Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 832]
| |
ForumDe opmars van het sufferdjesnieuws‘We zullen met grote koelbloedigheid toeslaan’, ‘Twee veldslagen in het voordeel van VTM’, ‘Geen verliezers, alleen winnaars’. Na de krantenkoppen van de jongste dagen moet niemand er nog aan twijfelen: de mediaverslaggevers zijn de oorlogscorrespondenten van de moderne tijd geworden, de televisiedirecteurs zijn de viersterrengeneraals, de huiskamer is het front, de beeldbuis het wapen, de programma's de munitie en de kijkers... de gegijzelden. ‘TV-maken is zoals boksen’, zei TV-netmanager Erik Strieleman bij de aankondiging van het herfstoffensief van de BRTN, ‘wij gaan de collega's van VTM een uppercut verkopen en af en toe zal er wel eens een oor worden afgebeten’. Voorlopig blijft het nog bij beeldspraak. Alhoewel. Het eerste BRTN-Journaal-nieuwe-stijl moest vanwege een bommelding onderbroken worden. Omstreeks kwart over zeven was bij de telefooncentrale aan de Reyerslaan de melding binnengelopen dat er om vijf voor half acht in de nieuwe studio's een bom zou ontploffen. Het werk van een flauwe grappenmaker? Een streek van VTM - de nieuwsuitzendingen van beide zenders stonden voor het eerst pal tegenover elkaar? BRTN-baas Bert De Graeve wilde geen enkel risico nemen en liet het gebouw ontruimen. De Graeve weet dat in het huidige tv-wereldje de grens tussen werkelijkheid en fantasie flinterdun is. Een verbouwereerde Martine Thange trok het zendertje uit haar oor en verdween uit beeld. Op het scherm verscheen de tekst ‘Even geduld’. Van de 771.000 kijkers die op dat moment het BRTN-journaal volgden zapten er meteen 175.000 weg. Het zevenuurnieuws van de commerciële zender behaalde die avond gemiddeld 1,075 miljoen kijkers, dat van de openbare omroep 692.000. ‘Journaal VTM neemt beste start’, blokletterde De Standaard 's anderendaags op | |
[pagina 833]
| |
haar frontpagina, alsof het een wereldschokkend feit betrof. Na de peptalk en de voorbereidende schermutselingen van deze zomer - het Britse stylingbureau Lambie-Lairn ontwikkelde een heel nieuwe look voor de BRTN, de commerciële zenders kochten Birgit De Mol, Chris Van den Durpel en Rani De Coninck, er werden maar liefst 21 fonkelnieuwe programma's van eigen bodem klaargestoomd - is de slag om de kijkers (en de adverteerders) op 1 september in volle hevigheid losgebarsten. Niks wordt aan het toeval overgelaten. Ieder nieuw programma wordt via kijkerspanels en diepte-interviews getest. De programmamakers weten dus op voorhand of de presentator bij de doelgroep in de smaak valt, wat als flauw wordt ervaren, wanneer de aandacht verslapt. Op basis van al die gegevens proberen mediastrategen ideale televisie-avonden samen te stellen. Zo'n avond moet aan twee criteria voldoen: de programmaopbouw dient optimaal rekening te houden met het gedrag en de wensen van de kijker, en tegelijkertijd moeten er zoveel mogelijk klanten bij de concurrentie weggesnoept worden. In vaktermen spreekt men over programmeren en tegenprogrammeren. Hoeveel mensen zappen er na een half uurtje van Windkracht 10 naar Diamant? Kan Man bijt Hond de Journaalkijkers bij de BRTN houden? Is Het Ben Crabbé-programma Nieuwe Maandag opgewassen tegen Goedele? Op de studiediensten van de tv-stations analyseert men de veelkleurige grafieken die het verloop van het kijkersgedrag minuut per minuut weergeven. Op het computerscherm kan je perfect aflezen hoeveel mensen wegvluchten als in Walter Grootaers' Muziekkwis het orkestje inzet, je ontdekt de knik die elke pauze in een voetbalwedstrijd veroorzaakt en je kan nagaan of de match een spannend verloop kende - het aantal kijkers neemt dan toe - of al na een uur beslecht was. Tijdens de laatste kilometers van de spannendste Alpenrit in de jongste Ronde van Frankrijk werd een ongekende piek bereikt: er zaten achthonderdduizend man voor de buisGa naar eind[1]. Dat de dictatuur van Koning Kijkcijfer tot een verschraling van het programma-aanbod leidt, daarover is iedereen het ondertussen wel eens. Het verschil tussen de commerciële en de publieke omroep is miniem geworden. Welke gevolgen heeft dit voor de kwaliteit van de nieuwsuitzendingen? Beïnvloedt de concurrentieslag de inhoud van de journaals? Zeker en vast. VTM- en BRTN-nieuws groeien al een poosje naar elkaar toe. De ene pakt niet meer uit met