| |
| |
| |
Léandre Nshimirimana
Burundi
Van koloniaal naar etnisch geweld
Betekent het huidige geweld in Burundi het terugvallen van de bevolking in de wrede en barbaarse toestanden van vóór de kolonisatie of is het juist het gevolg van de kolonisatie?
Een samenleving tuimelt niet het geweld in, louter door manipulaties van buitenaf. Ook in haar eigen sociale weefsel, in de verzwakking van haar ‘afweersysteem’ tegen agressie van buitenaf moeten de oorzaken van haar crisissen gezocht worden. Ik meen dan ook dat de kolonisatie wel een latente conflictsituatie in Burundi op de spits gedreven heeft, maar niet de bron is ervan.
Nooit heb ik getwijfeld aan onze eigen verantwoordelijkheid; wij, die de naam hebben ‘intellectuele’ Afrikanen te zijn, wij zijn niet in staat geweest onze taak naar behoren te vervullen. Het verval van ons continent is ten dele bewerkt door onze hebzucht, onze wreedheid, en het infantiele verlangen op de blanken te lijken; blijkbaar waren wij niet in staat op onszelf te lijken. Maar dit is al lang algemeen bekend. Minder bekend is wat ik hier wil aantonen: dat de kolonisatie zelf een langdurige les was in cynisme en berekend geweld.
Dit artikel is mijn antwoord aan alwie denken en luidop zeggen dat de enige oplossing voor Afrika ligt in... een nieuwe kolonisatie. Ik richt mij niet tot wie al meteen klaar staan met hun oordeel, maar tot wie de tijd nemen om eens ernstig na te denken.
Een gewezen Territoriaal Agent, Jean Ghislain uit Doornik, beweert dat de Afrikanen barbaren zijn voor wie de kolonisatie niet lang genoeg geduurd heeft om hun de beschaving bij te brengen. In zijn Souvenirs de la Territoriale vergelijkt hij de Romeinse kolonisatie van België met de Belgische kolonisatie van Afrika rond de Grote Meren en komt tot de verrassende conclusie: ‘De tijd werkte in het voordeel van de Romeinen: vier eeuwen in België bij “Barbaren” met een behoorlijk peil van ontwikkeling, onze voorouders. Maar wij kwamen in
| |
| |
Centraal Afrika, Rwanda, Burundi... bij primitieve volkeren die geen schrift kenden, geen wiel, geen trekdieren, geen geweven stoffen. Wij hadden echt te maken met het ergste soort “Barbaren”. Bovendien, onze materiële middelen waren wel oneindig veel krachtiger dan die van de Romeinen, maar wij konden slechts over de tijd van één generatie beschikken om deze Afrikaanse volkeren te “romaniseren”. Maar zo stond het nu eenmaal in de sterren geschreven!’ (1992, blz. 119, de cursivering is van mij). Ghislain schrijft dat hij met genoegen ‘de oude, diep gewortelde, gewoonterechtelijke samenleving’ zag wegkwijnen onder de invloed van de kolonisatie. Maar juist de opgedrongen hervorming van die goede ‘oude, diep gewortelde, gewoonterechtelijke samenleving’ is de grote vergissing geweest van de kolonisatie. De bevolking van Burundi vroeg of verlangde helemaal niet dat haar cultuur vernietigd werd; zij kwam in opstand tegen het massale invoeren van waarden ‘made in Belgium’; de opstanden zijn in het bloed gesmoord... door de koloniale troepen. Weinig Belgen weten dit.
De kolonisatie heeft gemaakt dat de voedingsbodem voor etnisch geweld bleef bestaan en nog versterkt werd. Ik kan dit onderwerp hier niet in detail behandelen; daarom beperk ik mij tot vier thema's, die het overwegen waard zijn: [1] de ontmoeting; [2] de politieke hervorming van 1930; [3] het uitroeien van de traditionele geloofsovertuigingen en rituelen; [4] de opstand van de boeren.
| |
De ontmoeting
Was de komst van de kolonisatoren een les van rechtvaardigheid of verdraagzaamheid voor de inlanders?
