nagedachtenis waarachtig kan zijn. Adriaan Roland Holst heeft deze ervaring ter sprake gebracht in zijn gedicht Na jaren. De dichter ziet de tijd aankomen waarin hij de enige zal zijn die nog af en toe denkt aan een vrouw die hem dierbaar was, en voorziet al het gevoel van verraad dat hem dan zal overvallen:
O, waarom ben je dood, zo lang al dood,
en heb ik mij aan het leven weer beneveld
Hij stelt zich echter ook voor dat het juist door de omweg van het trouweloos vergeten is dat hij zich echt tot haar zal kunnen richten:
tot er een glimlach om haar mond gaat komen
om trouw, bezonken uit zo lange ontrouw.
Men kan zich afvragen wat de levenden echt nodig hebben, en op basis daarvan nadenken over de vorm die een rechtvaardige samenleving moet aannemen: men wil dan nagaan waarop elke mens aanspraak kan maken, welke rechten hij heeft en wat hem uiteindelijk toekomt. Maar, hoewel we ook aan de doden ongetwijfeld een zekere eerbied en nagedachtenis verschuldigd zijn, heeft het geen zin zich af te vragen wat zij nodig hebben of wat hun rechten zijn. Dit is een andere manier om te zeggen dat we tegenover hen in zekere zin altijd tekortschieten. Een nagedachtenis kan alleen maar waarachtig zijn, als ze van dit besef van onmacht doordrongen is.
Er is een essentiële vergeefsheid in het eren van de doden. Maar ook onze zorg voor de levenden wordt door iets van deze vergeefsheid gekenmerkt. Al het goede dat we voor anderen tot stand kunnen brengen is onvermijdelijk beperkt, onzeker en voorlopig. Soms blijkt het al onmogelijk om die ene persoon die op ons een beroep doet, een beetje minder ongelukkig te maken. En wat betekent het lijden van één mens wanneer het wordt vergeleken met het lijden van de talloze anderen die nu leven en in een verwijderde toekomst zullen leven? Bovendien zullen ook onze bestbedoelde gedragingen op korte of lange termijn consequenties hebben die aan onze goede bedoelingen tegengesteld zijn. Er lijkt een onvermijdelijke spanning te zijn tussen het besef van de onvoorwaardelijkheid van de morele eis en het besef dat al datgene wat we als respons op die eis tot stand brengen door een zekere vergeefsheid wordt gekenmerkt.
Soms probeert men voor de waarheid die zich aldus openbaart, te vluchten door te spreken over een soort morele werkverdeling. Men stelt het dan voor alsof onze morele inspanningen hun zin ontlenen aan een collectieve, doelgerichte onderneming die erop gericht zou zijn het lot