groenteprimeurs, de andere gedraagt zich niet langer als een strenge tante die even zal uitleggen hoe de toestand in de wereld is. VTM is ernstiger geworden, BRTN frivoler. Er is een soort eenheidsnieuws ontstaan. Piet Van Roe, directeur televisie bij de publieke omroep, legt uit waarom: ‘De mensen kiezen massaal voor kwaliteitsnieuws, maar dat nieuws moet wel toegankelijk zijn. Aan een perfect journaal waar geen hond naar kijkt, heb je niks. Vroeger hanteerde men hier een vaste formule: eerst kwam het belangrijke binnenlandse nieuws, dan het belangrijke buitenlandse nieuws, dan het minder belangrijke binnenlandse nieuws, dan het sportnieuws en tot slot berichten uit de wereld van kunst en cultuur. Die volgorde veranderde nooit; dat is natuurlijk verkeerd. Ik | |
[pagina 834]
| |
vind: als je het nieuws door een juiste mengeling van topzware en lichtvoetige onderwerpen beter verteerbaar kan maken, moet je dat doen. Persoonlijk heb ik er geen enkele moeite mee dat het nieuws opgevrolijkt wordt met een paar faits divers’Ga naar eind[2]. Het zijn geruststellende woorden, maar de realiteit is minder onschuldig. Sinds het nieuwe BRTN-decreet heeft bepaald dat de publieke omroep op informatief vlak leidinggevend moet zijn, is het journaal het koninginnenstuk in de mediaoorlog geworden. De publieke omroep, zo wil de wetgever het, moet met zijn nieuwsprogramma's dagelijks 1,5 miljoen kijkers scoren. Dat is niet niks; daarvoor moet een prijs worden betaald. Ook de nieuwsmakers moeten voortaan de kijker achternahollen. Het nieuws moet in de eerste plaats de brandende nieuwsgierigheid en de onmiddellijke sensatiezucht bevredigen. Tijd voor afstand en kritische reflectie is er niet meer. Neem nu de berichtgeving over de dood van Lady Di. Eerst kregen we te horen dat de achtervolgende paparazzi Diana de dood hadden ingejaagd, een dag later bleek dat de chauffeur dronken was en 196 kilometer per uur had gereden, daarna werd die dronkenschap en die snelheid weer in twijfel getrokken en tot slot bleek de chauffeur ook gedrogeerd te zijn. De waan van de dag werd telkens uitvoerig becommentarieerd door inderhaast uitgezonden verslaggevers en twijfelachtige deskundigen. Oud-Pano-journalist Paul Muys heeft het schouwspel hoofdschuddend gadegeslagen: ‘Door de druk van de kijkcijfers worden al te vaak op basis van ongecontroleerde gegevens conclusies getrokken en emoties gecreëerd. In plaats van duidelijkheid te verschaffen, verspreidt men misverstanden en doet men aan simplificatie. In de plaats van te informeren, desinformeert men’Ga naar eind[3]. Dirk Sterckx, chef Nieuws van de BRTN treedt zijn gewezen collega bij: ‘Vroeger was ik tegen concurrentie en nu ben ik er nog altijd tegen want concurrentie dwingt je dingen te doen die niet automatisch de kwaliteit van je programma's verhogen’. Sterckx geeft een voorbeeld. ‘Herinner je je dat verhaal van Abrasax? Ik heb in die tijd een aantal journaals gepresenteerd en ik dacht: “Maar potverdorie, wat zit ik hier nu toch te lezen?” Tovenaars, heksen, sektes die weet-ik-wat-allemaal doen. Wat schiet er vandaag van dat bericht over? Je hoort er niets meer van. Dat soort berichten kunnen we ons eigenlijk niet permitteren, vind ik, maar we worden mee voortgestuwd in de vaart der primeurs’Ga naar eind[4]. Waar die concurrentie uiteindelijk toe leidt, kan je bijvoorbeeld in Frankrijk zien: zowel TF1 als France 2 brengen er dag na dag risicoloos sufferdjesnieuws: de verkiezing van Miss Rabarbertaart, de gevolgen van een termietenplaag in Nantes, de opening van het visseizoen in de Drôme, de controle van auto's ouder dan vijf jaar in Cahors. Is het dat wat Vlaanderen wil?Ga naar eind[5] □ Jörgen Oosterwaal | |
[pagina 835]
| |