Omdat de ‘ongebreidelde’ verovering van Afrika zware conflicten tussen de Europese landen dreigde te veroorzaken en oude rivaliteiten te wekken, begrepen de westerse mogendheden op de duur dat zij, in hun eigen belang, eerst afspraken moesten maken over de verdeling van het continent. De conferentie van Berlijn in 1885 was in de eerste plaats een oplossing voor de dreiging van een ernstig conflict tussen de westerlingen zelf. Afrika, het lijdend voorwerp, was niet uitgenodigd. Zo kwam het dat Duitsland Burundi en Rwanda als zijn deel toegewezen kreeg en bij zijn ‘Ostafrika’ voegde.
Naast de zakelijke modaliteiten van de economische overheersing van het continent kwam ook de kwestie van de politieke overheersing van de Afrikaanse koninkrijken ter tafel. De Engelsen stelden voor de inlanders hun politieke en territoriale soevereiniteit te laten bewaren. Maar de conferentie trad uiteindelijk het ‘hinterlandprincipe’ bij: iedere mogendheid die in Afrika optrad, mocht het binnenland veroveren tot aan een gebied dat door een andere mogendheid veroverd
| |
| |
was. Kwam het tot een betwisting, dan moesten de mogendheden rechtstreeks met elkaar onderhandelen en de veroverde gebieden opdelen in functie van hun eigen machtsverhoudingen en van hun eigen belangen, zonder rekening te houden met de organisatie van de etnieën of clans van de inlanders en met een volslagen misprijzen voor hun wetten en gebruiken.
Zo kwam de eerste militaire expeditie aan in Burundi in 1892, onder het bevel van de Weense Oskar Baumann. Nog meer expeditiecorpsen volgden in een steeds vlugger tempo op elkaar tussen 1896 en 1898, altijd onder het bevel van officieren van het Duitse leger.
De Duitsers botsten op de verbeten weerstand van koning Mwezi Gisebo (die regeerde van 1852 tot 1908). Aanvankelijk pasten zij het gebruikelijke principe divide et impera toe, door de opstand van machtige chefs zoals Kanugunu, Maconco en Kilima tegen de koning te steunen, en hun de onafhankelijkheid van hun ‘vorstendommen’ te beloven. Verraden en opgejaagd, capituleert Mwezo Gisebo ten slotte voor de Duitse troepen onder het bevel van kapitein von Beringe en tekent in 1903 het ‘Verdrag van Kananga’ waarbij hij toezegt de Duitsers niet meer aan te vallen, hun 424 stuks vee te betalen als boete voor zijn misdaden, de missionarissen niets meer in de weg te leggen, een weg te zullen aanleggen dwars door zijn land, enz. Van hun kant beloven de Duitsers de koning te zullen erkennen als soeverein vorst van Burundi.
Zodra Mwezi's macht gebroken is, schakelen de Duitsers vlug al de rivalen uit die zij zelf tegen hem hadden opgezet. Maconco wordt gevangengenomen en gedood in Bujumbura, Kilima onttroond, Kanugunu gedood en zijn soldaten verslagen... door de Duitse troepen. De Burundezen volgen met aandacht deze lessen in ‘beschaafde politiek’.
Later, in 1916, moeten de Duitsers zelf vluchten voor de Belgische troepen. Bedenk wel: de Belgen kwamen Burundi binnen om oorlog te voeren tegen de Duitsers. Aanvankelijk erkenden de Burundezen daarom de Belgen als de overwinnaars op wie hen overwonnen hadden. Maar dit rechtvaardigde in de ogen van de bevolking nog niet de aanwezigheid van de Belgen, zelfs niet na het mandaat van de Volkerenbond: het was nog altijd een overheersing door buitenlandse machthebbers.
Welke houding kon de kolonisator dan aannemen tegenover het traditionele bewind?
