de ontwaarding van kernbegrippen uit de westerse cultuur als waarheid, goedheid, schoonheid, kan men lezen in zijn gedicht ‘Burgerlijk bestaansminimum’ uit de bundel Liefdes-verklaringen (1990), waarvan de slotstrofe luidt:
Nee, het ware en het goede en het schone zijn vandaag
Een broodwinning voor ingenieurs, therapeuten en artiesten.
Maar ik, ik ben een dichter.
En op mijn nederige stoel, met mijn ambachtelijke trots
Zoek ik een degelijke, propere en zwierige manier
Om hier, vandaag, in deze tijd, alsnog te overleven.
Manieren van leven bevat een cyclus, ‘Kijkgat’, waarin de dichter om zich heenkijkt, zijn medemensen - de andere mensen - observeert, de afstand van hun bestaan tot het zijne meet, constateert dat hij in vele opzichten op hen gelijkt, maar op één punt fundamenteel wenst te verschillen. ‘Ook ik heb meestal voor mezelf geleefd, ook ik / Heb dag en nacht gegokt, mijn dagen en nachten gepot. / Maar mijn geheime spaarboek is van iedereen’ (blz. 71). Zijn poëzie is zijn geheime spaarboek, in alle verborgenheid tot stand gekomen, een woordkapitaal dat hij met de lezers delen wil, meer wenst hij niet te bezitten.
De dichter met de grote navel beschikt blijkbaar ook over veel empathie en gevoelens van solidariteit met inwijkelingen uit zijn buurt van wie hij de misère treffend heeft verwoord in het gedicht ‘De naamlozen’:
Een man, een vrouw, een paar, ooit ingeweken.
Geen mens hier in de buurt weet hoe ze heten.
Ik kom hun vage leeftijd dagelijks tegen
In het Vinkenpark, ze lopen met ronde gebaren
In zichzelf te praten tegen de zwanen.
Ze dragen winter en zomer een muts, een tas
Vol witte boterhammen uit hun kinderjaren
En blauwe vleugels die ze opgevouwen laten
En gele kranten die niet leeggelezen raken.
Deze zgn. wereldvreemde dichter is bereid om zijn stem te lenen aan de kapitein van de Koersk in wat meer dan een gelegenheidsgedicht is, omdat het de tragische menselijke conditie zelf blootlegt in de slotstrofe: ‘Wij blijven voor altijd beneden. / Wij krassen ons enig houvast / In de flanken, de lekkende bodem / Van een dronken wrak’ (blz. 75).
Nolens heeft in De vrek van Missenburg beweerd dat de beste boeken niet