| |
| |
| |
Zygmunt Bauman
De omstander
Als je iets ondraaglijks tegenkomt, zoals de aanblik van menselijke pijn en ellende, kun je twee kanten uit. Je kunt rechtsomkeer maken en weggaan. Of je kunt voortgaan, met gesloten ogen en toegestopte oren. In beide gevallen is het effect hetzelfde. Je wordt niet langer verontrust en je verbijstering ebt weg. Datgene wat je tegen de borst stootte, blijft even schrijnend, maar jou raakt het niet meer. Je bent aangesproken geweest, maar je hebt besloten niet naar de boodschap te luisteren.
Er is natuurlijk een derde reactie mogelijk: je kunt de enveloppe openscheuren, de brief lezen, nadenken, en beslissen wat je kunt doen om het onrecht te doen stoppen of te verlichten. Deze derde reactie is wat we zouden verwachten van een moreel persoon. En daarom zijn we geneigd de twee eerste reacties te omschrijven als immoreel.
Zich gedragen als een moreel persoon is risicovol en vraagt offers. Maar wie immoreel handelt wordt opgezadeld met een ander ongemak, dat niet minder rustverstorend is: het ongemak dat we gewetenswroeging noemen. Iedere dag staan we voor de keuze. En aangezien iedere keuze onaantrekkelijke consequenties heeft, wordt kiezen, en meer in het bijzonder kiezen op eigen verantwoordelijkheid, niet erg op prijs gesteld. De meesten onder ons zouden maar al te graag een aanbod aanvaarden om aan het dilemma te ontsnappen - als ze zo'n aanbod zouden krijgen.
En aanbiedingen zijn er genoeg - in onze tijd en in onze maatschappij wellicht meer dan om het even waar of wanneer dan ook. Onze maatschappij bulkt van de keuzemogelijkheden en van de gelegenheden om verantwoordelijkheid op te nemen of te verwerpen, maar ze heeft terzelfder tijd talloze ontsnappingsroutes voorzien om eraan te ontkomen. Misschien is de grootste innovatie die ons type van maatschappij tot stand heeft gebracht wel dat ze de omstandersmentaliteit (d.w.z. de eerste twee
| |
| |
reacties) tot norm heeft verheven. De ‘omstander’ (die kijkt, of de ogen afwendt, maar niet handelt) is onze normale, gewone houding geworden. Een morele houding aannemen is een daad van rebellie geworden tegen deze conditie.
Een halve eeuw geleden kon Karl Jaspers nog het onderscheid maken tussen ‘morele schuld’ en ‘metafysische schuld’. De eerste soort schuld draag of voel ik wanneer we te maken hebben met lijden dat door ons doen of laten is veroorzaakt; de tweede schuld ervaar ik wanneer menselijk lijden niet in verband kan worden gebracht met wat ik al dan niet heb gedaan. Maar het wordt moeilijk, nee, onmogelijk, dit onderscheid te handhaven. Het netwerk van onze wederzijdse afhankelijkheden is wereldwijd geworden. Op onze planeet kan nauwelijks nog iets gebeuren op één plaats, zonder gevolgen elders - hoe veraf gelegen ook. Hoe ver, geografisch gesproken, menselijke miserie ook van ons verwijderd mag zijn, toch is er een causaal verband dat ons verbindt. De dingen zouden er anders kunnen uitzien, als we maar anders zouden handelen. En bijgevolg is de scheidingslijn tussen morele schuld en ‘louter metafysische’ schuld vervaagd. We kunnen, in goed geweten, ook niet langer onwetendheid voorwenden. Niet alleen de wederzijdse afhankelijkheid maar ook de stroom van informatie betreft nu de hele wereld, en afstand is niet langer een obstakel voor kennis. Nieuwsberichten gaan snel de wereld rond, en hoe gruwelijker en bloederiger het verhaal, hoe sneller de haarscherpe, shockerende beelden ons bereiken. Wat we uit het oog zouden kunnen verliezen, is de band tussen de wereldwijde omvang van de interdependentie en de wereldwijde omvang van de verantwoordelijkheid. De beelden die we dagelijks te zien krijgen van menselijke ellende leggen zelden of nooit het verband tussen beide. Nooit eerder beantwoordde John Donnes vier eeuwen oude dictum ‘no man is an island, entire of itself...; and therefore never send to know for whom the bell tolls: it tolls for thee’ zozeer aan de feitelijke realiteit als vandaag. Met dit verschil: wij weten wel voor wie de klok luidt, maar we willen het liever niet geweten
hebben. We zijn allen onherroepelijk verbonden door een gemeenschappelijke lotsbestemming, maar van die lotsverbondenheid leidt geen rechte, en zeker geen korte of gemakkelijke weg naar solidair denken, laat staan solidair handelen.
