Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 742]
| |||||||||||||
PodiumTwaalf jonge Vlaamse dichters
Het zijn slechte tijden voor de
poëzie. De mensen zijn gelukkig.
Zij leven niet voor woorden, en
geef ze daarin maar eens ongelijk.
Waarom zou iemand vandaag de dag
nog lezen? Statistisch is bewezen
dat waar armoe en verdrukking zijn
verdwenen, het met de kwaliteit
van de gedichten niet veel beter is
gesteld. Er valt niets te vertolken in
het voetlicht van tevreden volken.
Deze openingsstrofe van het gedicht ‘Analyse’ uit Tom Lanoyes bundel Hanestaart (1990) heeft Peter GhyssaertGa naar eind[1] er toch niet van weerhouden in opdracht van de uitgeverij Prometheus een bloemlezing samen te stellen van Vlaamse dichters geboren na 1950. Daarom zijn Geert van Istendael en Leonard Nolens er niet in aanwezig, want al te oud; beiden zijn immers geboren in 1947. Ook geen Jotie 't Hooft (1956-1977), want die is altijd jong gebleven, maar ook geen Myriam Van hee (o1952), hoewel de kwaliteit van haar poëzie zeker niet moet onderdoen voor die van de wel geselecteerden: Stefan Hertmans, Charles Ducal, Luuk Gruwez, Koen | |||||||||||||
[pagina 743]
| |||||||||||||
Stassijns, Tom Lanoye, Marc Tritsmans, Dirk van Bastelaere, Bernard Dewulf, Herman Leenders, Erik Spinoy, Peter Verhelst en Jo Govaerts. De titel van Ghyssaerts bloemlezing, Turkooizen scheepje van verschilGa naar eind[2], is een versregel van Dirk van Bastelaere die samen met o.a. Peter Verhelst in de hedendaagse Vlaamse poëzie opnieuw het genre van het lange gedicht met een verhalend karakter beoefent. Zo publiceerde Peter Verhelst in 1996, eveneens bij Prometheus, de uit vijf delen bestaande bundel VerhemelteGa naar eind[3]. Het middelste gedeelte ‘Utopia I (Icarus / studie I)’ werd door Peter Ghyssaert in zijn geheel opgenomen in zijn bloemlezing. Verhemelte bevat poëzie die flikkerend als een lichtkrant over de bladzijden glijdt, geschreven door een dichter die als een danser in trance de taal opzweept tot aan de rand van de zelfvernietiging of de afgrond van de mystieke openbaring. ‘Goede morgen’ kan er klinken als ‘goût de morgue’, hoewel de zichzelf in de jij-vorm vermommende dichter zich voorgenomen heeft ‘gedichten te schrijven / die, op hun kant gezet, een hartslag zouden weerkaatsen’. Peter Verhelst schrijft poëzie waarin de woorden elkaar flitsend opvolgen zoals de beelden in videoclips, de beats in rockmuziek. Hij strooit namen uit van contemporaine muzikanten, groepen, performers, beeldende kunstenaars in een poging om het labyrint van deze wereld in kaart te brengen, terwijl hij anderzijds op viscerale wijze de voortdurende mutaties ervan evoceert. Die exuberante poëzie vormt wel een tegenpool met het motto voor zijn bloemlezing dat Ghyssaert ontleend heeft aan W.H. Auden: ‘For poetry makes nothing happen’, poëzie als mogelijkheidsvoorwaarde om zelfs ‘niets’ tot een gebeurtenis te maken. Audens overtuiging vinden we b.v. weerspiegeld in de slotterzinen van het sonnet ‘Blijf’ van Koen Stassijns:
ik bedoel ik heb een zwak voor klein -
woorden die te groot zijn verliezen
vaak het noorden, het zuiden ben jij. -
Weg met de speeltafels van de taal!
Ik heb niets meer te zeggen. Blijf
dus nog even. Ik ben zoals ik zwijg.