Resident Ryckmans erkende dat de inlandse chefs, wat voor een effectief gezag hij hun ook mocht toekennen, ‘nu en vanouds een onbetwiste macht hebben die wij nooit zullen verwerven: hun optreden steunt op de legitimiteit’ (blz. 163). De ‘chefs van de blanken’ - aangesteld door het koloniaal bewind - stonden zonder macht voor de bevolking. Het enige bestuurlijke apparaat dat harmonieus kon wer- | |
| |
ken tussen kolonisator en inlandse bevolking was dat van de traditionele chefs: ‘Alleen zij zullen, uit kracht van hun wettig gezag, iets kunnen opleggen zonder een schrikbewind nodig te hebben...’ (blz. 164). De legitimiteit is machtiger dan het geweld. Dan is de vraag: hoe, zonder legitimiteit, toch de echte meesters te zijn in deze landen? Want: of wij zijn de meesters, of wij zijn niets...(!)
Ryckmans wijst dus de idee af ‘de inlandse koningen kortweg op te hangen’ - geloof me, hij is het die deze lugubere mogelijkheid vernoemt - en wel uitsluitend omdat zij ‘het vertrouwde decor’ zijn dat de kolonisator in staat stelt ‘achter de schermen te ageren zonder het volk te alarmeren’. De koning zal geen macht meer hebben, maar hij zal door het volk aangezien worden als de enige verantwoordelijke voor de onaangename maatregelen die door de territoriale administratie worden opgelegd. Een van de ergste maatregelen was de afzetting van al de traditionele chefs van de Bahutu; dit had tragische gevolgen voor de politieke toekomst van het land.
| |
De politieke hervorming van 1930
In het Rapport van 1930 staat dat het politieke plan van het Territoriale Bestuur van Rwanda en Burundi was: ‘alleen die chefs handhaven die bekwaam zijn om te bevelen en die resoluut gekozen hebben voor een uitgesproken en loyale samenwerking met de mandaatvoerende macht; hun gezag moet versterkt worden’. Maar als men de stereotypes van die tijd kent, dan beseft men dat de kwalificatie ‘bekwaam om te bevelen’, de Bahutu geen enkele kans liet. Resident P. Ryckmans, een van de ontwerpers van de hervorming, schreef: ‘De Batutsi waren voorbeschikt om te heersen; alleen al hun statige voorkomen maakt dat zij tegenover de mindere rassen in hun omgeving een stevig prestige hebben: hun kwaliteiten - en, zelfs hun gebreken - versterken dat nog [...] Geen wonder dat de goede Bahutu, niet zo slim, eenvoudiger, spontaner en meer open, zich zonder slag of stoot lieten onderwerpen’ (blz. 26-27 en blz. 159).
De stereotypes werden omgezet in ‘politieke programma's’: alle chefs van de Bahutu werden afgezet - beschuldigd als onbekwame elementen die de vooruitgang belemmerden - en vervangen door Batutsi of Baganwa (prinsen). Er waren in 1929 27 chefs van de Bahutu op een totaal van 133; d.i. 20% van de hoge gezagdragers in het land. Er was er geen enkele meer in 1937.
Omstreeks die tijd, in 1932, wordt ook in Astrida (het huidige Butare) de eerste school geopend, alleen voor de zonen van chefs! In 1936 waren er van de 49 leerlingen die zich voorbereidden om onderchef te worden of toegewijde helpers van de koloniale agenten... slechts drie Bahutu.
| |
| |
De lezer bedenke dat de Bahutu (85% van de bevolking) al ondervertegenwoordigd waren in de administratie van de prekoloniale tijd. Juist deze mistoestand heeft de kolonisator ten top gedreven. Niet alleen de eerste etnische zuivering van de Burundese politieke klasse is het werk geweest van de kolonisator, maar ook tal van interetnische gewelddaden zijn het directe gevolg geweest van het conflict tussen de Bahutu die op een democratische wijze aan de macht wilden komen en de Batutsi die de voordelen die zij van de kolonisatie geërfd hadden, niet wilden opgeven. Zo is iedere keer opnieuw wanneer een partij bij de volksverkiezingen een meerderheid van Bahutu aan de macht bracht, die meerderheid verhinderd te regeren: in 1965 was dit het geval en onlangs weer in 1993.
