Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 781]
| |
Catherine André & Tom De Herdt
| |
[pagina 782]
| |
Individualisering van ‘grond-rechten’De problematiek van de grondverdeling in Afrika moet geplaatst worden tegen de achtergrond van de institutionele veranderingen in het eigendomsrecht. Volgens sommige ontwikkelingsdeskundigen, die teruggaan op het oorspronkelijke werk van Esther Boserup, blijkt uit de geschiedenis dat een toenemende demografische druk aanleiding geeft tot een toenemende individualisering van de eigendomsrechten. Een dergelijke evolutie noemen ze positief, aangezien de grond die geprivatiseerd wordt, aan de macht van de gewoonterechtelijke chefs onttrokken wordt en op een efficiëntere manier kan worden benut. De demografische druk brengt op die manier een proces van ‘endogene ontwikkeling’ (een spontane ontwikkeling vanuit een interne noodzaak) op gang. De overgangsperiode gaat allicht gepaard met onzekerheid en conflicten, maar het eindresultaat komt er vanzelf en is positief. Het is echter de vraag of deze visie op de historische ontwikkeling van het privé-eigendom voldoende licht werpt op de huidige problematiek van de ontwikkelingslanden. Een cruciaal verschil is alvast dat de bevolking veel sneller toeneemtGa naar eind[3]. Een ander verschil is dat de evolutie naar privé-eigendom ook min of meer werd en wordt opgedrongen door koloniale en postkoloniale instanties. Toch wordt de zojuist beschreven evolutionaire theorie van het recht op grondbezit op dit moment uitgedragen door wereldbank- en andere internationale experts, o.m. voor Rwanda. Zo wordt de theorie van de endogene ontwikkeling een argument voor experts in ‘exogene’, d.w.z. bewust geplande ontwikkeling. Op het eerste gezicht lijkt de theorie van de endogene ontwikkeling bevestigd te worden door de Rwandese ontwikkelingen van het begin van de jaren negentig. De meeste gronden worden nog steeds uit erfenis of als gift verkregen, maar het percentage ervan daalde tussen 1988 en 1993 van 71% naar 60%. Het percentage van aangekochte gronden stijgt daarentegen van 29% naar 40%. Grond wordt meer en meer een economisch privé-goed. Aan de andere kant heeft het onafhankelijke Rwanda tot 1994 nooit voor een privatisering van het grondbezit geopteerd. Het land kent sinds 1960 een dubbel systeem van ‘grond-rechten’. Oorspronkelijk dienden rurale grondkwesties geregeld te worden via het gewoonterecht, terwijl het westerse systeem van privé-eigendom van toepassing was op nauwkeurig gekadastreerde gronden, bijna uitsluitend in de steden. Het gewoonterecht is een geheel van niet gecodificeerde noch codificeerbare, en vooral erg flexibele regels, die vroeger daadwerkelijk door gewoonterechtelijke chefs werden toegepast op grondkwesties. Terwijl in een westers systeem recht en | |
[pagina 783]
| |
onrecht van elkaar worden onderscheiden op basis van wetten die in principe van toepassing zijn op alle individuen van de samenleving, is (on)rechtvaardigheid in het gewoonterecht veeleer een interpersoonlijk gegeven. Conflicten worden niet zozeer beslecht met het oog op een rechtvaardige bestraffing van de overtreder, maar - veeleer in functie van een verzoening tussen de betrokkenen, wat overigens meestal een erkenning van wederzijdse schuld impliceert. Hoe dan ook, de objectieve overbevolking zet dit systeem meer en meer onder druk. Dit blijkt allereerst uit het hoge aantal conflicten, voornamelijk i.v.m. grondeigendom, dat wordt behandeld door de gewoonterechtelijke chefs - en zelfs, meer en meer, door administratieve overheden en rechtbanken. Voorts blijkt uit uitspraken van de traditionele chefs dat de gewoonterechtelijke creativiteit niet kan verhinderen dat de huidige omstandigheden het onmogelijk maken sommige gewoonterechtelijke basisprincipes nog te respecteren. De vermindering van het aandeel van de gronden die worden overgedragen via erfenis of gift, benadelen vooral de jongere generaties. Vroeger was het gebruikelijk dat jongeren grond kregen ter gelegenheid van hun huwelijk of bij andere festiviteiten, maar tegenwoordig