(blz. 57)
In zijn zeer beknopt Woord vooraf tot Turkooizen scheepje van verschil schrijft Peter Ghyssaert: ‘Elke poëzielezer is, op zijn speurtocht naar mooie gedichten, eigenlijk op zoek naar dat éne, ultieme gedicht dat de som moet zijn van zijn mooiste leeservaringen. En hoe meer hij leest en | |||||||||||||
[pagina 744]
| |||||||||||||
verzamelt, hoe meer het laatste, altijd nét onzichtbare maar steeds mooier wordende gedicht van hem terugwijkt’ (blz. 7). Ik ben deze kroniek begonnen met een strofe van Tom Lanoye en ik wil hem beëindigen met een gedicht uit zijn bundel Hanestaart (1990), waaruit Ghyssaert zeven gedichten geput heeft. Maar het voor mij laatste, nét onzichtbare, steeds mooier wordende en daarom terugwijkende gedicht van Lanoye was daar niet bij. Ik citeer het dus maar als toemaatje: Poker
Het is tijd voor open spel, mijn
liefste. De kaarten op de tafel. Ik heb
er twee: mijzelf en wat ik schrijf. Ze
zijn van weinig waarde, om niet
te zeggen, van geen tel. De
hand van jou is rijker, je lijf
is nog het minste, al is het lang
niet mis. Maar ook illusies heb
jij nog, en hoop. Jij hebt alles
wat er is. Toch ben ik soms al
op je uitgekeken, ontkennen heeft
geen zin. Je zult dat ook wel weten:
gewennen is een ziekte, ze slaat
toe van bij het begin, en op het
einde is het beter om te breken.
Ik wil daar nu niet over spreken
Wat komen moet, dat komt. Alleen:
er zal nimmer sprake zijn van schuld,
En nog minder van vergeten. Dat er, in
dit land van kwezels en kastraten,
in deze tijd van tegenstand en
onbenul, twee levens waren die
elkander kruisten, met een vuurwerk
van vergeefse woorden, en de troost
van wat lichamelijk tumult.
‘Als poëzie kunst is, dan is ze een optelsom van technische wegversperringen die de hordenloop van de kunstenaar zo adembenemend mogelijk maakt. En dan kan zo nu en dan dat verdoemde eindrijm er ook wel | |||||||||||||
[pagina 745]
| |||||||||||||
bij. Een gedicht is geen verveling’, schreef Gerrit Komrij in de NRC van 18/1/96. De hordenloop van twaalf jonge Vlaamse dichters is in de door Ghyssaert georganiseerde poëziemeeting een technisch hoogstaand nummer geworden, met in de baan van Charles Ducal enkele gesmaakte eindrijmen. Turkooizen scheepje van verschil promoot op een uitstekende wijze hedendaagse dichters van wie de wereld en de thema's groter zijn dan de geografische toevoeging ‘Vlaamse’ zou kunen suggereren. □ Joris Gerits | |||||||||||||
[pagina 746]
| |||||||||||||
Zwemmen in vuil waterWe bevinden ons in de jaren dertig in Polen, dicht bij de Russische grens. Dit gebied wordt bewoond door een mengelmoes van Polen, joden, Russen en zigeuners. Abraham is een negenjarige jood, een energiek en eigenzinnig ventje. Hij is bevriend met Ivan, dertien jaar, een niet-jood die in het gezin van Abraham inwoont met de bedoeling er een stiel te leren. Het samenleven van de verschillende etnische groepen wordt een steeds hachelijker zaak. Politieke agitatoren gebruiken het aloude wantrouwen tussen de gemeenschappen om er een conflict mee uit te bouwen. Zo komt ook de vriendschap van Abraham en Ivan onder druk van de orthodoxe gemeenschap te staan. Maar de rebelse Abraham plooit niet, de heilige groepsidentiteit kan hem gestolen worden. Hij verdwijnt samen met Ivan in de nacht. Voor ze op de vlucht slaan, knipt Abraham zijn pijpenkrullen af. Met deze symbolische breuk met zijn afkomst wil hij Ivan ervan overtuigen dat zijn besluit ernstig te nemen is. Maar het is in de eerste plaats een noodzakelijke vermomming. Voor een jood zijn de Poolse wegen niet veilig, als zigeuner is het iets beter. Maar niet veel beter, zal hij later ervaren. De haat zit hier