Mirakels miraculeus?‘Het lijdt tegenwoordig geen twijfel dat talrijke spontane genezingen van kanker een natuurlijke oorzaak hebben’, verklaarde professor André Trifaud tijdens het internationaal congres over ‘genezingen en mirakels’ te Lourdes, in 1993. Van de mirakels die een officiële erkenning kregen in de zeventiende en de achttiende eeuw, zou nu een behoorlijk aantal niet meer in aanmerking komen voor een heiligverklaring. Opvattingen, structuren en rechtsregels van de kerken ontsnappen steeds minder aan het instrumentarium van vlijtige sociologen. Reeds in 1969 had Pierre Delooz, thans emeritus professor van de universiteiten van Luik en Mons, een in vakkringen opgemerkte kennissociologische studie gepubliceerd over de heiligverklaringen (Sociologie et Canonisations, Luik-Den Haag). Wie, waar, wanneer en waarom werden bepaalde personen tot ‘de eer der altaren’ verheven? Jarenlang heeft Delooz zijn speurtocht voortgezet op een parallel terrein. Om heilig verklaard te worden moet, normaal gezien, een kandidaat wonderen hebben verricht. Daarom verzamelde Delooz een enorm dossier over mirakels die werden erkend met het oog op een zalig- of heiligverklaring (Les miracles, un défi pour la science?, De Boeck-Duculot, Brussel, 1997). Mirakels liggen objectief op het snijpunt van geloof en wetenschap. In alle godsdiensten gebeuren talrijke ‘wondere dingen’, of denkt men dat ze voorkomen. Uiteraard worden vele van deze fenomenen verklaard door de verbeelding van enkelingen of van hele groepen. ‘Verschijningen’ zijn hiervan een treffende illustratie (in het laatste decennium wordt in China melding gemaakt van honderden Mariaverschijningen). In elke periode van de geschiedenis en in alle bevolkingsgroepen produceerde lichtgelovigheid mirakels aan de lopende band. Door de toegenomen wetenschappelijke kennis van het publiek, maar ontegenzeglijk ook door de opvallend kritische instelling van de kerkelijke overheid verschoof de drempel van de argwaan voortdurend. Toch blijven vele vragen open. Ook de strengste wetenschappers erkennen dat ze voor een aantal wonderlijke genezingen geen verklaring vinden. Ongetwijfeld heeft de wetenschap nu wel een verklaring voor ‘wonderen’ die eertijds onverklaarbaar leken. Daarenboven staat de psychosomatische geneeskunde nog maar in de kinderschoenen. Maar zij erkent dat de menselijke psyche, in bepaalde omstandigheden, plots blijvend genezend kan inwerken op de lichamelijkheid. Zowel de wetenschap als de kerkelijke overheid staan hier voor een uitdaging. Zijn ‘mirakels’ die door de zeef van beider kritiek geraakten, al dan niet ‘miraculeus’? En waar liggen de criteria? Na het rationalistische modernisme zijn ook vele wetenschappers zich meer dan ooit bewust van de nevels die het fenomeen mens blijven omhullen. Prigogine spreekt van ‘la fin des certitudes’. P. Delooz gaat op deze problematiek in met de analyse van onge- | |
[pagina 836]
| |
veer 1.200 wonderlijke gebeurtenissen, waaronder meer dan een duizendtal genezingen (kankergevallen, verlamming, blindheid, breuken, vergiftigingen, enz. - men vindt de hele lijst in het boek). Hij beperkt zich tot die gevallen die voor een zalig- of heiligverklaring in aanmerking werden genomen sedert de oprichting, in 1588, van de Romeinse Congregatie voor de Riten (1588), in 1969 opgevolgd door de Congregatie voor de Heiligverklaringen. Daarenboven nam hij 580 wetenschappelijke artikelen door uit de laatste 20 jaar, overwegend met betrekking tot spontane genezingen van kanker. Hij beschrijft hoe alle Romeinse erkenningen een dikwijls langdurig proces vergden, te vergelijken met ingewikkelde procedures van het strafrecht. Terloops wijst hij erop hoe Rome wel eens met delicate situaties werd geconfronteerd, zoals tijdens het proces van Katharina van Ricci, een heilige vrouw, die beweerde dat ze verschijningen had gehad van Savonarola en zelfs tweemaal door hem werd genezen. Maar Savonarola was als ketter verbrand. Paus Benedictus XIII besliste daarop dat men enkel met de deugden van de heilige en niet met de verschijningen rekening zou houden. Delooz merkt uiteraard op dat de wetenschappelijke criteria van de zestiende eeuw verschillen van die van de twintigste eeuw. Maar steeds hebben de ‘rechters’ elk apologetisch vooroordeel willen vermijden. Reeds in 1634 dwong paus Urbanus VIII de vermelde Congregatie tot meer verfijnde procedures. Men wilde zich ook beperken tot personen die als echte christelijke heiligen werden vereerd, met uitsluiting van alle tovenarij en duivelskunsten. Het moest gaan om een menselijk onverklaarbare, aan God toegeschreven tussenkomst ten voordele van een persoon die opviel door een uitzonderlijk christelijk leven. De overgrote meerderheid van de mirakels werd aldus uitgesloten. Van de ongeveer 75.000 ‘mirakels’ die toegeschreven waren aan Josémaria Escriva, de stichter van het Opus Dei, werden er door Rome eerst 20, en uiteindelijk slechts één enkel erkend. Reeds vanaf het begin van de zeventiende eeuw deed