Zelfs als ons haarfijn is uitgelegd dat er een verband ligt tussen wat we hebben gedaan en de beelden die ons werden getoond, zelfs als we dat verband hebben begrepen en accepteren, dan nog blijft de grote vraag wat we mogelijkerwijs kunnen ondernemen om de schade recht te zetten, de pijn van de slachtoffers te verzachten en hun lijden te doen ophouden. In de lange geschiedenis van de mensheid was het meestal zo dat het
| |
| |
bereik van instrumenten en wapens die de mens gebruikte, samenviel met de grenzen van zijn gezichtsveld. Meestal waren mensen niet in staat om lijden te veroorzaken dat ze niet konden zien, net zoals ze, omgekeerd, slachtoffers hielpen zodra men ze opmerkte. Maar dat is nu niet langer het geval. Onze handelingen, hoe lokaal ze ons ook mogen toeschijnen, hebben consequenties die zo ver in de ruimte en de tijd uitdijen dat we er misschien nooit nog iets van horen of zien. En vaak hebben we er geen flauw idee van hoe we iets zouden kunnen verhelpen of verzachten van de menselijke ellende in verafgelegen oorden waar we, dankzij de massamedia, vanuit onze gemakkelijke zetel naar zitten te kijken. We zijn toeschouwers van menselijk lijden op een scherm; de prangende vraag is of, en hoe de kijker een actor kan worden.
Meer dan ooit worden wij dagelijks geconfronteerd met morele uitdagingen die geen voor de hand liggende, en zelfs niet eens goede oplossingen kennen. Het lijkt erop dat we, buiten onze wil om, in de positie van omstander zijn terechtgekomen. Het is een positie die weinig psychisch comfort oplevert. De omstanderpositie is een bron van zelfverwijt, zelfminachting en angst. Maar de menselijke cultuur, in al haar variëteiten, staat erom bekend dat ze het ondraaglijke leefbaar probeert te maken - door enorme uitdagingen terug te brengen tot proporties die een mens aankan. En onze cultuur is geen uitzondering op die regel.
Ergens in 1999, terwijl hij zat te kijken naar een groep mensen die voor een maand verbleven onder een glazen koepel in de woestijn van Arizona, kreeg John de Mol naar eigen zeggen een geweldige flits van inspiratie. Hij bedacht ‘Big Brother’ - een tv-show die sindsdien door zevenentwintig landen is overgenomen, en die van de uitvinder ervan de tweede rijkste man van Nederland heeft gemaakt. Het succes van ‘Big Brother’ was fenomenaal, zelfs gemeten met de maatstaven van de aan kijkcijferkanonnen gewende tv-sector. De scherpzinnigheid van John de Mol was inderdaad opmerkelijk: hij legde de vinger op een vraag waarvoor nog geen aanbod bestond - iets wat de honderden miljoenen mannen en vrouwen die nu dagelijks in zevenentwintig landen tegen het scherm plakken blijkbaar erg nodig hadden en waarop ze zaten te wachten. Iets wat ze opgetogen zouden verwelkomen omdat het een zin kon geven aan het leven dat zij leefden, maar bovenal omdat het een legitimatie gaf aan een levenswijze waarover ze zich toch wat ongemakkelijk hadden gevoeld, en het stigma verwijderde van een manier van leven waarvan ze vonden dat ze er zich voor moesten schamen. De 5,4 miljoen dollar waarvoor De Mols onderneming ‘Entertainment’ uiteindelijk werd verkocht aan het Spaanse ‘Telefonica’, was de prijs die die miljoenen kijkers graag wilden betalen voor de absolutie waarnaar ze verlangden.