diep, gaat terug op irrationele, archaïsche angstgevoelens. Dat wordt duidelijk wanneer de twee jonge vluchtelingen worden opgevangen door een Pools meisje dat het goed met hen voorheeft. Ze ziet door Abrahams vermomming heen en legt hem uit wat er eigenlijk mis is met joden. Haar verklaring krijgt de vorm van een bizar scheppingsverhaal. ‘In het begin was er nog geen land, alleen water. God verplaatste zich met een bootje. Op een dag hoort hij een stem van onder de zee: “Neem me met je mee”. Het was de duivel. God laat hem instappen in zijn bootje. De duivel vraagt: “Waarom maak je nooit eens iets stabiels?”. Daarom gooit God een handvol zand in zee. Hij schept een eiland, net groot genoeg voor beiden. 's Nachts besluit de duivel zich te ontdoen van God. Hij duwt hem in het water, naar links, maar hoe meer hij duwt, hoe verder het land onder het lichaam van God uitgroeit. Zo ontstaat het westen. Vervolgens duwt de duivel hem naar rechts en zo ontstaat het oosten. Hij duwt hem naar beneden, daar komt het zuiden. Hij duwt hem naar boven en dat is het noorden. Zo werd de wereld geschapen... Jullie, de joden, zijn afkomstig van de duivel. Jullie doen de wereld groeien, maar jullie drinken ons bloed’. Ivan en Abraham zullen niet in hun eerste ontsnappingspoging slagen. Uiteindelijk komen Rachel en Aaron hen op het spoor. Ze begeleiden de jongens terug naar huis. Rachel is de zus van Abraham, ze is verliefd op Aaron, een joodse communist die op zijn beurt op de vlucht is voor een ander soort repressie. En ook Rachel wordt, wegens haar ongepermitteerde relatie met Aaron, uit de joodse gemeenschap verstoten. Wie los van de groepsideologie in waarheid tracht te leven, heeft het hard te verduren in deze eerste langspeelfilm van Yolande Zauberman. En toch is de levenskracht van het individu de motor van het bestaan. Dat wordt duidelijk aangegeven in de titel: Moi Ivan, | |||||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||||
toi Abraham. Met deze woorden troost Ivan zijn joodse vriend op het einde van de film. Deze samenleving is verdorven, maar onze vriendschap is goed, wij verraden elkaar niet. Bij de terugkeer in het dorp blijkt het hele gezin van Abraham het slachtoffer te zijn geworden van een pogrom. Iedereen is dood.
Lola (Elodie Bouchez) en Emir (Roschdy Zem) in Clubbed to Death. Foto Progrès Films.
| |||||||||||||
PessimismeHet beeld van de samenleving in Moi Ivan, toi Abraham is erg pessimistisch. Het is een wereld van angst, haat en geweld. Het samenleven van culturen is een conflictueus gebeuren. De minste aanleiding laat die conflicten ontaarden in gruwel. Daarbovenop treden elk van die culturen repressief op tegen de eigen leden. Zich niet conformeren aan de groep betekent uitstoting. De groepsdynamiek is een destructieve kracht. Maar de individuen op zich tekent Zauberman met vertrouwen en sympathie. Ook wanneer de rampspoed voor Ivan en Abraham grote proporties aanneemt, voel je het geloof van Zauberman in haar personages: deze Ivan en Abraham zijn nog niet verloren, want ze hebben zichzelf. Hun sterke persoonlijkheid, hun weigering om klakkeloos op te gaan in de groep heeft hun het leven gered. Waren ze gewoon thuis gebleven, dan hadden ze het geweld niet overleefd. Ook Aaron en Rachel kiezen voor zichzelf, lijnrecht tegen de maatschappelijke conventies in. | |||||||||||||
Clubbed to DeathIn Clubbed to Death, de nieuwe film van Yolande Zauberman, herken je hetzelfde stramien. De maatschappij is een puinhoop zonder toekomst, maar de personages worden met | |||||||||||||
[pagina 748]
| |||||||||||||
hoop en liefde getekend, hoe uitzichtloos hun situatie ook lijkt.