| |
Uitroeiing van de traditionele geloofsovertuigingen
De Belgische Administratie in Burundi had voor het ‘autoritaire paternalisme’ gekozen, dat volgens Ghislain ‘de inlandse volkeren tegen wil en dank de weg van de vooruitgang wilde opvoeren’. In theorie lijkt dit een edelmoedig project: een inspanning om de mensen beter, gelukkiger, zelfs meer mens te maken. Er steekt wel - zeer vaak - een vergissing in de opzet: de kolonisator neemt zijn eigen cultuur als toetssteen voor de gebruiken, de scheppingen, de instellingen en de denkwijze van de andere culturen.
Neem bijvoorbeeld het domein waarop de ‘ijver’ van de missionarissen verwoestend werkte: de relaties tussen de levenden en de afgestorven voorouders. De psychologen wijzen op het belang van de vader of van iedere instelling die de wet vertegenwoordigt in het psychische systeem van ieder mens. Maar de verhouding tot de voorouders, basis van de wet in het traditionele Burundi, werd verstoord door het onderwijs van de School en de Kerk. De ancestrale verboden werden ontkracht, zelfs negatief geladen als zonden en vervangen door die van de catechist en de onderwijzer...
Het was vanouds de gewoonte vader in het binnenhof te begraven, voor de ingang van het huis, moeder dicht bij de zolder en het kind achter de omheining. De doden werden in foetale houding begraven en het begrafenisritueel laat overduidelijk zien dat de Aarde symbolisch opgevat werd als een Moeder en de dood als het terugkeren in de moederschoot.
De Burundezen waren overtuigd dat de persoon en zijn verlangens niet stierven, maar op een andere manier aanwezig waren en anders vervuld werden. De vorm waarin het bestaan voortgaat na de dood noemden zij umuzimu. De umuzimu van de vader bleef zich bekommeren om zijn nakomelingen en trad straffend op als hij oordeelde dat zijn zonen zich slecht gedroegen. Veel ongelukken worden nog
| |
| |
gezien als het straffende ingrijpen van een voorouderlijke umuzimu tegen nazaten die zijn laatste wilsbeschikkingen niet eerbiedigen. Geen wonder dat er goed zorg gedragen werd voor de umuzimu: ieder gezinshoofd moest een hut bouwen voor de voorouderlijke geesten en daar op vaste tijden de voorouders te eten en te drinken aanbieden en hun zegen en bescherming afsmeken over heel zijn gezin. De voorouders woonden dus in het dorp en waren de uiteindelijke borg voor het naleven van de wet.
Maar nu werd geloven in de umuzimu en zorgen voor de hut van de voorouders gebrandmerkt als een doodzonde tegen het eerste gebod. De begrafenis van de doden in de voorouderlijke grond werd afgeschaft. Een Belgische lezer kan zich moeilijk voorstellen wat een kwaad geweten een zoon heeft als hij zijn overleden ouders in een vreemde grond ‘gooit’, en hoeveel angst bejaarden doorstaan in het vooruitzicht dat hun nakomelingen hen zullen achterlaten in het kerkhof van de parochie...
Freud stelde al dat men niet ongestraft het geloof van zijn vaderen verloochent. Het afschaffen van de rituelen die de aanwezigheid en het vaderschap van de voorouders uitdrukken is een aantasting geweest van de basis zelf van ‘de wet’: wie zou voortaan het nodige gezag hebben om iets te verbieden of paal en perk te stellen aan de driften van de levenden? Welke wet moet de gedoopte respecteren? Die van zijn voorouders of die van de Witte Paters?
Al wie de uitbarstingen van geweld bij ons ziet, beweert dat er blijkbaar geen eerbied meer is voor enige wet of verbod... En toch zijn 80% van ons christen en is er bij ons een rechtsfaculteit! Maar hebben wij nog een vader? En waar er geen vader meer is, mag alles.
