Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 735]
| |
ForumMoraal, multinationals, mensenrechtenAls iemand de vraag zou stellen: ‘Dient de kerk zich vanuit haar eigen moraal met politiek te bemoeien en zo nodig geweld te gebruiken?’, dan zouden zelfs de meest geseculariseerden waarschijnlijk ontkennend antwoorden. De kerk staat voor naastenliefde en geweldloosheid. Wie met die opvatting in het achterhoofd het klooster Arkadi op het eiland Kreta zou bezoeken, treft op de binnenplaats een verwijzingsbord naar de kruitkamer. Abt Gabriel Marinakis leidde het Kretenzische volk in zijn strijd tegen de Turkse schending van de mensenrechten aan het eind van de vorige eeuw. Hij heeft lang geaarzeld en gewacht of hij dat zou doen. Maar toen alle mogelijkheden tot politieke beïnvloeding, ook de vrijheid van vereniging en vergadering, door de Turken onmogelijk waren gemaakt en zij de meest wrede folteringen toepasten om de Kretenzers te onderdrukken, besloot de abt dat hij niet langer de zwijgende getuige kon blijven. Mensen worden tot morele handelingen genoopt, niet omdat er een belang mee gediend wordt, maar omdat die handelingen zich aandienen als ‘uit zichzelf goed’. Niet omdat er een koperstaking dreigt of omdat je er winst mee maakt. Dat laatste kan wel het onbedoelde gevolg zijn, maar als dat gevolg voorop staat, verliest de handeling haar morele karakter. Dat zegt de gedragscode van Shell ook: fairness en integrity zijn geen opportunistische waarden, die afhankelijk van de situatie kunnen gelden. Zij moeten overal worden toegepastGa naar eind[1]. Geen omkoping. De moraal van de integriteit staat niet toe dat steekpenningen worden betaald, zelfs als dat schade oplevert. Zulke waarden, als de genoemde twee, concretiseren zich op verschillende manieren, al naar gelang de sector van de maatschappij waarop zij betrokken worden. Gelijkheid bijvoorbeeld krijgt in de sfeer van de staat een andere uitwerking dan in de sfeer van het maatschappelijk verkeer. De | |
[pagina 736]
| |
wijze waarop moraal functioneert, heeft dus te maken met de toepassingssfeer waar we het over hebben. Moraal is dan ook niet zonder meer universeel en wederkerig zoals door Amnesty International en Pax Christi in hun kritiek op Shell is gesteldGa naar eind[2]. Wel in gelijke situaties. Maar dat is het nu juist. Er moet worden onderscheiden tussen publieke moraal in de staat en de moraal van bijvoorbeeld bedrijven, gezinnen of de gezondheidszorg. De eigen aard en bedoeling van de onderscheiden samenlevingsverbanden kleurt ook hun moraal in. Moraal is niet zomaar over te planten van de publieke sfeer van de staat naar de private sfeer van het bedrijf, het gezin of het ziekenhuis. Mijn conclusie is dat de Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens niet zonder meer toepasbaar is op de sfeer van het bedrijfsleven. Daarvoor is een eigensoortige vertaalslag nodig van de waarden die aan de Verklaring ten grondslag liggen naar de context van het bedrijfsleven. Dat kan, want ook bedrijven zijn morele subjectenGa naar eind[3]. Ook rechtspersonen kunnen moreel subject zijn. Zij nemen, niet door het recht afgedwongen, morele beslissingen die het gehele bedrijf binden. Binnen hun praktijk zullen westerse bedrijven de waarden die in mensenrechten zijn vertaald, ook zelf implementeren in normstelling en handhaving van die normen. Iemand die smeergeld betaalt, krijgt een sanctie van het bedrijf, zelfs al is het niet bij wet verboden. | |