Lee Kang-sheng met chronische pijn in de nek na een zwembeurt in een vuile rivier. Foto Cinélibre-Fugitive.
Visueel komen we weliswaar in een ander universum terecht: Moi Ivan, toi Abraham was een intimistische film, met een ingetogen muziekband, en klassiek, maar heel mooi zwart-wit gefotografeerd. Clubbed to Death is een rusteloze film, de gebeurtenissen worden op een versplinterde manier in beeld gebracht. De techno-soundtrack zet de beelden in een ritmische, maar verstrooide stemming. Een groot deel van de film speelt zich af in een discotheek aan de rand van de grootstad. De mensen die elkaar hier ontmoeten hebben de maatschappij allang opgegeven. Niet ver van de discotheek is de laatste bushalte, de laatste maatschappelijke structuur die nog tot hier reikt. Verder is er geen toekomst, geen werk, geen geld, alleen het eeuwige nu waarin iedereen zijn roes probeert uit te leven. Drugs, seks en muziek zijn de enige beschikbare middelen. Die geven het bestaan bij momenten meer glans, maar slagen er niet in een fundamenteel gevoel van gemis weg te werken. Ook hier behandelt Zauberman haar personages met respect. De exboxer Emir heeft op het eerste gezicht weinig om trots op te zijn, maar toch draagt hij zijn drugverslaving, zijn impotentie, zijn aflopende relatie met Saïda met een tragische waardigheid. Later in de film wordt hij verliefd op het levenslustige meisje Lola en maakt hij uit eigen kracht een einde aan zijn verslaving. Ondanks uitzichtloze levensomstandigheden is de mens in staat zichzelf bij de haren uit het moeras te trekken. | |||||||||||||
De rivierHet gevoel van eenzaamheid dat | |||||||||||||
[pagina 749]
| |||||||||||||
door seks en drugs moet worden verlicht, komt op een gelijkaardige manier aan bod in een Taiwanese film die dit jaar op het festival van Berlijn de Zilveren Beer won. The River van Tsai Ming-Liang gaat over de jonge homo Hsiao-kang. Op vraag van een vriendin is hij even ingesprongen voor een figurantenrol in een film. Hij moet de veelzeggende rol van drijvend lijk in een vervuilde rivier vertolken. De zwembeurt in de rivier breekt Hsiao-kang zuur op: geen dokter, kraker, acupuncturist of geestelijke genezer zal hem van zijn ondraaglijke nekpijnen kunnen genezen.
Ito (Yoshinori Okada) is verliefd op zijn vriend Yoshida (Kota Kusano), maar Yoshida weet niet goed wat hij met die gevoelens van Ito moet aanvangen. Korrels zand, foto Progrès films.