men een beroep op gerespecteerde geneesheren, zelfs op vaste teams van de meest gekwalificeerde. Hoofdcriterium werd de wetenschappelijke onverklaarbaarheid. Uiteraard nam aldus het aantal voor kandidaatheiligen erkende mirakels voortdurend af, maar niet het aantal heiligen waarvoor een mirakel werd erkend. Men gaf opvallend meer dispensaties van mirakels voor heiligverklaringen (overigens werd, vanaf 1983, in beginsel slechts één mirakel vereist voor een zaligverklaring en nog één voor de heiligverklaring). Niet alleen is er een grote verscheidenheid in de context waarin erkende mirakels gebeuren (bij verschijningen, bij beelden of relikwieen, bij graven, door aanroeping, bij novenen), mirakels zijn ook naar tijdperk, regio's en geslachten geconcentreerd. Het grootste aantal, ongeveer de helft, vindt men in de twintigste eeuw, twee derde betreft vrouwen (hoewel de grote meerderheid van de heiligen die men aanroept, mannen zijn), kinderen zijn oververtegenwoordigd, zoals ook de Latijnse landen van Europa (met vooraan Italië). En paus Johannes Paulus Il heeft meer personen zalig en heilig verklaard dan vele vorige pausen samen. | |
[pagina 837]
| |
Met talrijke voorbeelden somt Delooz een hele lijst van miraculeus genezen ziekten op. Een aantal hiervan, waarvoor men vroeger om genezing vroeg, is nu verdwenen (zoals razernij) of wordt door de geneeskunde doelmatig behandeld. Ook merkt Delooz op dat men geen heel speciale tussenkomsten vraagt, zoals het doen verrijzen van mensen die al geruime tijd overleden zijn of het verkrijgen van een langere gestalte wanneer men maar erg klein is. Het onmogelijke willen de gelovigen klaarblijkelijk niet bekomen. Maar alle bestudeerde genezingen zijn definitief. Bij een zieke wordt evenwel niet alles genezen: een verlamd en gebocheld meisje van tien jaar (de ruggengraat tussen de derde en vierde wervel was beschadigd) genas door tussenkomst van de zalige Josef Calasanz, maar het kind was ook blind en bleef het. Op een verbaasde vraag hierover gaf ze ten antwoord: ‘Ik had niet gevraagd om niet meer blind te zijn’. Uit vele verslagen blijkt ook dat wie genas zelf geen heilige hoefde te zijn, noch in het verdere leven van ander onheil zou worden gespaard. Natuurlijk heeft men ooit bij de erkende mirakels vergissingen begaan bij het stellen van de diagnose. Elke diagnose blijft beperkt (vroeger beschikte men bijvoorbeeld niet over scanners). Delooz geeft voorbeelden van ‘zwakke mirakels’, waarvan de erkenning het gevolg was van een achteraf onvolledig gebleken diagnose. Maar hij geeft ook voorbeelden van dieren die werden genezen op voorspraak van heiligen (de hele kosmos lijkt erbij betrokken te worden). Een mirakel volstaat evenwel niet voor een heiligverklaring. Belangrijker is de beoordeling van de ware heiligheid van de te canoniseren persoon. De kerkelijke traditie leert dat er veel meer heiligen zijn dan gecanoniseerden. De wetenschap heeft overigens niet het laatste woord, noch inzake iemands heiligheid, noch inzake de verklaring van een onverklaarbare genezing. Steeds meer erkent ze het (nog) niet verklaarbare van de impact van de psyche, van gevoelens, van de verbeelding en ook van het geloof, op het lichamelijke. Dit wil niet zeggen dat ze blind de deur openzet voor een irrationele benadering, maar dat ze het enge rationalistische kader begint te verlaten. Daarom is Delooz verbaasd dat de wetenschappers zo weinig nieuwe wegen hebben verkend, ondanks de huidige snelle vorderingen van de neurobiologie, van de immunologie en de psychoanalyse (denken we aan de invloed van de ouders op de genezing van hun kinderen). Zelf heeft het me steeds verwonderd dat men, op een parallel domein, zo weinig aandacht besteedt aan reële gevallen van telepathie of hypnose: in vergelijking met de wapenindustrie wordt in de studie daarvan nauwelijks geïnvesteerd. Wetenschappelijk doorstoten op deze domeinen zal het ‘bovennatuurlijke’ niet kunnen bewijzen of tegenspreken, maar kan wel bijdragen tot een beter inzicht in de complexe processen die fundamenteel zijn voor het verstaan van de mens. Delooz dogmatiseert nergens, maar spoort alle takken van de wetenschap en ook de theologen en de kerkelijke overheid aan tot verder onderzoek. Op basis van een indrukwekkende bibliografie trekt hij uit zijn hele dossier een aantal medische, psychologische, sociologische en theologische conclusies. De | |