| |
| |
Het spektakel van ‘Big Brother’ vertoont inderdaad een griezelige gelijkenis met ervaringen die de toeschouwers maar al te goed kennen uit hun eigen leven. Twaalf mannen en vrouwen met een onbekend verleden en een andere toekomst brengen enkele weken door in elkaars gezelschap, met als opdracht hun samenzijn uit het niets op te bouwen, zonder het vooruitzicht op duurzaamheid. Ze weten op voorhand dat ze allen uit het gezelschap zullen verdwijnen, de een na de ander, en ze moeten er juist voor zorgen dat de anderen verdwijnen in plaats van te kunnen blijven. Als ze daar niet in slagen, worden ze er op hem beurt uitgegooid door diezelfde anderen die ze niet konden buitenwerken. Tijdens die competitie op leven en dood die door miljoenen met ingehouden adem wordt bekeken, blijft de rest van de wereld onzichtbaar. Niemand weet waar het eten vandaan komt of de spelletjes die de deelnemers gedurende hun verblijf bezighouden; niemand weet wie beslist over de volgende opdracht. ‘Big Brother’ is een naam die staat voor die onzichtbare rest van de wereld - en telkens opnieuw wordt getoond hoe wispelturig en onvoorspelbaar die wereld is, een wereld die ons van de ene verrassing in de andere laat tuimelen en niet in z'n kaarten laat kijken. Dit is - zo voelen de toeschouwers het tenminste aan - wat we altijd al geweten hebben, maar waarvan we niet goed wisten hoe we het moesten uitdrukken of tot een aannemelijk verhaal konden maken. Nu weten we het. We weten nu dat datgene wat we als een kwestie van eigen schuld of brute pech beschouwden, in feite de manier is waarop de wereld in elkaar zit en werkt...
In navolging van ‘Big Brother’ kwam ‘The Weakest Link’: alweer een televisiesucces van rond de eeuwwisseling, dit keer van Britse makelij en al heel snel voor veel geld geëxporteerd naar de Verenigde Staten. ‘The Weakest Link’ herhaalt de boodschap van ‘Big Brother’, maar zegt ook hardop wat ‘Big Brother’ slechts fluisterde: de groep bestaat maar in functie van de zelfpromotie van de meest bijdehante leden, voor het overige heeft ze geen waarde. Aan de start van het schouwspel van ‘The Weakest Link’ verschijnen zes mensen, maar slechts één zal het einde halen. Die strijkt al het geld op dat in de loop van het spel is verdiend door de andere ‘teamleden’ die één voor één met lege handen eruit worden gebonjourd. Na iedere vragenronde die de spelers individueel moeten beantwoorden, verwijderen de ‘teamleden’ iemand uit het eigen team, omdat hij te weinig geld heeft bijeengebracht op de gemeenschappelijke rekening, die uiteindelijk de buit zal worden van de enige die het spel overleeft. Ieder die wordt weggestemd en uitgesloten, wordt voor de camera geplaatst en gevraagd om publiekelijk z'n individuele tekortkomingen, die hebben geleid tot zijn (of haar) mislukking, op te biechten. Openlijk of impliciet
| |
| |
worden de wijsheid en de rechtvaardigheid bevestigd van het verhaal dat zich voor de ogen van de tv-kijkers voltrekt: wij leven in een harde wereld, waarin de verliezers hun problemen alleen maar aan zichzelf te wijten hebben, en geen recht hebben op compensatie voor hun onfortuinlijke situatie, zelfs geen recht op medelijden.