Tsai Ming-Liang wil met zijn film de mens laten zien die lijdt aan het bestaan, de mens als een drijvend lijk in een vervuilde rivier. Stilistisch maakt hij daarvoor gebruik van een trage opeenvolging van lang aangehouden totaalopnames. Je ziet de personages nooit in close-up, er wordt weinig gepraat. Alles wordt afstandelijk en heel nadrukkelijk in beeld gebracht. Daardoor begint de symboliek jammer genoeg ook wat te wegen op de film. | |||||||||||||
Korrels ZandEen meer speelse aanpak had van The River een betere film kunnen maken. Dat bewijst Ryosuke Hashiguchi met Like Grains of Sand (Korrels zand). Ook hier gaat het over jonge mensen, scholieren nog, en over het fenomeen van het buitenbeentje dat het moeilijk heeft om op te groeien, omdat het zich niet wil inpassen in de groep. Ito is een jonge homoseksueel, die zich prostitueert voor oudere mannen. Het meisje Aihara is getraumatiseerd door een verkrachting, ze verbergt zich achter een koud uiterlijk om haar gekwetstheid te beschermen. Deze jongeren hebben de wereld al leren kennen, hun onschuld zijn ze kwijt. Maar toch leidt deze constatering niet tot een wrange film, want | |||||||||||||
[pagina 750]
| |||||||||||||
Hashiguchi's interesse gaat in de eerste plaats uit naar de zoektocht van zijn hoofdpersonages naar identiteit. Hashiguchi heeft, net zoals Zauberman, zijn personages niet bij voorbaat opgegeven. Het water waarin ze baden is even vuil als Tsai Ming-Liangs rivier, maar er wordt met hartstocht, zij het ook geregeld met wanhoop, gezwommen. □ Erik Martens Yolande Zauberman (regie & scenario), Moi Ivan toi Abraham, met Roma Alexandrovitch (Abraham), Sacha Iakovlev (Ivan), Vladimir Machkov (Aaron), Maria Lipkina (Rachel), fotografie Jean-Marc Fabre, montage Yann Dedet, productie René Cleitman & Jean-Luc Ormières, Frankrijk, 1993, 105 min., distributie Progrès Films. | |||||||||||||
Een stem uit het hart van de rockbeats
| |||||||||||||
[pagina 751]
| |||||||||||||
het hoogtepunt van hun carrière en speelden The Stone Roses voor 30.000 fans op Spike Island; naast hun ‘Fools Gold’ klonk de sound van The Charlatans, waarin het hammondorgel prominent aanwezig was, archaïsch. Het leek wel of ze het nooit verder zouden brengen. Het Engelse popcircuit voert wekelijks van die groepjes aan, middelmatig tot goed, maar niet origineel, niet essentieel, niet onmisbaar. Bovendien, al had zanger Tim Burgess beslist zijn uiterlijk mee om zich als tieneridool te profileren, de groep bewaarde liever een low profile en behoorde in dit opzicht tot een stroming van jonge muzikanten die gewoon graag muziek speelden, maar de excessieve levensstijl van de rockvedetten en nog meer de overdreven mediatisering ervan schuwdenGa naar eind[2]. Fans wisten zo'n houding te waarderen, maar een aantal Britse popjournalisten die sensatie en drama verwachtten, keken erop neer. Het tweede album van The Charlatans werd slecht onthaald. De inspiratiebronnen van de groep waren opgedroogd, luidde het. Ook hun volgende poging kreeg nauwelijks lof. Met hun vierde plaat ging het bergop. De muzikanten zijn perfect op elkaar afgestemd, er is een beter evenwicht tussen gitaar en keyboards gekomen en de groep wint aan zelfvertrouwen en overtuiging. Twee jaar later zet Tellin' Stories die trend door. De plaat zit barstensvol herinneringen aan klassiek werk van Bob Dylan, de Beatles en de Rolling Stones, maar ook aan eigentijdse ‘klassiekers’ als het eerste album van de Stone Roses en de twee van Oasis. Sommige songs hebben de optimistische gedrevenheid van The Waterboys en de ademloze woordenstroom van een rapnummer. Mede door de inbreng van Tom Rowlands (van Chemical Brothers) klinkt de sound nu heel eigentijds - dansvriendelijke rock voor het technotijdperk. Maar, ik schreef het al, Tellin' Stories is niet zomaar een uitstekende plaat, het is ook belangrijk werk, dat de zenuw van de rockervaring raakt. In vergelijking