[pagina 838]
| |
geneeskunde en de psychologie zouden meer aandacht moeten besteden aan de neurologie, zelfs bij kankergevallen, en in dit kader ook aan de invloed van het gebed (Delooz geeft frappante voorbeelden). Zo kunnen zij, ook wat mirakels betreft, wetenschappelijker worden. De auteur verwijst naar de conferentie die het Mind/Body Medical Institute van de faculteit geneeskunde van de Harvard Universiteit in 1995 heeft gewijd aan het thema ‘spiritualiteit en genezing’, een congres waarvoor... de Amerikaanse verzekeringsmaatschappijen belangstelling toonden. Daarop organiseerden verschillende faculteiten geneeskunde cursussen over spiritualiteit voor hun studenten. De theologen zijn steeds behoedzaam geweest. Voor hen blijft het mirakel vooreerst een ‘teken’ van het Rijk Gods. Om als mirakel een geloofwaardig teken te zijn, moet het onverklaarbare ervan uiteraard aan wetenschappelijke criteria beantwoorden. Maar mirakels zijn niet dwingend, zij verwijzen naar ‘Iemand Anders’. Ze zijn niet belangrijk omdat ze ‘tegen’- of ‘bovennatuurlijk’ zouden zijn. God respecteert de ‘natuur’. Delooz citeert Augustinus: ‘Het mirakel spreekt de natuur niet tegen, het spreekt de kennis tegen die wij van de natuur hebben’ (Civ. Dei, 21, 8, 2). God is geen stoplap, zoals een Romeins colloquium in november 1988 terecht onderstreepte. Wel wordt meer en meer de vraag gesteld of het nog zin heeft mirakels als een van de vereisten voor een heiligverklaring te handhaven. In 1935, 400 jaar na hun dood onder de Britse koning Hendrik VIII, had men voor kanselier Thomas More en aartsbisschop John Fisher nog steeds geen mirakels, en toch werden beiden toen heilig verklaard. Daarenboven verschuift het accent in gelovige kringen, o.m. bij de charismatische bewegingen, van de lichamelijke naar de ‘geestelijke’ genezing. Zowel de kennissocioloog als de godsdienstsocioloog kunnen het sociale fenomeen van het mirakel bestuderen: hoe staat een historisch gesitueerde samenleving tegenover ziekte (en genezing)? Als een straf, een beproeving, een natuurlijk gebeuren, een uitdaging voor de geneeskunde? Waarom blijft het fenomeen van het mirakel in alle religies, in Mekka zoals in Lourdes, ook nu nog voortbestaan? En vanwaar komt, al staat de geneeskunde nog zo sterk, de opvallende opbloei van ‘genezingsreligiositeit’ in deze tweede, postmodernistische helft van de twintigste eeuw? En dieper: wat is, sociologisch gezien, ‘geloofwaardigheid’? In elk geval erkent de kennissociologie in de mentaliteit, ook van de wetenschappers, een sterke evolutie wat betreft de verhouding tussen religie en wetenschap - waarbij de wederzijdse achterdocht voortdurend wijkt, maar de bedreiging van fundamentalisme ook beide raakt. Zeker is dat het ambigue verschijnsel van het mirakel zowel de wetenschapper als de gelovige dwingt tot meer bescheidenheid én... tot meer nieuwsgierigheid. □ Jan Kerkhofs | |
[pagina 839]
| |
DianamaniaParijs, Parc des Princes, 6 september 1997. De Ierse groep U2 speelt een set van greatest hits voor een geestdriftige, opgewonden massa. Naar het einde van het concert verschijnt op een reusachtig scherm Warhols Marilyn Monroe. Dit portret wordt even later vervangen door een beeld van Prinses Diana, en ineens valt er een stilte over het stadion. 55.000 fans staan roerloos te luisteren terwijl de zanger, met de rug naar het publiek en het gezicht naar het scherm, ‘MLK’ zingt: ‘Sleep, sleep tonight...’. Soortgelijke eerbetuigingen vonden dezer dagen overal ter wereld plaats. Zoals voor Kensington Palace en Buckingham Palace legden mensen ook in Parijs, aan de Pont de l'Alma, boven de plaats van het ongeluk, honderden boeketten neer. Telkens met een persoonlijk woordje erbij, van bewondering, dank, of wensen van, eindelijk en voorgoed, zalige vrede: ‘Jij, die zo je best deed om door je tranen heen te blijven glimlachen, help ook ons door onze tranen heen de glimlach te bewaren’. Echt verdriet en spontane rituelen: dit is de laatste overwinning van Lady Di, hoe paradoxal ze ook lijke. Immers, van de rouwenden hadden de allermeesten de Prinses nooit persoonlijk ontmoet. Haar leven had zich voor hen afgespeeld als een beeld op het televisiescherm en in de bladen. Toch scheen ze nu tot hun enge vriendenkring te hebben behoord. Rouwden ze om een mens van vlees