Institutioneel burgerschapHet punt waar het in de discussies tussen multinationals en de actiegroepen om draait, is de kwestie van het opkomen voor mensenrechten tegenover onderdrukkende regimes. Het gaat daarbij in wezen om de vraag of een bedrijf burgerschap bezit of moet bezitten. Veel multinationale ondernemingen zeggen inderdaad te willen handelen als good citizens. Wat wordt daarmee bedoeld? Ik vat burgerschap op als de rol die men in de staatsgemeenschap vervult. De staat is de publiekrechtelijk georganiseerde gemeenschap van overheid en burgers, die recht verschaft met het oog op het algemeen belang. Het ondernemen als zodanig is geen burgerschap. Evenmin als het ouderschap, vriendschap of nabuurschap burgerschap zijn. Burgerschap is de rol die uiteenvalt in [a] het medeverantwoordelijkheid nemen voor politieke beslissingen, zoals stemmen bij verkiezingen, [b] het gehoorzamen aan de wet, het betalen van belastingen, etc., [c] het aanspraak maken op rechten die nodig zijn om als goed burger te kunnen functioneren, zoals rechten op elementair onderwijs en gezondheidszorg, op elementaire inkomensvoorzieningen, op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering. Als een bedrijf zich wil opstellen als good citizen heeft het over het algemeen de tweede categorie voor ogen: het loyaal zijn aan de wet en het betalen van belastingen. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar roept toch vragen op. Is het niet al te verleidelijk voor multinationals om zich te verschuilen achter de wetten van het land? Is er een boven die wetten uitgaande moraliteit? Ook het constructief beïnvloeden van de politiek met het oog op het kunnen uitoefenen van de ondernemerstaak, kan bij dit burgerschap behoren. Dat lijkt legitiem lobbyen. Maar vanuit welke opstelling doet het bedrijf dat? Dat zal toch overeenkomstig de bedrijfsmoraal zijn zoals men | |
[pagina 737]
| |
die in zijn eigen westerse praktijk beleeft. Hier ligt dus hetzelfde probleem als bij het gehoorzamen aan de wetten. Actueel is het voorbeeld van ABN / Amro, kantoor Djakarta, dat recent gegevens heeft verschaft aan de Indonesische regering over de bankrekening van een vakbondsleider die het bewind kritisch bejegent en gevaar liep gearresteerd te worden, wat inmiddels is gebeurd. De voorzitters van C.N.V. en F.N.V., die deze vakbondsleider financieel steunen, hebben daartegen geprotesteerd. ABN / Amro verweert zich door te stellen dat zij de wet moet gehoorzamen en dat als zij dit niet doet, haar eigen personeel in de gevangenis belandt. Dat is ongetwijfeld juist. Maar behoort de vakbondsvrijheid niet tot de morele code van het bedrijf? De hier behandelde kwestie moet in het licht geplaatst worden van het vraagstuk van het institutioneel burgerschapGa naar eind[4]. In de twintigste eeuw zijn in de meeste westerse landen sterk geprofessionaliseerde en gebureaucratiseerde organisaties de belangrijkste maatschappelijke actoren geworden. Het politieke systeem is echter afgestemd op de negentiende-eeuwse opvatting van de individuele stemhebbende burger. Wat moeten wij aan met een staat waarin rechtspersonen in feite de dienst uitmaken? Men zou kunnen overwegen om feitelijke macht en formele status met elkaar in overeenstemming te brengen door een institutioneel burgerschap in te voeren, door burgerrechten toe te kennen aan rechtspersonen. Een voorbeeld is het passief kiesrecht voor bedrijven of voor gemeenten die gevestigd zijn in een waterschap. Actief kiesrecht zou in een vertegenwoordigend lichaam met een corporatistische structuur kunnen worden gerealiseerd. In het bedrijfsleven spreekt men dan van het corporate citizenship-modelGa naar eind[5]. Bovens noemt drie redenen om deze weg niet in te slaan: [1] De meeste organisaties zijn veel machtiger dan individuele burgers en soms ook dan lokale of nationale overheden. Toekenning van politieke rechten versterkt deze ongelijkheid. De overheid zou nog moeilijker kunnen interveniëren in de economie ten behoeve van natuurlijke personen. [2] Actoren die gericht zijn op de meest doelmatige omgang met productiefactoren en daartoe legitiem op winst gericht zijn en in een situatie van mededinging opereren, zijn naar hun aard niet gericht op het algemeen belang. Zij zullen legitiem voorrang geven aan hun eigen continuïteit. [3] Multinationals hebben loyaliteit ten opzichte van