met het vroegere werk heeft de stem van Tim Burgess opvallend aan kracht gewonnen. Het kan zijn dat hij een voorbeeld neemt aan Liam Gallagher van Oasis, of aan Dylan, een van zijn helden. In de werking van rock speelt de stem een cruciale rol. Ook al gaat zijn verhaal over derden of zingt hij een lied voor zijn lief, de stem van de zanger richt de vloed van de muziek naar het oor van de luisteraar, en spreekt hem aan. Een song is altijd meer dan een uitwisseling van blinde levensenergie, door de inmenging van de stem in de klanken wordt het lied communicatie tussen mensen. Hoe beslister de stem, hoe dringender de oproep. Terloops, wat de stem betreft zijn allerlei variaties mogelijk; ook het wegvallen van de stem bij instrumentale ‘postrock-groepen’Ga naar eind[3] krijgt maar een betekenis door het contrast met het normale rockidioom, waarin de stem centraal staat. En ten tweede, juist wegens de functie van de stem heeft het degraderen van rock tot banale achtergrondmuziek altijd iets oneerbiedigs: wie andermans stem overstemt, negeert diens oproep en begeren. | |||||||||||||
De stemDat de stem die zich op Tellin' Stories laat horen, uit is op communicatie, gehoord en gevolgd wil worden, blijkt al uit het eerste nummer, ‘With No Shoes’. Deze intrigerende song | |||||||||||||
[pagina 752]
| |||||||||||||
kan geen luisteraar onverschillig laten. De beginwoorden worden als een pijl op hem afgeschoten: Stone me and may you always have no shoes, and I would rather just for you be the devil make you mine De stem spreekt je aan en wil beslag op je leggen, binnendringen in je geheime kamers en er de rust verstoren. De ambitie is onverholen: I'll be the king [...] I keep you underneath my crown De stem is strijdlustig, bestormt de gevestigde orde die de diepere roerselen van de ziel, de ware drijfveren en ambigue begeerten verbergt of verdringt. Althans, zo kan je volgende uitlating begrijpen: I know God is on your side I'll be the devil, make you, make you mine. Satanisme? Ja, als satan de kracht is die het opneemt tegen de hypocrisie en verstarring van een zg. sacrosancte ordening, de ordening van ‘ieder voor zich en God voor allen’, onder de leuze ‘God met ons’, de gevestigde orde waarmee om allerlei historische redenen de godsdienst wordt vereenzelvigd, al vallen de gangbare verhoudingen niet zomaar samen met een samenlevingsmodel naar het hart van God. De strijd van dit duiveltje richt zich tegen de ‘god’ van de machtigen en zelfgenoegzamen, de ik-god. Jij, de zelfzekere, verzadigde, bekrompen dwaas, ‘I'm killing you’, zegt de stem. Deze strijdlust ontspringt aan een spirituele nood. ‘I've been walkin' with no shoes’: zoals de hippies, die ook droomden van een andere dan de gevestigde schijnorde, of zoals Mozes en de moslims, die hun schoeisel uitdoen als ze heilige grond betreden. Wat er te gebeuren staat, wat er met jou nú gebeurt als je je laat doen en de stroom van de muziek over je heen laat komen, onthult de stem in het midden van het lied, en nog eens helemaal aan het slot: ‘I'm baptising you’. Die woorden worden onmiddellijk een derde maal herhaald, met een aandrang die geen twijfel laat over de hoogdringendheid van het gebeuren en de intensiteit van de begeerte: ‘baptiiiiyyyzing you’.
Muziek doopt om te bevrijden. Telkens opnieuw herneemt de stem deze belofte in de volgende songs: ‘even in the pouring rain, I'll come to see you and I'll save you’, ‘my melody will set you free’. De stem ontrukt de luisteraar aan de zwaartekracht van het bestaan en opent zijn ogen voor het levensvuur dat in hem sluimert. Niet het kwinkeleren van de vogels in de dageraad, maar jij dwingt de zon dagelijks uit zijn bed, om jou komt het licht op: what are you sad about, everyday you make the sun come out In ‘Get On It’, een lied dat onwillekeurig Dylans ‘Like A Rolling Stone’ oproept (met de bekende regels: ‘How does it feel / To be on your own / With no direction home / Like a complete unknown / Like a rolling stone?’), verkondigt de stem een tegenovergestelde boodschap. Ook op een eenzame ochtend, als de klokken luiden en alle gebouwen naar de hemel rijzen, maar alle mensen het hoofd laten zakken, dan nog ben je niet alleen: no matter how you're feeling | |||||||||||||