Na de voorouders hadden de notabelen het grootste gezag bij onze mensen. De bashingantahe, zoals ze genoemd werden, waren de zuilen waarop het recht en de sociale harmonie steunden. Hun orde was zeker niet volmaakt, maar welke menselijke onderneming is dit wel? De Kerk, de School, de Markt... werden vlug de nieuwe bronnen van het gezag. Priester, onderwijzer, handelaar... genoten al gauw meer aanzien dan de oude mushingantahe. Maar hun gezag steunde op de koloniale macht en ging ermee ten onder.
In de traditionele samenleving kon een kind, hoe begaafd ook, nooit boven zijn vader staan. Maar de school slaat de ‘évolué’ hoger aan dan de traditionele notabelen en heeft hem zo tot de vader van zijn vaderen gemaakt; het traditionele stelsel van de toekenning der sociale verantwoordelijkheden is op die manier in de war gestuurd.
De opleiding van de évolué was nochtans heel bescheiden: de koloniale school vormde slechts hulpkrachten en geen leidinggevende functionarissen die een hoge verantwoordelijkheid moesten opnemen. Ook het leger gaf ons niet meer dan korporaals, die zich overigens
| |
| |
heel vlug de graad van kolonel of generaal toekennen. Die helpers en korporaals kregen bij de onafhankelijkheid de leiding van het land toegespeeld: zij beschikten niet over de nodige vorming of ervaring en drongen hun gezag op met macht en geweld.
De school heeft de kinderen een vaderschap verleend dat zij niet aankonden. Zolang Burundi bestuurd werd door oude analfabeten wier gezag erkend werd door hun medeburgers, bleef het etnische probleem onder controle en was de sociale vrede enigszins gewaarborgd. Zolang de rechtsspraak het domein was van de bashingantahe - die nooit recht gestudeerd hadden - werd niemand lastig gevallen omdat hij van een bepaalde stam was. Het systeem was niet volmaakt - machtigen konden hier, zoals overal, de wet ontduiken - maar het heeft echt de etnische conflicten voorkomen.
| |
De opstand van de boeren
Onder de Belgische administratie zijn duizenden boeren uit Burundi gevlucht naar de Britse kolonies (Oeganda, Tanzania). De omvang van die uittocht bewijst dat er werkelijk een malaise heerste in de gebieden onder Belgische controle. Om een idee te geven van het verloop van de uittocht: 46.000 vluchtelingen in 1927; 100.000 in 1936; 70.000 in 1950... (cfr. J.P. Chrétien, 1993, blz. 273 vv.).
Waarom verlieten de Burundese boeren hun land?
Zodra er geld in omloop was gekomen, vervielen vele boeren die rijk waren in de traditionele economie van de ruilhandel, tot armoede in de markteconomie waarin alles gekocht en verkocht wordt. Voor de nieuwe noden die de kolonisatie meebracht (kleding, werktuigen, gezondheidszorgen...) moesten de boeren ofwel hun werk verkopen, ofwel goederen die destijds van de gemeenschap waren of geruild werden voor andere goederen (b.v. wijn, vee...). Nu was er voor hetzelfde loon meer werkgelegenheid in de Britse kolonies dan in de Belgische.
Bovendien, in de jaren dertig, wanneer de kolonisator alle hutuchefs afzet, wordt het opgelegde werk voortdurend zwaarder. In maart 1933 rapporteert pater Schultz, missionaris in Burundi, dat van de 2.024 valide mannen die in de buurt van zijn parochie (Rugari) wonen, 1.375 - d.i. 68% - iedere dag opgevorderd worden voor werken ‘uitgevoerd ten bate van de gemeenschap’ of ‘opgelegd door het Europese bewind ten bate van de arbeiders zelf’. Een valide man besteedde per week vier dagen aan koloniale corvees!