meerdere nationale staten. Ik deel zijn oordeel. Bijzondere belangen dienen niet het algemeen belang te kunnen bepalen. Het algemeen belang is geen optelsom van bijzondere belangen, maar een moreel begrip, dat door zijn normatieve invulling (bijvoorbeeld als ‘publieke gerechtigheid’) de bijzondere belangen hun legitieme plaats toe moet wijzen. In een gedifferentieerde samenleving past het niet om degenen die verantwoordelijkheid dragen in een bepaalde sector van de maatschappij, ook verantwoordelijkheid te geven in andere sectoren. Dat geldt voor bedrijven, maar ook bijvoorbeeld voor de kerk, of de milieubeweging. In de kring van de staat zijn overheid en burgers soeverein. Dat betekent ook dat primair staten en interstatelijke organisaties aangesproken moeten worden op de handhaving van de mensenrechten. Consequentie van dit standpunt is bijvoorbeeld dat ABN / Amro-Djakarta | |
[pagina 738]
| |
in de bovengenoemde casus de VN-rapporteur voor de mensenrechten of de I.L.O. moet kunnen inschakelen om te bemiddelen bij de Indonesische regering. Dat verlost de bank niet van haar morele verantwoordelijkheid en zij blijft dan ook kwetsbaar voor het regime, maar het legt de gevolgen van die verantwoordelijkheid op de plek waar zij kunnen worden gehanteerd: bij de statengemeenschap. Die organisaties moeten daartoe dan wel voldoende in staat worden gesteld. Het is bekend dat de VN-rapporteur voor de mensenrechten in Geneve buitengewoon mager is toegerust met faciliteiten. Als multinationals dan toch lobbyen ten behoeve van het goed kunnen ondernemen, laten zij dan de Amerikaanse regering ertoe aanzetten om de contributie aan de VN te betalen of zelf een donatie doen. | |
En de kruitkamer dan?Maar, als van multinationals geen rol als human rights watcher mag worden verwacht, waarom dan begonnen met de kruitkamer van het klooster Arkadi? Dat is omdat ik meen dat ieder moreel subject dat ‘ernstige en voortdurende’ schendingen van de fundamentele rechten van de mens op zijn pad tegenkomt, moreel verplicht is zich daartegen te verheffen of te hulp te schieten. Het begrip ‘fundamentele’ wordt hier gebruikt om schendingen aan te duiden als genocide, moorden, martelen, slavernij, etc. Deze categorie onderscheidt zich van minder fundamentele, maar wel degelijk belangrijke rechten, als de vrijheid van meningsuiting bijvoorbeeld. Onder mensenrechtenjuristen is dit onderscheid bespreekbaar. ‘Voortdurende en ernstige schendingen van de mensenrechten’ is ook het criterium op grond waarvan interventie in de soevereiniteit van een staat door de VN gelegitimeerd worden. Het criterium laat zich vergelijken met de morele verwerpelijkheid van toekijken als iemand verdrinkt. Niemand, ook niet een multinational, mag zich daarbij als silent witness opstellen. Vermoedelijk ligt hier ook de reden waarom Shell Nigeria het regime per brief om clementie gevraagd heeft voor Ken Saro Wiwa, vóór hij werd geëxecuteerd. Volkomen terecht. □ Kees Klop | |
[pagina 739]
| |
McDonaldisering en het kleine barbaartjeTot 1983 was George Ritzer een ernstig socioloog die alles afwist van bureaucratische organisaties en van wat Max Weber daar lang geleden over had geschreven. Hij had enkele degelijke studies op zijn naam staan, werd gerespecteerd in academische kringen, en werd af en toe gevraagd voor een lezing. Meestal over het succes van het Japanse bedrijfsleven en de ondergang van de Amerikaanse industrie. In 1983 bedacht hij het woord McDonaldisering. Een hibridisch en lelijk woord, maar met de uitwerking van een toverspreuk. Plotseling moest iedereen de nieuwe profeet horen en zien. Zijn lezingen werden evenementen. Hij begreep niet goed wat hem overkwam. Als voorheen hield hij goed gedocumenteerde uiteenzettingen over Weber, de bureaucratie en Japan. Maar daar was het publiek niet voor gekomen. Stil en geduldig wachtte het tot hij het signaalwoord sprak: McDonaldisering. Daarop volgden