[pagina 753]
| |||||||||||||
Nergens is de stem zo opgewonden en uitnodigend als in ‘How High’, het hoogtepunt van de plaat. Deze song is als een credo waarin de soul van de rockmuziek, de innerlijke drijfveer en bezieling ervan, in al zijn facetten wordt uitgezongen:
Wie is de stem? Spreekt hier slechts het ‘ik’ van de zanger tot het ‘jij’ van een geliefde? Tim Burgess beseft echter dat de muziek niet uit hemzelf voortkomt, dat ze hem uit de confrontatie met het publiek en met de rocktraditie gegeven wordt. Het ik van de stem is ruimer dan dat van de zanger, en zo is ook het aangesproken jij ruimer dan de mensen met wie hij persoonlijk omgaat. Het jij dat opgeroepen wordt tot hoop en levenslust, is ieder die maar wil luisteren. De taal van de stem is die van de liefde, op het raakvlak van verliefdheid en minne. Ze borrelt op uit de diepste lagen van de begeerte, die mensen in elkaars armen drijft. Maar de stem van de muziek, als een ‘voix / voie de l'Autre’, om even op zijn lacaniaans te spelen, breekt de relatie open, zodat de natuurlijke drang van de mens om de ander in te palmen en tot een verlengstuk van zichzelf te herleiden, omslaat in een kracht van wederzijdse erkenning en verlossing. De stem heeft iets van de mythische slang, die verleidt en verknecht (een slang is giftig), maar die ook kan genezen en vernieuwen (een slang vervelt, is beeld van de metamorfose). In een commentaar op het Laatste Oordeel van de Sixtijnse Kapel vestigt Marie-José Mondzain de aandacht op de symbolen van die overgang van bekoring naar verlossing: de slang die verleidt en vernieuwt, de boom als aanleiding van de zondeval en hout van het Kruis. Volgens Mondzain hebben beelden altijd met dat raakvlak van bekoring en bevrijding te maken, met name schilderkunst: ‘le geste pictural est par définition ce qui permet d'un seul coup de mettre en scène la tentation et la rédemption’Ga naar eind[4]. Rock voert dit tweespan op een nog veel directer wijze ten tonele. Staat niet iedere rockartiest, die naam waardig, op het podium niet louter als een uitbeelding, maar als een levende synthese van bekoring en verlossing, als een verleider, die de affectie van zijn fans nodig heeft, en een minnaar, die anderen door zijn oprechte toewending heelt? | |||||||||||||
Een consequente keuzeTellin' Stories is een belangrijk werk omdat het de luisteraar in deze kernervaring van zijn menszijn aanspreekt. Dat deze plaat er uiteindelijk gekomen is, is te danken aan de persoonlijkheid van de zanger, aan zijn visie op het leven en de muziek, en aan de cohesie en volharding van de | |||||||||||||
[pagina 754]
| |||||||||||||
groep. Tim Burgess is eerder van het charmante en vriendelijke type, rustig aan de buitenkant, maar innerlijk intens bewogen, met een spontaan vertrouwen in mensen, als ze maar niet gemaakt, pompeus of pretentieus doen, en een kinderlijk enthousiasme voor het wonder van het leven, dat hij, Andy Warhol nazeggend, ‘verrassender vindt dan tv’. Zijn voorliefde gaat naar groepen die geen wilde, maar wel enigszins verstorende, subversieve muziek maken, waarin de donkere hoekjes van het hart en van de samenleving aan de oppervlakte komen, bijvoorbeeld Joy Division, die hij aldus beschrijft: ‘it's like hearing the Bible set to beautiful music’. Zoals Bobby Gillespie van Primal Scream of Jason Pierce van SpiritualizedGa naar eind[5] gelooft hij in muziek als een reddende kracht, waar hij zijn leven voor over heeft (‘a reason to kill yourself for’, 1991; ‘I'd die for it, I know I would’, 1995), als een ‘politieke’ daad die mensen