de voortdurende versnelling tot een ‘verdringing van de trage vragen’ of zingevingsvragen, die betrekking hebben op existentiële thema's als leven en dood, ziekte en lijden, liefde
| |
| |
en trouw, zorg voor partners en kinderen, of engagement. Het zijn ‘trage vragen’ omdat ze geen direct antwoord kunnen krijgen: het zijn geen mailtjes die je direct beantwoordt. Velen zijn zo druk bezig met het internet, de beleggingen, de carrière, dat er amper tijd of ruimte rest voor trage vragen.
Trage vragen hebben betrekking op eindigheid en afhankelijkheid. Hoezeer laten we ons niet meeslepen door onze zogenaamd oneindige behoeften, binnen een ongelijke en eindige wereld? Totdat de leegte onontwijkbaar wordt te midden van een ongekende materiële overvloed. De snelheidsroes leidt ook tot vergetelheid. Milan Kundera problematiseert in zijn roman De traagheid de samenhang tussen snelheid en vluchtigheid. ‘Er bestaat een geheim verband tussen traagheid en geheugen, tussen snelheid en vergetelheid. [...] De graad van traagheid is recht evenredig aan de intensiteit van de herinnering; de graad van snelheid is recht evenredig aan de graad van de vergetelheid’. Zijn personage zoekt naar de oorzaken van die drang naar snelheid: ‘Ons tijdperk wordt geobsedeerd door het verlangen naar vergetelheid en om dit verlangen te bevredigen, geeft het zich geheel over aan de demon van de snelheid; het versnelt de pas omdat het ons te kennen wil geven dat het niet meer wil dat wij het ons herinneren; dat het zichzelf beu is; dat het van zichzelf walgt; dat het het flakkerende vlammetje van de herinnering wil uitblazen’ (blz. 37-38 en 119).
De hier-en-nuversmalling van de tijdshorizon door een te drukke agenda leidt ten slotte niet alleen tot een anders omgaan met de tijd, maar vaak ook tot een anders omgaan met behoeften. Net zoals de afspraken moeten de behoeften hier en nu bevredigd worden, vierentwintig uur per dag, driehonderdvijfenzestig dagen in een jaar. Snelheid verdringt het verlangen, het begeren. Waarom zou men een langzaam verlangen of een trage begeerte koesteren, wanneer onmiddellijke behoeftebevrediging wenkt? Kweekt de toenemende snelheid eelt, of leidt eelt tot nog meer versnelling en vervluchtiging?
| |
Over de positieve functies van eelt
Alleszins leven wij met eelt op de ziel. Maar kunnen we eelt missen? Neen. Wij moeten eelt hebben om te kunnen leven en om te kunnen genieten. In de overactieve welvaartsstaat hebben wij eelt nodig om mee te kunnen en om te overleven. De armoedeonderzoeker Herbert Gans heeft begin jaren zeventig voor ophef gezorgd met een, inmiddels klassieke analyse, van de positieve functies van armoede. Hij beschreef het nut van armoede in rijke samenlevingen: van economisch nut - zorgen dat het vuile werk gedaan wordt tegen een minimale kostprijs - tot moreel nut, van het mo- | |
| |
gelijk maken van caritas voor de welgestelden tot de pedagogische functie van de armen als afschrikkend voorbeeld in de opvoeding van kinderen. Hij plaatste daarmee het armoededebat in het hart van de welvaartsmaatschappij: armoede is niet disfunctioneel, maar dient een deel van de welgestelden. Onze rijkdom bouwt op armoede van anderen. Echte armoedebestrijding - die meer behelst dan het huidige beleid dat de gevolgen van de armoede wil verzachten zonder de oorzaken ervan te bestrijden - raakt aan de hele maatschappij en aan de ordening ervan, en vraagt dat andere instanties de functies overnemen die de armoede nu vervult, of we dat graag hebben of niet.
Ook eelt heeft positieve functies. Kijken we naar ons eigen lichaam. Wie geregeld blootsvoets gaat, kweekt een flinke dosis eelt aan de voetzool. Op een zomerse dag merk je op een schelpenstrook of een kiezelweg wie vlot kan doorlopen omdat zij of hij eelt heeft, en wiens zweetvoeten wit en fragiel even lucht krijgen na een jaar van opsluiting in de schoenen. Eelt hardt ook de handen van de landarbeider en van de werkman, terwijl de bureaucraat of de intellectueel al na enkele minuten rugpijn en blaren in de handen krijgt als hij met de spade moet werken. Eelt beschermt tegen herhaaldelijke blootstelling aan wrijving.