en bloed, of om een beeld? Waar ligt hier de grens tussen werkelijkheid en fictie? Dat er een persoonlijke band ontstaat met iemand die je nooit in levenden lijve hebt ontmoet, is niet nieuw. Trouwe lezers van Proust, bewonderaars van Van Gogh dringen via hun werk gaandeweg in de innerlijke wereld van de kunstenaar binnen en krijgen het gevoel dat ze hem persoonlijk leren kennen. Maar er is een verschil. Mediasterren ontmoeten we niet via hun werk, maar via hun uiterlijke verschijning: foto's, beelden. En die kunnen de schijn van intimiteit alleen maar vergroten. Want beelden zijn steeds beschikbaar, komen steeds weer opnieuw te voorschijn en vragen geen inspanning. Ze behoren tot het decor van het moderne leven. Je hoeft ze niet eens op te zoeken, kranten en televisie brengen ze in je huiskamer binnen, in de privé-sfeer waarin je zelf ontspannen bent en je defensiemechanismen verzwakt zijn. Daarin dringen ze binnen, alsof ze voor jou persoonlijk zijn bedoeld. Onuitgenodigd nemen mediasterren plaats in je leefwereld, ongemerkt ook in je hart; en in de magazines bekijk je hun foto's als familiekiekjes. Wat bedoel ik dan met ‘de laatste overwinning van Diana’? Maatschappijcritici wijzen op de gevaren van de huidige media voor de democratie. Politiek, cultuur, godsdienst en sport worden maar als werkelijkheid ervaren als ze ons bereiken in overtuigende tv-beelden. Ministers, artiesten en intellectuelen hebben geen schijn van kans als ze mediaschuw of niet fotogeniek zijn. De magie van de beelden is echter een valstrik. Schijn be- | |
[pagina 840]
| |
driegt, en toch laat de in theorie kritisch ingestelde twintigste-eeuwer zich voortdurend door beelden bedriegen. Het spel van de media maakt dat de fictie het maar al te vaak haalt op de werkelijkheid. Heeft Diana niet in de eerste plaats een fictief bestaan geleid? Was zij meer dan een beeld? Haar levensloop en complexe persoonlijkheid leverden de wereld een hele reeks aantrekkelijke beelden. De prinses van een huwelijkssprookje, het model van de geëmancipeerde vrouw, ontpopte zich als een kruising van Moeder Teresa en Madonna. Ieder kwam aan zijn trekken en vond in haar een figuur die beantwoordt aan zijn geïdealiseerd zelfbeeld of aan zijn voorstelling van de ideale vrouw. De beelden die van haar in omloop kwamen, gingen een eigen leven leiden in de collectieve verbeelding van onze cultuur en in de individuele fantasiewereld van miljoenen tijdgenoten. En daar ligt nu het mirakel van deze dagen en wat ik Diana's overwinning noem: ondanks de misleidende vermenging van fictie en werkelijkheid is haar persoonlijkheid uiteindelijk sterker gebleken dan haar beelden. Dat duizenden en duizenden, geraakt door foto's niets minder konden doen dan op straat te komen om een reëel gebaar te maken, laat vermoeden dat zij, dwars door de beelden heen, Diana's reële persoon erkenden: geen heilige, maar een vrouw die ervoor gekozen had haar positie, relaties, prestige en passies te gebruiken om goed te doen. Naast haar zorg voor haar kinderen heeft zij ook aids-patiënten, melaatsen, gehandicapten, bejaarden en slachtoffers van oorlogsgeweld omarmd en als gelijken bejegend (een les die ze van haar vader had geleerd). Zij vergat hun namen niet en hield zich op de hoogte van hun toestand. In het contact met deze mensen voelde ze zich gelukkig. Misschien zal haar goedheid langer blijven schitteren dan haar schoonheid. Het is die hartelijkheid en warmte van haar persoon, die duizenden mensen via televisiebeelden had geraakt en die hen er nu toe bewoog zelf een reële daad te stellen, die niets te maken heeft met verbeelding. Zij lieten zich niet in met een fictie, bogen niet voor een beeld, maar beantwoordden oprechte gebaren van goedheid met spontane gebaren van dankbaarheid. Diana was een kwetsbare, beproefde vrouw. Ook dat zagen we in de beelden. En het publiek voelde mee. Zelf heeft zij herhaaldelijk verklaard dat zij door haar eigen miserie gevoeliger was geworden voor de pijn van de uitgeslotenen en verdrukten. Dochter van gescheiden ouders, werd zij door haar huwelijk de gevangene van het koninklijke protocol. Ze werd door haar man bedrogen en door aristocratische kringen geminacht. In haar persoonlijkheid en haar levensloop verenigde zij allerlei tegenstellingen: ze voelde zich zwak maar bood voortdurend weerstand, ze was de moeder van twee mogelijke troonopvolgers maar zelf geen lid meer van de koninklijke familie, ze was rijk maar eenzaam, verscheen op glamoureuze party's maar putte kracht uit haar omgang met armen, wilde leven als iedereen maar behoorde tot de jetset. Zo was ze een van ons, en toch weer niet. Door die ambigue positie was ze voorbestemd om, in de huidige context, de rol van een zondebok toegespeeld te krijgen: de prinses naar het hart van het volk werd het slachtoffer | |