samenbrengt en hoop schenkt, bevestigt dat ze ‘meer waard zijn dan wat deze maatschappij (hun) biedt’. Op de brutaliteit van de heersende verhoudingen reageert hij bewust niet met agressieve muziek: ‘In de punkbeweging bestreden ze allen geweld met geweld. Dat vind ik nogal dom. Als de dingen om je heen niet denderend zijn, dan moet je zelf iets scheppen dat een stuk beter is’. Zo bepaalt zijn levenshouding het soort muziek dat hij maakt. Aan deze uitspraak die van 1990 dateert, toen de groep nog jong en onbevangen was, zijn The Charlatans door dik en dun trouw gebleven. En ze zijn niet gespaard gebleven, noch van de onvermijdelijke periodes van inzinking waar elke band wel eens mee te maken krijgt, noch van uitzonderlijke tegenslagen. In september 1993 werd keyboardspeler Rob Collins tot acht maanden gevangenisstraf veroordeeld, omdat hij, zonder te beseffen wat er gaande was, een oude kennis van hem een lift gegeven had terwijl die een overval pleegde (na vier maanden kwam hij vrij, om reden van goed gedrag). De zwaarste beproeving kwam er verleden zomer, toen tijdens de opname van Tellin' Stories dezelfde Rob Collins met zijn BMW uit de bocht vloog en op weg naar het ziekenhuis overleed. The Charlatans hadden het recht te jammeren en te klagen, ze hadden nu toch punkrock kunnen maken en het in grungestijl kunnen uitschreeuwen. Echter, Tellin' Stories heeft wel de energie, maar niet de agressiviteit van punk. Hun woede en de pijn van het verlies lieten ze opgaan in een levenskracht die de dood trotseert. Alsof het leven gebouwd op vreugde en liefde, waar The Charlatans voor gekozen hadden als alternatief voor een troosteloze maatschappij, in zich een kracht bezit die de dood verstomt. Daarom besloten de rouwende groepsleden door te zetten, erop vertrouwend dat ze daarmee hun vriend niet verrieden. Een tiental dagen na zijn ongeval traden ze op in het voorprogramma van een concert van Oasis, in Knebworth Park, voor 120.000 mensen. Martin Duffy, de pianist van Primal Scream, had zich aangeboden als invaller. The Charlatans bleken strijdvaardiger, uitdagender en overweldigender dan ooit. Tragische omstandigheden beproefden de levenskeuze van Tim Burgess: geweld beantwoorden met het scheppen van iets beters. Vandaar de urgentie van het recente werk. De troostende songs van Tellin' Stories staan niet buiten of naast de hardheid van het leven, wel overstijgen ze die hard- | |||||||||||||
[pagina 755]
| |||||||||||||
heid door hun vermogen om ‘hel in hemel om te vormen’ (Ian Watson). Het feit dat het een groep gegeven is de verleiding van de wanhoop te weerstaan en in de moeilijkste omstandigheden te blijven geloven in de reddende kracht van het goede, is verheugend. Even verheugend is het feit dat Tellin' Stories, de vijfde plaat van The Charlatans, hun beste is. In een milieu waarin beginnende groepjes na een eerste succesvolle single door media en platenfirma's over het paard worden getild en nauwelijks tijd krijgen om te rijpen, hebben The Charlatans de kans gehad om te groeien. Maar ook dat is grotendeels een eigen keuze. De eerste jaren heeft de groep zich bewust afgeschermd tegen de opdringerige media. Toen ze n.a.v. hun tweede single, ‘The Only One I Know’, uitgenodigd werden om op Top Of The Pops, een tv-programma dat het koopgedrag van het grote publiek bepaalt, te verschijnen, lieten zij die kans voorbijgaan, omdat ze die avond moesten optreden in Bristol, voor amper vierhonderd man. In termen van carrière was dat een commerciële zelfmoord. Zij mikten echter op de lange termijn. ‘Ik hoop dat we onze piek over een vijftal jaar halen’, voorspelde Tim Burgess in 1990. In 1995 brachten ze inderdaad een goede vierde plaat uit. Maar de echte piek is er nu pas gekomen, met Tellin' Stories. Op deze cd krijgen de persoonlijkheid en de overtuigingen van de groep hun tot dusver rijpste muzikale gestalteGa naar eind[6]. □ Jan Koenot |
|