Hoe zit het dan met eelt op de ziel? Ook hier zijn de positieve functies herkenbaar. Hoezeer wij ook begaan zijn met onrecht en ongelijkheid in de wereld, het is onmogelijk als individu de volledige verantwoordelijkheid te dragen. Wie als Atlas het gewicht van de hele wereld op zijn schouders wil torsen, wordt er alleen maar door verpletterd. De economische en sociale ongelijkheid is zo immens, de culturele verschillen zijn zo groot dat verandering decennia kost, zelfs wanneer er een politiek en maatschappelijk draagvlak voor zou zijn. Schuldgevoelens leiden zelden tot positieve engagementen of veranderingen. De katholieke schuldcultuur is de voorbije eeuwen voor velen een rem op het genieten geweest. En is niet nog perverser dan de ongelijk verdeelde weelde zelf, het onvermogen om ze te waarderen omdat men meent nog niet genoeg te hebben? Eelt op de ziel heeft ook maatschappelijk positieve functies. Het laat een samenleving voortbestaan, doordat ze niet vervalt in een verlammende schuld-enboetelogica. Eelt zorgt voor continuïteit, niet alleen van de macht, ook van het leven.
De vraag is dus niet of we ons van alle eelt kunnen ontdoen, want dit kan niet. De confrontatie met de ongelijkheid, hongersnood, kinderarbeid, exploitatie - ‘seksploitatie’ - van mannen en vrouwen om economisch gewin, het cynisme van de macht, de plundering van de natuur, dat alles maakt dat je eelt nodig hebt om te kunnen overleven. Eelt is een noodzakelijke en natuurlijke toestand, en zal dit ook blijven.
| |
| |
| |
Over de ondraaglijke dikheid van eelt
Draaien we na dit besluit over de onmisbare positieve functies van het eelt op de ziel de bladzijde om: hebben we al niet genoeg tijd verspild aan een knagend geweten dat snel weer is gesust? Storten we nog even een fiscaal aftrekbare gift, en gaan we opgelucht over tot de orde van de dag? Liever niet. Er is behoefte aan een kritiek van de cynische rede, aan een puimsteen voor de ziel. De vraag is wanneer zelfbescherming omslaat in onverschilligheid, en gewenning in medeplichtigheid, wanneer eelt huid en hersens overwoekert en alleen nog financiële en economische argumenten of angstprikkels doorlaat, wanneer we zelfs na enkele eeuwen moderniteit opnieuw primitieve instincten op rationele reacties laten zegevieren. Zo dun als het laagje vernis van de democratie in de twintigste eeuw soms is gebleken, zo dik is soms het eelt als een olifantenvel op de ziel.
Je kunt daarbij veilig verwijzen naar extreme schendingen van mensenrechten, - de Holocaust, de genocides in Rwanda, de oorlog in Joegoslavië, de terreuraanslagen van 11 september of de daden van Dutroux: het eelt op andermans ziel is altijd dikker. Een blik in de spiegel van onze dagelijkse samenleving en ons eigen leven laat echter ook een behoorlijke dosis eelt zien. Iedere week sterven er meer kinderen in het verkeer dan de voorbije jaren door seksueel misbruik, maar we rijden allemaal met de auto, dus is het ‘normaal’. In het centrum van de machtspolitiek wordt het eelt door sommigen gecultiveerd met een cynisme waarachter machtswellust schuilgaat, en dat de media via oneliners gretig tot bij de consument-kijker of -lezer brengen. Te veel eelt zorgt voor een status-quo, waarin geen plaats is voor een concrete utopie die verandering zou kunnen uitlokken. Het zelfzuchtige streven naar eigenbelang vormt eeltkorsten in het dagelijks leven, en het economisch denken moedigt dit alleen maar aan.
Het laten aangroeien of afnemen van de eeltlaag op de ziel kan leiden tot tegengestelde vormen van relativering. Het ongemerkt of zelfs bewust laten aangroeien van de eeltlaag versterkt de houding van ‘eigen belang eerst’. De blik wordt vernauwd, het belangrijkste land wordt het binnenland, naar de bekende slogan die het zelfgenoegzame egoïsme bij uitstek belichaamt. Maar ook wie zich inspant om het eelt te verminderen leert relativeren: wie zich openstelt voor de schrijnende vormen van onrecht bij ons en in andere werelddelen, kan niet anders dan de drukdoenerij die we normaliteit noemen, de beursindex en de dorpspolitiek relativeren.