Daarbij werden de gewoonterechtelijke chefs die niet opzij gezet waren in 1930, beoordeeld naar het aantal onderdanen die zij voor dat soort taken konden optrommelen. Omdat zij helemaal afhingen van het Belgische bestuur, ontzagen zij de boeren totaal niet; zij wilden
| |
| |
namelijk in het gevlei komen bij de blanke. In de enquêtes die gevoerd zijn bij de mensen die het land verlieten, komt voortdurend terug: ‘Hadden ze mij niet geslagen, dan was ik nooit naar Oeganda gegaan’. Of nog: ‘Ik ben vertrokken omdat ik een werk wilde waarbij men niet geslagen werd...’ (cfr. J.P. Chrétien).
In deze context van het afbreken van de traditionele cultuur, het afzetten van de traditionele chefs, het invoeren van geld, corvees en belastingen, moet de opstand van de boeren gezien worden die ik hier kort beschrijf. De Burundese historicus Joseph Gahama stelt terecht dat het tot de opstanden kwam (van Runyota in 1922 en van Inamujandi in 1934) omdat de hele bevolking ‘de economische druk, de politieke onderwerping, en de vernedering tot in haar religieuze waarden’ spuugzat was.
De eerste opstand breekt uit nauwelijks zes jaar na de komst van de Belgen. Hij werd geleid door ene Runyota, een hutuboer, die verklaarde te strijden om de komst van een ‘nieuw rijk’ te bespoedigen, en voorgaf de reïncarnatie van de koning-stichter van Burundi, Ntare Rushatsi, te zijn. Hij incarneerde de bekende ‘hersenschim’ van de terugkeer van het oerbestel. Zijn opstand was in de eerste plaats het afwijzen van de culturele waarden die van buitenaf ingevoerd waren: hij verbood zijn volgelingen en medestanders het bezit van geld, het betalen van belastingen en het dragen van Europese kledij. Hij verzette zich ook tegen het massale invoeren van vreemde werktuigen - hakken, calebassen, borden, kleren - die het traditionele ambachtswerk tenietdeden en geen enkele ‘symbolische’ waarde hadden.
Runyota was vooral gebeten op de chefs die te ijverig de koloniale richtlijnen toepasten. Zijn beweging ontstond en verbreidde zich snel in het oosten van het land. De traditionele chefs van de streek gingen op de vlucht voor de opstandige boeren en de Belgische administrator Péquet zelf werd aanvankelijk teruggeslagen. Het koloniale bestuur gebruikte de nodige middelen om de opstand te verijdelen. Runyota werd ten slotte gevangen genomen: administrator Péquet goot benzine over hem en verbrandde hem levend in Gitega. De boeren die samen met hem gearresteerd waren, werden ofwel gefusilleerd of veroordeeld tot zware straffen. Terloops zij het verfijnde cynisme van Péquet vermeld: Runyota betekent letterlijk ‘de man van de as’ (l'homme des cendres).
In 1934 - de politieke hervorming is dan bijna rond - breekt een andere opstand uit in het noorden van het land. De leiding had ene Inamujandi, een hutuvrouw, die de nakende komst aankondigde van een nieuwe koning, die verborgen zat in het woud (opnieuw het messiaanse thema van de nakende komst van een nieuw rijk). Het is geen toeval dat deze beweging veel weerklank vond in het gebied van
| |
| |
prins Baranyanka, die door de kolonisator ten voorbeeld was gesteld vanwege zijn harde optreden tegen de kleine man. Op aanstoken van de profetes mishandelden de boeren de onderchefs die hun opgedrongen waren door de kolonisator en brandden ze hun kralen af. Zij wilden geen chefs die niets van een vaderlijke figuur hadden en van wie niets uitging om zich mee te identificeren: zij vroegen de overheid om chefs die afstamden van Kirima, beroemd vanwege zijn milde houding tegenover de kleine mens. Opnieuw moesten de Belgen optreden om de ‘notabelen’ (bahutu) te arresteren die geluisterd hadden naar Inamujandi: zij werden tot dwangarbeid veroordeeld en Inamujandi werd verbannen naar het oosten van het land.