[pagina 841]
| |
van de passies van het volk. Waarom? De vrouw wier humanitaire inzet het beste vertegenwoordigt van wat de menselijke geschiedenis altijd al heeft voortgebracht, werd het slachtoffer van de barbaarsheid die achter de gevel van onze moderne maatschappij huishoudt. Paparazzi die nu alle schuld schijnen te krijgen, zijn maar een schakel van het voyeurisme, boulevardpers, grof geld en macht die in ons liberaal kapitalistisch stelsel aardig gedijen. De wijze waarop deze vrouw zestien jaar lang zonder aflaten door fotografen achterna werd gezeten, of ze alleen was, met haar zonen naar Jurassic Park ging kijken of officiële taken waarnam, is elke beschaving onwaardig. Haar brutale, vroegtijdige dood kwam als een schok die het collectieve geweten wakker schudde. Men zegt wel eens: een mens sterft zoals hij geleefd heeft, en dit absurde einde tegen een betonnen pijler in de Parijse ondergrond leek zo weinig te passen bij het beeld van een fijnvoelende prinses. Bij nader inzien ligt die dood wel degelijk in de lijn van haar leven, althans van één zijde van haar leven. Het slachtoffer van een mislukt huwelijk, van verstarde societywetten en van vulgaire sensatiezucht, was zij al jaren op de vlucht voor hen die, zoals ze zelf zei, van haar leven een hel maakten. Getuigen hebben verteld hoe zij ook zelf met haar eigen wagen wel eens gevaarlijk snel reed om haar achtervolgers te ontvluchten. Alom gevierd, voelde zij zich in haar eigen ziel onwaardig en onbemind. In periodes van vertwijfeling keerde ze haar woede uit onmacht tegen zichzelf, tegen haar eigen lichaam, dat ze kwelde, tot verwondingen toe. De ongelukkige samenloop van omstandigheden, die avond bij de Ritz, had niemand kunnen voorspellen. Maar het is wel die zelfde donkere, tragische zijde van haar bestaan - die agressiviteit van de menselijke samenleving, die haar van binnen aanvrat - waaraan ze in de ochtenduren van die laatste vakantiezondag voorgoed werd overgeleverd. Het is die droeve realiteit die door een laatste beeld, dat van een verpletterde luxeauto waarin geen leven meer zat, wereldkundig werd gemaakt. Niemand had dit echt gewild, maar tallozen hebben, rechtstreeks of indirect, tot deze tragische afloop bijgedragen. Men kan zich erover ergeren dat de dood van een prinses de media veel langer bezighoudt dan de moord op vierhonderd Algerijnen door terroristen. Maar elke cultuur heeft mythen en symbolen nodig. Typisch voor de onze is dat ze die zoekt in de lotgevallen van mediasterren. In de mythen die nu rond de beelden van Diana ontstaan, vindt onze cultuur haar eigen contradicties terug. Maar sterker dan die beelden is de werkelijkheid van haar leven, dat wat zich afspeelde achter de schone schijn. De media en de beelden die ze overbrengen, hoeven we niet te ondergaan als een fataliteit. We kiezen zelf hoe we ermee omgaan. Welke Diana houden we in leven? We kunnen de gemakkelijkste weg kiezen en bevrediging blijven zoeken in dubbelzinnige fantasiebeelden. We bepalen zelf of Diana's levensverhaal tot een fictie wordt herleid, dan wel of haar beeld een symbool wordt van onze harde werkelijkheid en van onze hunker naar een menselijkere wereld. Toen zij een maand voor haar | |
[pagina 842]
| |
dood voor een interview in Le Monde zelf een foto mocht uitzoeken, aarzelde ze niet: ze koos een opname waarop ze te zien is met een ziek Pakistaans jongetje dat ze in de armen had genomen, wetend dat het niet lang meer te leven had. Nu zijn ze beiden dood, en leven ze alleen maar voort als wij de juiste les uit hun leven trekken. □ Jan Koenot | |