kreten van herkenning, gelach en na het lange applaus opgewonden discussies. Ritzer trok jarenlang door de Verenigde Staten. Hij werd de slaaf van het woord dat hij argeloos had gebruikt. In 1993, tien jaar nadat hij het woord McDonaldisering voor het eerst in de titel van een essay had gezet, publiceerde hij The McDonaldization of Society. Het werd een van de meest geciteerde boeken van de laatste vijf jaar in de sociale wetenschappen. Zonder die titel zou het boek onopgemerkt zijn gebleven. Het zou nooit gepubliceerd zijn, en dat zou jammer zijn. Want oninteressant is het niet. De stelling van Ritzer kan in enkele woorden worden samengevat. De westerse geschiedenis van de laatste eeuwen is er een van rationalisatie, en de manier waarop de hamburgerketen McDonald's haar activiteiten organiseert, is voorlopig de laatste stap in dat rationalisatieproces. McDonald's dus als het eindstation van de westerse rationalisatie. Want de McDonald's-organisatie is zo efficiënt, zo onweerstaanbaar en zo kopieerbaar dat zij wereldwijd in talloze varianten opduikt. En natuurlijk niet alleen in de hamburgerbranche, met zijn Burger Kings, Quicks, Kentucky Fried Chickens, Pizzalands en andere Pizza Huts. Er zijn de hapklare brokjes ‘news McNuggets’ van CNN en de tabloids, de McFitness van de lichaamstraining- en ‘gezondheids’-centra en van winkels zoals Body Shop. Er is de McSleep Service van talloze hotelketens, de McMovies van Metropolis en Kinepolis, de McDate van Minitel, de McSex in de erotheekketens en de McTravel à la Club Med. In de VS zijn de eerste drive-in gezondheidscentra voor kleinere kwaaltjes gesignaleerd, de McDentists en McDoctors. Kortom, de wereld begint trekjes te krijgen van een McWorld, zoals Benjamin Barber het kort en bondig heeft samengevat. Ritzer heeft gelijk als hij zegt dat McDonaldisering een vorm van rationalisatie is. Al de genoemde Mc's hebben met elkaar hun onwaarschijnlijke | |
[pagina 740]
| |
efficiëntie en voorspelbaarheid gemeen. Zij belichamen doelrationaliteit in zijn meest zuivere vorm. Je hebt honger, bent te dik of wil je ontspannen? Wel, in de kortst mogelijke tijd en tegen de goedkoopste prijs is je honger gestild bij McDonald's, ben je je gewicht kwijt in het Cannaletics Centrum en kom je weer op krachten na een reisje met Club Med. In McWorld geen oponthoud, geen storingen en geen verrassingen. Alles is er volkomen voorspelbaar, tot en met de gilletjes van verrukking in de McFunParks en het zweet en de inspanningen op de ‘avontuurlijke’ reisjes van McTravel. In McWorld zijn verschillen ofwel uitgevlakt (een hamburger bij McDonald's smaakt overal en altijd hetzelfde) ofwel gereduceerd tot kooppreferenties en dus onschadelijk gemaakt (‘wordt het chicken McNuggets bij McDonald's of gaan we naar Kentucky Fried Chicken?’). Het echte verschil, de ontmoeting met het onbekende, het andere, is in McWorld onbestaand en ondenkbaar. McWorld is de door en door gecontroleerde wereld. Iedere seconde benut, iedere plaats toegemeten, iedere behoefte in kaart gebracht en bevredigbaar. McWorld heeft de perfect in zichzelf besloten vorm aangenomen van een reuze shopping mall. Dit alles wordt door Ritzer uitvoerig uit de doeken gedaan. Hij analyseert nauwkeurig wat McDonald's en zijn klonen zo rationeel, efficiënt, berekenbaar, voorspelbaar en controleerbaar maakt. Hij laat het beangstigende van de McDonaldisering zien: hoe mensen in die perfect doelrationeel georganiseerde wereld worden opgesloten, en ze niet eens de tralies opmerken die hen gevangen houden. Met andere woorden, hoe vaak hij ook het woord McDonaldisering in de mond neemt, in feite blijft Ritzer de goeie ouwe rationalisatietheorie van Weber herhalen: moderne mensen zitten gevangen in de ijzeren kooi van hun rationaliteit. Maar het woord McDonaldisering heeft ook een heel andere draagwijdte, waar Ritzer zich niet van bewust is. Hij had nochtans enkel hoeven te letten op