Het rapport van de Territoriale Administratie van 1934 vermeldt deze boerenopstand - en stelt hem voor als iets onbeduidends - aangestookt door een heks... Overigens, na de komst van de troepen in het roerige gebied, ‘hielden de roverijen onmiddellijk op en stierf de beweging uit, zo gauw de schuilplaats van de heks vernietigd was’. Als wij het rapport mogen geloven, ‘werd er geen weerstand geboden, behalve door twee fanatieke raddraaiers, die gedood zijn terwijl zij hun mannen leidden in een aanval op twee Europese ambtenaren...’ Het feit dat de opstandelingen tien kapelhoeven in brand staken - symbolen van de westerse godsdienst en cultuur - stoort de opstellers van het rapport overigens helemaal niet; zij stellen dat de opstand uitsluitend gericht was tegen de inlandse overheden.
| |
Besluit
Laten we het geweld tussen de etnieën in Burundi niet uitsluitend op de rekening schrijven van de kolonisatie. Maar men kan niet ontkennen dat die, door de beschavingsmaatregelen die zij invoerde, een les in geweldpleging was.
Feit is dat de kolonisator zich in onze conflicten gemengd heeft door één volk voor te trekken, onderwijs te geven en militaire steun te verlenen, ten nadele van een ander volk. En telkens heeft de bevoorrechte etnie haar broeders aan wie de macht ontnomen was, belet die terug te winnen in een democratische, vreedzame competitie. Nog een feit: het koloniale bewind heeft een geheel van religieuze overtuigingen en praktijken vernietigd die zingevend waren voor het leven van de inlanders en de basis waren voor de traditionele rechtsorde.
Als er een gemakkelijke oplossing was, zou die al lang gekend zijn. Maar de twee kernproblemen blijken te zijn: dat het bestuur van het land in handen is van één enkele bevoorrechte etnie en dat iedere zin voor wettelijkheid ontbreekt, op alle niveaus.
Als de internationale gemeenschap echt Burundi uit de spiraal van geweld wilde ‘helpen’, dan zou zij moeten aandringen op het vestigen
| |
| |
van een onpartijdige en efficiënte rechtspraak die alle burgers beschermt en de schuldigen straft.
De Batutsi in Burundi denken dat zij het niet zouden overleven als zij hun greep op het leger en het gerecht moeten opgeven. De tragedie van Rwanda toont aan dat zij terecht waarborgen willen afspreken voor hun overleven. Maar door zich aan de macht vast te klampen d.m.v. het georganiseerde geweld en onrecht, wakkeren zij alleen maar de wrok van de Bahutu aan.
De weg die mij het beste lijkt om de vicieuze cirkel te doorbreken, is die van de rechtvaardigheid. Op de dag dat op school, in het leger, de openbare dienst en de rechtbank of in de ondernemingen iedere Burundees mag rekenen op eerbied voor zijn fundamentele rechten, kortom op de dag waarop het behoren tot een bepaalde etnie niet langer zal leiden tot bevoorrechting of frustraties, zal het geweld tussen de etnieën vanzelf ophouden.
De kolonisatie heeft ons leren lezen en schrijven, een stropdas dragen en met de auto rijden... Zij heeft de hoofdzaak nagelaten: ons de zin voor rechtvaardigheid bij te brengen en de eerbied voor ieder menselijk wezen zonder onderscheid van kleur, geslacht, religie en... etnie. Hebben de profeten van de nieuwe kolonisatie van het continent daaraan gedacht?
Vertaling: Geert Boeve
| |
Beknopte bibliografie
J.P. Chrétien, Burundi. L'histoire retrouvée. 25 ans de métier d'historien en Afrique, Karthala, Paris, 1993. |
J. Gahama, Le Burundi sous administration belge, Paris, Karthala-ACCT, 1983. |
J. Ghislain, Souvenirs de la territoriale au Burundi, U.C.L, Centre d'histoire de l'Afrique, 1992. |
F. Reyntjens, L'Afrique des Grands Lacs en crise, Karthala, Paris, 1994. |
P. Ryckmans, Dominer pour servir, Librairie Albert Dewit, Bruxelles, 1931. |
J.M. Sindayigaya, Sortir de la violence au Burundi, Presses Lavigerie, Bujumbura, 1991. |
|
|