| |
| |
| |
Over genieten binnen grenzen versus grenzeloos genieten
Blijft er dan nog ruimte over om te genieten? Gelukkig wel: we doen het zelfs veel te weinig. Omdat we Atlas noch willen noch kunnen zijn, geldt niet dat wij het onrecht ineens helemaal afschaffen, maar dat wij daarnaar streven. Niet het resultaat telt, maar de inzet, de betrokkenheid. Het komt aan op onze bijdrage aan ‘de verbeelding van een wereldwijd gedeelde collectieve toekomst’, zoals de Duitse socioloog Ulrich Beek dat noemt. In het slechts relatief machteloze individu zit voldoende ruimte om schuldvrij te genieten, én zich tegelijk te engageren, op basis van een bewust gecultiveerde naïviteit en een geloof dat verandering mogelijk is. Wie in zich een kwetsbare plaats bewaart, vrij van eelt, tegen beter weten in, erkent de grenzen van zijn eigen mogelijkheden, zonder zich erbij neer te leggen.
Je kunt niet genieten als je de grenzen niet erkent die de maatschappij stelt aan ons genot en aan onze luxe. Grenzen spelen een belangrijke rol, stelt Wolfgang Sachs, in zijn beschouwingen over de notie van ‘genoeg’. We zijn verslaafd geraakt aan het ‘principe van niet-verzadiging’. Opnieuw leren leven met eindigheid is een maatschappelijke opgave. De samenleving opnieuw met eindigheid verzoenen is de essentie van een sociaal-ecologisch denken, dat ook de notie rechtvaardigheid herijkt: verdelen wat er is, zonder het anderen vandaag of in de toekomst te ontzeggen.
Onthaasting en tijd voor trage vragen, zoeken naar tevredenheid en naar nieuwe strategieën voor meer rechtvaardigheid, dat noem ik puimstenen voor het eelt op de ziel. Daardoor schep je ondanks alles ruimte om zonder schuldgevoel te genieten van de ongekende schoonheid en rijkdom van de wereld, dankzij én ondanks het eelt. Het is een zoeken naar het goede leven in de smalle ruimte tussen een verpletterend schuldbesef en een cynische onverschilligheid. Het is paradoxaal genoeg uit de erkenning van de eigen relatieve machteloosheid dat je de kracht kunt putten om keuzes te maken en je maatschappelijk te engageren, in een eeuwigdurend spanningsveld.
| |
Literatuurverwijzingen
Ulrich Beek, ‘De kosmopolitische samenleving en haar vijanden’, in Jan Mertens (red.), De groei van groen, 20 jaar ecologische politiek in Europa, Houtekiet, Antwerpen/Baarn, 2001, blz. 163-199. |
John Kenneth Galbraith, De cultuur van tevredenheid, Bosch en Keunig, Sesam, 1992. |
Herbert Gans, ‘The positive functions of poverty’, in American Journal of Sociology, 1972, vol. 78, nr. 2, blz. 275-289. |
Dirk Geldof, Niet meer maar beter. Over zelfbeperking in de risicomaatschappij, Acco, Leuven/Amersfoort, 1999. |
| |
| |
Dirk Geldof, Onthaasting. Op zoek naar tijd in een risicomaatschappij, Houtekiet/De Prom, Antwerpen/Baarn, 2001. |
Milan Kundera, De traagheid, Agathon, 1995. |
Jef Peeters, ‘Eindigheid als maatschappelijke opgave’, in Oikos, 2001, nr. 19, blz. 4-5. |
Wolfgang Sachs, ‘De macht van limieten: een onderzoek naar nieuwe vormen van rijkdom’, in Jan Mertens (red.), De groei van groen, 20 jaar ecologische politiek in Europa, Houtekiet, Antwerpen/Baarn, 2001, blz. 201-222. |
Susan Sontag, Illness as Metaphor, Farrar, Straus and Giroux, New York, 1978. |
Jan Vranken, Dirk Geldof, Gerard Van Menxel en Jeff Van Ouytsel, Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2000, Acco, Leuven/Leusden, 2000. |
Jan Vranken, Dirk Geldof, Gerard Van Menxel en Jeff Van Ouytsel, Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2001, Acco, Leuven/Leusden, 2001. |
| |
| |
Sonnet
En dat het fout gaat met de regenwouden,
En dat de derde wereld wordt geknecht,
En dat de zure regen aan blijft houden,
En dat de walvis voor zijn leven vecht,
En dat wij het niet enkel maar aanschouwden,
Maar dat door ons de mijnen zijn gelegd,
En dat we zelf de Grote Broeikas bouwden,
De wereld vulden, dat is alles echt.
Maar ook is echt dat Willem naar me lacht
En op zijn knietjes het konijn wil strelen;
't Is echt dat Hanna op haar yoghurt wacht,
Dat Reinder een computerspel wil spelen.
En wat ik net nog van hun toekomst dacht
Verkruimelt bij het speculaasjes delen.
|
|