kunnen de ouders zich dit niet meer permitteren. Jonge huishoudens moeten het voortaan stellen met slechts (gemiddeld) 14,5 are (!), terwijl de oude generatie, wat grondeigendom betreft, drie tot vijf keer rijker is. Bovendien zien jongeren zich verplicht hun huwelijk uit te stellen, en, meer en meer, op zoek te gaan naar werk buiten de landbouw. De toenemende druk op de grond treft eveneens de vrouwen en hun onwettige kinderen, die, na scheiding van de echtgenoot of natuurlijke vader, worden teruggestuurd naar de familie van de vrouw, resp. de natuurlijke moeder. Op die manier trachten de nabestaanden van de familie van de man hun erfenis veilig te stellen. Bovendien wordt de gewoonterechtelijke logica ten diepste ondergraven, wanneer de oudsten en jongsten van de familie de grond niet krijgen die hun toekomt wegens hun verantwoordelijkheid t.a.v. de uitgebreide familie (zoals de zorg voor gescheiden vrouwen en kinderen van de familie, of de zorg voor de ouder(s))Ga naar eind[4]. Ten slotte is het in het licht van de latere gebeurtenissen ook belangrijk te wijzen op de rechten van migranten. Gewoonlijk behielden emigranten hun eigendomsrecht, zelfs na relatief lange periodes van afwezigheid. Tegenwoordig wordt dit recht echter hoe langer hoe meer betwist, deels omdat hun gronden reeds verkocht zijn, deels omdat de nieuwe bewoner weigert ze opnieuw af te staan. | |
[pagina 784]
| |
De cijfers die, vanuit het perspectief van een evolutionaire theorie, een tendens tot endogene ontwikkeling aangaven, blijken bij nader inzien dus eerder aan te tonen dat het gewoonterechtelijke systeem m.b.t. het grondbezit niet meer in staat is om de eigendomsrechten van de Rwandezen te verzekeren. Zonder echtgenoot, ouders of grootouders om hen te verdedigen, worden weduwen, natuurlijke kinderen, wezen, gescheiden vrouwen en gehandicapten meermaals bedreigd en beroofd door familieleden die niet wensen dat de familiale grond verder versnipperd raakt. In de huidige periode van toenemende grondschaarste, lijkt de gewoonterechtelijke logica van de zwaksten het slachtoffer te maken van het individuele belang van de machtigste familieleden. ‘Grond-rechten’ zijn existentiële rechten. Het ontzeggen van grond aan mensen die er volgens het gewoonterecht aanspraak op hebben, staat, ook puur fysiek, gelijk met het ontzeggen van bestaansrecht. Zoals een kind dat vroegtijdig de ouderlijke zorg moet ontberen, zichzelf gerechtigd acht om de wereld die niet voor hem of haar zorgt, te vernielenGa naar eind[5], zo zal ook deze existentiële onrechtvaardigheid ongetwijfeld op een of andere manier vereffend moeten worden, zo niet door het slachtoffer zelf, dan minstens door zijn of haar nageslacht. De uitsluiting van een familielid wordt op die manier een eerste daad van geweld, die een vicieuze cirkel van almaar toenemend geweld uitlokt. De tegenovergestelde beweging, nl. de opkomst van een ‘markt’ waar grond wordt verkocht en gekocht, is eigenlijk een juridische onmogelijkheid; de wet verbiedt immers grondtransacties in rurale gebieden. Anderzijds lijkt de verkoop van grond voor sommige gezinnen de enige mogelijkheid om op korte termijn aan geld te geraken en te overleven. We moeten er wel rekening mee houden dat informele kredietmechanismenGa naar eind[6] (tontinestelsels, ziekenkassen, krediet in het kader van patroon-cliëntrelaties) niet toegankelijk zijn voor de armsten, ofwel niet van nut zijn indien het om grote geldsommen gaat. Men kan hoogstens een beroep doen op informeel krediet tegen woekerrente door zijn grond te verpanden, maar dit betekent meestal eerder uitstel dan afstel van het verlies van zijn grond. Grondtransacties zijn echter niet alleen illegaal, zeker als het een gedwongen verkoop betreft. Verkoop van grond is zoveel als ingaan tegen de natuurlijke orde. De oude grootgrondbezitters moeten met lede ogen toezien hoe de familiale gronden, die ze dikwijls zelf nog hebben gewonnen op de brousse, ten dele worden verkocht door hun kinderen of kleinkinderen om op korte termijn te kunnen overleven. | |
[pagina 785]
| |