In feite worden mensen in de twee meest populaire televisieprogramma's van het ogenblik ten tonele gevoerd als wegwerpmensen. Hoezeer deze programma's ook bedoeld zijn als ontspanning, ze houden tegelijk een waarschuwing in. Niemand is onmisbaar, niemand kan menen dat hij recht heeft op zijn of haar deel van de vruchten van de gemeenschappelijke inspanning, alleen maar omdat hij zijn steentje heeft bijgedragen - laat staan omdat hij lid is van het team. Dit is een hard spel voor harde mensen, ieder spel begint van voren af aan, verdiensten uit het verleden tellen niet, iedere speler speelt op ieder moment slechts voor zichzelf, om de top te bereiken moet men eerst diegenen die in de weg staan buitenspel zetten. Als je niet harder bent dan de anderen, word je door hen uitgeschakeld â prompt en zonder spijt. Overleven is een kwestie van handig spelen, zonder scrupules.
Miljoenen tv-verslaafden genieten van het ontspannende gedeelte van de boodschap, maar ze nemen tegelijk de waarschuwing die erin vervat is in zich op. En we kunnen wel vermoeden waar de verbazingwekkende populariteit van de boodschap vandaan komt. Die lenigt twee acute, pijnlijke behoeften: ze verdoezelt de scrupules van de winnaars of aspirant-winnaars; en ze redt de verliezers, of wie het verlies voelen aankomen, van zelfverachting. Ze drukt een stempel van goedkeuring op onverschilligheid tegenover andermans ongeluk; en ze laat zien dat iemand helpen of iemand om hulp vragen, of de krachten bundelen en hand in hand marcheren, allemaal niets opbrengt. Ellende kan misschien collectief worden voortgebracht, maar eruit ontsnappen moet je op je eentje doen. Het enige waarop je kunt rekenen is je eigen handigheid en sluwheid, niets anders. Kortom: uit lotsverbondenheid volgt geen solidariteit van denken en handelen. En je hoeft jezelf niet te zitten kwellen als dat in jouw geval niet anders is.
Ik zou er niet aan denken tv-managers, producers of scenarioschrijvers de schuld te geven van de overwinning van de omstander op de morele mens (noch van om het even welk ander wereldprobleem). Niet zozeer wat de zenders zeggen doet ertoe, maar wel de aandacht waarmee hetgeen ze zeggen wordt beluisterd en opgenomen. Dat moet ons aan het denken zetten. Waar de mediaboodschap een massa van gretige, dankbare kijkers vindt, wordt iets onthuld van de wijze waarop we met (of naast) elkaar
| |
| |
leven. Al het vernuft van John de Mol zou vergeefs zijn geweest, als zijn Big-Brothervisioen de kijkers niet iets voorspiegelde wat ze in hun eigen leven al vaak genoeg hadden ervaren; alleen waren ze er zelf nog niet in geslaagd het onder woorden te brengen en er een zinvol verhaal van te maken. Het verhaal vertellen, en wel op een overtuigende manier, helpt natuurlijk om, zoals de initiatiefnemers van dit themanummer het stellen, ‘onszelf comfortabel in te spinnen in het wereldwijde bestel’, en ‘vrolijk te genieten, te lachen en gelukkig te zijn’ in de aanwezigheid van de ellende van hongerigen, uitgestotenen, verlatenen en hen die van alle hoop beroofd zijn, aan wier bestaan we dagelijks worden herinnerd. Maar het verhaal vertellen komt er uiteindelijk op neer dat je laat zien wat er gebeurt in een wereld die dagelijks in stand wordt gehouden door onze manier van leven - een wereld waarin de omstandershouding de algemeen aanvaarde norm is, en waarin moreel handelen nog slechts een daad van rebellie kan zijn. De omstander is de echte held, en de schurk van het verhaal. De wereld waarin we leven is naar zijn beeld en gelijkenis ontworpen, en is bestemd voor zijn lichamelijk en geestelijk comfort.
|
|