BegrafenisWat gebeurd is, zal weer gebeuren: nieuw is niets onder de zon. Tijdens de regering van de ondoorgrondelijke keizer Tiberius schokte een plotseling sterfgeval binnen de keizerlijke familie heel het Romeinse rijk. Ja zelfs koningen en naties in het buitenland werden in rouw gedompeld. Op 10 oktober van het jaar 19 overleed na een kort ziekbed de populaire generaal Germanicus, 34 jaar oud. Zijn dood kwam als een klap aan bij de bevolking van Rome, want velen hadden hun hoop op hem gevestigd. De geschiedschrijver Tacitus beschrijft Germanicus als een innemende persoonlijkheid, ‘voorkomend tegenover bondgenoten, zachtmoedig tegenover vijanden, respect afdwingend van wie hem zag en wie hem hoorde’. Ook zijn leeftijd en uiterlijk voorkomen maakten hem tot idool van talloze Romeinen. Er werd beweerd, en niet alleen door boze tongen, dat hij in opdracht van, of althans met goedvinden van keizer Tiberius zelf om het leven was gebracht. Was Germanicus inderdaad niet uit jaloezie door Tiberius naar het verre Syrië gestuurd, waar hij overleden was? Voor de keizer was een familielid met een democratische inslag natuurlijk een gruwel. En had Germanicus niet zelf op zijn sterfbed verklaard dat hij vergiftigd was en zijn vrienden bezworen zijn dood te wreken? Het verdriet was dan ook groot en de tekenen van rouw namen ongekende proporties aan. Spontaan werden alle dagelijkse bezigheden afgebroken, werden de pleinen verlaten en de huizen gesloten. Even nog leefde de hoop op, toen het gerucht de ronde deed, dat Germanicus nog van zijn ziekte zou herstellen. Meteen (Tacitus beschrijft dat het bericht 's nachts kwam) ‘renden de mensen door de stad en braken ze de gesloten tempeldeuren open’ om de goden te danken. Des te harder kwam daarna het bericht van zijn dood aan en ‘het volk huilde nog heviger om hem nu hij hun opnieuw ontrukt was’. De eerbewijzen die ter nagedachtenis van hem werden bedacht varieerden van het onthullen van standbeelden, monumenten en pla- | |
[pagina 843]
| |
kettes tot het vernoemen van een afdeling van de zitplaatsen in het theater (‘de Germanicus-side’) en het opnemen van zijn naam in het eerbiedwaardige lied der Saliërs. Tacitus' commentaar daarbij: ‘Zeer veel van deze maatregelen zijn nu nog in zwang (zo'n 75 à 90 jaar later), maar sommige zijn meteen achterwege gelaten of door de jaren in onbruik geraakt’. Germanicus' lichaam werd na zijn dood gecremeerd in Antiochië. Zijn vrouw en twee van zijn zes kinderen brachten de urn naar Italië. Toen het schip aanlegde in Brindisi stond de kade en de hele stad, alle muren en daken afgeladen vol met een zwijgende mensenmassa. ‘Toen Agrippina met haar twee kinderen en de urn in haar handen van het schip kwam, haar ogen neergeslagen, steeg er uit de massa een gekerm op als van één enkele persoon; familie of vreemden, mannen of vrouwen, in hun klachten merkte je geen verschil’. Door heel Italië trok de stoet vervolgens naar Rome, overal omstuwd door huilende mensen, die wierook brandden, offerdieren slachtten en altaren oprichtten voor de zielerust van Germanicus. Tacitus schrijft: ‘Iedereen, ook consuls en senatoren, liet zijn verdriet de vrije loop. En dat was beslist niet voor de vorm om de keizer te plezieren, want iedereen wist dat Tiberius zijn vreugde over de dood van Germanicus maar met moeite kon verbergen. De keizer en keizerin verschenen niet in het openbaar. Misschien vonden zij het beneden hun waardigheid in het openbaar te rouwen. Of misschien was het uit angst dat men de onoprechtheid van hun gezichten zou kunnen aflezen’. Op de dag van de begrafenis werden kreten gehoord als: ‘het is afgelopen met de staat’ en ‘alle hoop is vervlogen’. Er was veel kritiek op de buitengewone terughoudendheid van de keizer bij het openbare verdriet en op de geringe eer die officieel aan Germanicus gegund werd. Om deze kritiek tegen te gaan, liet keizer Tiberius in een officiële verklaring bekend maken, dat niemand ooit zo betreurd was als Germanicus. Maar dat een groot volk als het Romeinse en een groot man als de keizer van Rome zich nu eenmaal niet konden permitteren zich geheel te verliezen in hun verdriet. Dat het van grootheid getuigde maat te houden, ook in zijn verdriet. Dat men zich nu, na de periode van rouw, moest vermannen en een voorbeeld moest nemen aan de grote Augustus, toen die zijn enige dochter en zijn beide kleinzoons had verloren. De leiders zijn sterfelijk, maar de staat is eeuwig. Aldus de officiële verklaring van keizer Tiberius. En hij regeerde nog 17 jaren tot zijn dood in 37 n.C., toen werd hij opgevolgd door Germanicus' zoon Gaius (berucht geworden als keizer Caligula). H.W. Verheij |