de reacties van zijn publiek om dit te beseffen. Het woord McDonaldisering wekt hilariteit op. Lachspieren verstaan dat woord. Waarom eigenlijk? Als McDonaldisering synoniem zou zijn van rationalisering, als het thuis zou horen in het rijtje van begrippen als Taylorisme (genaamd naar de kampioen van het gesynchroniseerde arbeidsritme) en Fordisme (genaamd naar de kampioen van de rationele, geautomatiseerde massaproductie van de lopende band) zou er weinig reden zijn tot lachen. Ik vraag me af wat Ritzer ziet wanneer hij een McDonald's binnenstapt. Waarschijnlijk ziet hij daar alleen maar gehaaste klanten binnenstuiven die, in een flits bediend, zo snel mogelijk een hamburger met frietjes achter de kiezen werken, om vervolgens de maaltijd met cola door te spoelen op weg naar de uitgang, net op tijd voor de volgende afspraak. Dat is McDonald's natuurlijk ook. Maar er zijn ook andere dingen te zien. McDonald's, dat is de terugkeer naar de kindertijd. Het eten verorberen zonder mes en vork; met je vingers in de mayonaise zitten; ongestoord rommel maken op tafel; rondlopen terwijl je eet; op en neer wippen op je bankje als je daar zin in hebt; geen geduld hoeven te hebben, wat je wilt, is er in een flits; geen complexe smaken die je niet lust, enkel ongenuanceerd zout, zoet en zuur; je eet als je honger hebt, op elk moment van de | |
[pagina 741]
| |
dag, zonder te moeten omkijken naar anderen. McDonald's, dat is een tijdelijke opschorting van de orde. Tafelmanieren hoeven hier niet. Gekleed zijn mag, maar hoeft niet, een zwembroek kan al volstaan. Hier wordt niet gegeten maar verorberd, eten is gewoon voedsel geworden. Het verschil tussen eten en afval is tussen al de rommel op de tafel nog nauwelijks te zien, men is trouwens omringd door vuilnisbakken, soms puilen die uit en wordt het hele restaurant één grote vuilnisbak. McDonald's, dat is de emancipatie van oerdriften. Honger: bijt; dorst: slurp. Je mág je handen gebruiken, maar desnoods zet je zo je tanden in wat voor je ligt. Kinderen gaan graag naar McDonald's, en dit beslist niet omdat het daar allemaal zo snel en efficiënt aan toe gaat. Even mogen die kleine wilden onder het juk van de civilisatie uit. Men begrijpt nu de opgetogen reacties op de lezingen van Ritzer. Met hun verstand volgen zijn toehoorders aandachtig zijn bekwame analyse en zijn scherpe doorlichting. Maar zodra het woord McDonaldisering valt, wordt in ieder van die toehoorders het kleine barbaartje wakker, dat drommels goed weet wat McDonald's betekent en daar geen geleerde uitleg voor nodig heeft. McDonald's, dat betekent lekker regresseren naar de tijd toen er van enig onbehagen in de cultuur nog geen sprake was. En als Ritzer komt te beweren dat McDonald's binnenkort overal zal zijn, dan springt dat barbaartje op van vreugde. Als rationalisering de ene kant van McDonaldisering is, dan is decivilisering zonder enige twijfel de andere kant. Dit lijkt een banale constatering, maar daarachter gaat een belangrijk inzicht schuil. Cultuur, beschaving, ontwikkeling leek tot voor kort onverenigbaar met driften en impulsen. Ofwel was je beschaafd en dan wist je je driften te beheersen, ofwel liet je je driften de vrije loop, maar dan kon je ook geen niveau van beschaving bereiken. Zoals Freud stelde: cultuur (beschaving) gaat in het algemeen gepaard met de onderdrukking en/ of sublimering van driften en impulsen. De notie van McDonaldisering suggereert nu dat deze tegenstelling tussen cultuur en drift, tussen beschaving en impuls, vanaf een bepaald niveau van technologische ontwikkeling en rationele organisatie niet langer het geval hoeft te zijn. In het tijdperk van de McDonaldisering staat de cultuur rechtstreeks en voluit ten dienste van de drift. □ Walter Weyns George Ritzer, The McDonaldization of Society. An Investigation Into the Changing Character of Contemporary Social Life, Pine Forge Press, London, 1993, 221 blz. |
|