Als recht op grond een grondrecht is, kan je de verkoop van grond nog het best vergelijken met het verkopen van je eigen moederGa naar eind[7]. Het is niet alleen de sociale moraal die je ervan weerhoudt, maar vooral de fundamentele onrechtvaardigheid die je ermee begaat ten aanzien van je eigen bestaan, en die je ook onvermijdelijk zal doorschuiven naar je nageslachtGa naar eind[8]. Vroeg of laat wordt de rekening gepresenteerd. Ook de kopers weten dit. De nieuwe eigenaars hebben doorgaans een verleden van horige, maar hebben zich kunnen verrijken buiten de landbouw en willen nu hun oorspronkelijke uitsluiting wreken door het geldbezit dat ze verworven hebben, om te zetten in sociaal prestige. Ze kunnen hierbij bovendien, als geletterden uit de stad, dikwijls profiteren van de asymmetrie in de informatie: de plattelandsbewoners kennen de geschreven wet niet, die op een opportunistische manier gebruikt kan worden door de best geïnformeerde bovenlaag. De vicieuze cirkel van het geweld komt hiermee echter niet tot stilstand. Op hun beurt worden de kopers het slachtoffer van fysieke agressie: ze worden niet alleen bedreigd met vergiftiging en moord (reeds in 1988!), maar ook bestolen. Het toenemende risico van diefstal, maar zeker ook de sfeer van onduidelijkheid over de identiteit van de legitieme eigenaar en het besef dat de grond op een onrechtvaardige manier is verkregen, hebben er trouwens toe geleid dat men in de streek meer en meer afstapt van veeteelt en minder investeert in de meer rendabele gewassenGa naar eind[9]. Individualisering en privatisering van de grond kan in deze context dus niet gelijkgesteld worden met een dynamisering van de landbouweconomie en een productiever gebruik van de grond, integendeel. De nieuwe - en steeds ongelijkere - verdeling van de grond, mede door de opkomst van commerciële transacties, lijkt precies de oorzaak te zijn van meer onzekerheid, zowel op juridisch vlak als in termen van effectieve afdwingbaarheid van privé-eigendom. | |
Verleden en hedenDe gebeurtenissen van 1994 kunnen in die zin geïnterpreteerd worden als de uitbarsting van een vulkaan van geweld die reeds lang lag te sluimeren. In 1901 kocht de nabijgelegen missie van Nyundo een groot stuk grond, waarop, naast de bisschoppelijke kerk, o.a. ook scholen, een economaat en een dispensarium werden gebouwd. De bananenplantage van het bisdom was de mooiste van de streek, er werd bananenbier gebrouwen en een handel opgezet. Meer dan negentig jaar later, in 1993, werd de aankoop van de grond openlijk betwist door de nazaten van de voormalige eigenaars. Tijdens de | |
[pagina 786]
| |
‘evenementen’ van 1994 werden de (Tutsi-) priesters afgemaakt, de gebouwen vernield en geplunderd en de grond opnieuw verdeeld onder de oorspronkelijke families, alsof de tijd een eeuw lang had stilgestaan. Niet erkende existentiële onrechtvaardigheid lijkt even erfelijk als de lengte van je neus. We willen hiermee geenszins ontkennen dat er in 1994 een genocide plaatsvond in Rwanda. Maar het was zeker niet alleen een genocide. De ‘dodenlijst’ van de heuvel, voor de periode april-juni 1994, die Catherine André onrechtstreeks heeft kunnen samenstellen, vermeldt 17 jonge landlozen (op 28 doden). Zeven van hen zijn omgekomen van ontbering, vijf werden gedood omdat ze lid waren geworden van de Interahamwe-milities, de vijf overigen werden beschouwd als ‘agressief’: ze waren berucht om hun gewelddadig karakter, werden verdacht van vergiftiging of waren betrokken bij een of ander conflict. De uitgeslotenen (in dit geval allemaal Hutu's) waren het kanonnenvlees van les événements de 1994. Een andere groep die oververtegenwoordigd was op de dodenlijst, waren grootgrondbezitters (een tiental). Het zal wel geen nieuws zijn dat elke (burger)oorlog een ‘vuile’ kant heeft en dat sommigen de gelegenheid te baat nemen om rekeningen te vereffenen. In het geval van de door ons bestudeerde heuvel speelden etnische tegenstellingen echter geen rol; ‘grondproblemen’ waren het grondprobleem. En omdat ze uitgesloten werden van de grond, sloten sommigen aan bij de Interahamwe-milities. De vulkaan sluimert echter ook nu nog voort. 800.000 (kinderen van) Tutsi-vluchtelingen zijn uit hun ballingschap in Uganda, Burundi en Zaïre teruggekeerd. De oorlog heeft de demografische druk nauwelijks verminderd. Bovendien komen deze vluchtelingen het onrecht dat hun ouders en lotgenoten in 1960 werd aangedaan, wreken. Ze eisen het land op dat vroeger hun familie toebehoorde. Het probleem is echter dat het gewoonterecht niet meer in staat is om de rechten van de meest machteloze leden, onder meer migranten, te beschermen. Een formalisering van de eigendomsrechten is bovendien niet echt een alternatief te noemen, wegens de hierboven beschreven problemen van asymmetrie in de informatie, moeilijke afdwingbaarheid van privé-eigendom en de facto uitsluiting van sommige legaal zwakke categorieën. Ook een veralgemeende landhervorming - afgezien van haar politieke haalbaarheid - elimineert het dodelijke karakter niet van de objectieve overbevolking van het land. In ieder geval lijkt het Rwandese platteland ongeschikt om een rol te kunnen spelen in een project van economische ontwikkeling, zolang er geen door alle betrokkenen aanvaarde consensus groeit over de meest elementaire rechten inzake grondbezit. Behoort de grond toe aan wie hem bewerkt? Behoort de grond toe aan wie hem | |
[pagina 787]
| |
oorspronkelijk heeft gewonnen op de brousse? Of aan wie de eigendomstitel kan voorleggen? Indien de grond toebehoort aan de erfgenaam van een voormalig eigenaar (hoe ook gedefinieerd), wie is dan de meest gerechtigde erfgenaam? | |
Heden en toekomstMeerdere waarnemers zagen in het Rwanda van de jaren tachtig nog een interessant voorbeeld van goede ontwikkelingspolitiek. Ter illustratie vergeleek men wel eens het Rwandese landschap, waar elke vierkante meter in cultuur werd gebracht, met dat van de Kivu-provincie in Congo (Zaïre), aan de overkant van het Kivumeer, dat qua bodem en reliëf identiek, maar verwilderd was, en waar men de voortschrijdende bodemerosie vanuit de lucht met het blote oog kon vaststellen. De oppervlakkige welvaartsindicator van ‘het uitzicht’ werd ook al gebruikt door de Belgische statisticus Heuschling, die in het midden van vorige eeuw met bewondering keek naar het dichtbevolkte Oost-Vlaanderen: ‘La province de Flandre Orientale, la mieux cultivée et la plus riche, est celle qui, eu égard à son étendue, contient le plus d'habitants; elle est deux fois aussi peuplée que la province d'Anvers ou de Liège, quatre fois autant que la province de Namur et sept fois autant que la province de Luxembourg. Le pays de Waes appelé “le jardin de plaisance de la Flandre”, comprenant deux villes, St.-Nicolas et Lookeren, et vingt-cinq villages, est même le pays d'Europe qui, à surface égale, renferme le plus d'habitants’Ga naar eind[10]. In werkelijkheid was ‘de lusthof van Vlaanderen’ veeleer een achtergesteld gebied en werd de grond intensief gebruikt uit noodzaak. De mensen trachtten te overleven als ‘semi-proletariërs’, door huisnijverheid te combineren met landbouw en groenteteelt op te kleine lapjes grondGa naar eind[11]. Dit negentiende-eeuwse probleem van onderontwikkeling in Vlaanderen werd uiteindelijk ‘opgelost’ op drie manieren: door een demografische reactie (hoge kindersterfte, vermindering van de nataliteit), door verschillende migratiegolven naar Wallonië en Noord-Frankrijk en door de industriële ontwikkeling in de naburige stedenGa naar eind[12]. Op de laatste ‘oplossing’ na lijkt ook het Waasland van Afrika dus perfect te gehoorzamen aan de wetten van de demografie, zij het op een veel gewelddadiger manier. Industriële ontwikkeling zou zeker de druk op de grond kunnen verlichten. Maar hoe realistisch is het om een industriële sector te ontwikkelen in een land met een zeer kleine binnenlandse markt en zonder rechtstreekse verbinding met de zee? Deze structurele belemmering verklaart ten dele waarom de privé-sector weinig interesse toont voor deze vorm van ont | |
[pagina 788]
| |
wikkeling, die nochtans de minst mensonterende is. De vulkaan sluimert voort. |
|