Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 692]
| |
Daniel Cuypers
| |
[pagina 693]
| |
Belgische schatkist is leeg en de Europese vrije concurrentie duldt geen beschermde nationale reservaten. Maar ook zonder Europese inmenging moet de Belgische belastingbetaler zich afvragen of het vele geld niet nuttiger kan worden besteed. De financiële injecties van de laatste jaren liepen op tot 4 miljoen frank per werknemer: een hoge factuur voor een sector die in vele landen overleeft zonder overheidssteun. De opzegging van de collectieve arbeidsovereenkomsten bij Sabena was eveneens hoog spel. Opnieuw verdedigt de auteur zijn omstreden beleid met juridische en economische argumenten, maar onderschat hij de Belgische sociale context. Tussen hem en de vakbonden gaapt een mentale kloof. Godfroid begint met een negatieve beschrijving van de eerste vergadering van de ondernemingsraad en vertelt vervolgens talrijke negatieve anekdotes. Het boek is een aanval op het Belgische systeem, of liever het Belgische ‘syndroom’. In de overgang van een gepolitiseerd overheidsbedrijf naar een autonoom bedrijf heeft de auteur zijn rol gespeeld. Hij heeft zich tot het symbool van de heilzame confrontatie en van de schoktherapie verheven. Zijn ontslag herstelt de sociale vrede: alle ingrediënten van Girards zondeboktheorie zijn aanwezig. Ongetwijfeld speelde deze berekening mee in de hoofden van de politici, die geen weifelaars maar bedreven schaakspelers zijn. Na het ontslag wordt er discreet gewerkt aan nieuwe sociale relaties. Opmerkelijk is de lof voor vakbondsleider François Janssens en de socialistische politici. Het conflict tussen de vakbondsbasis en de vakbondstop, tussen de socialistische vakbond en de partij, wordt voorzichtig beschreven. Suggereert de auteur dat het gebrek aan ‘politieke moed’ van politici hierin ligt dat zij de vakbonden niet aan de leiband houden? Jammer genoeg blijft hij vaag. Niettemin gaat het over een fundamenteel sociaal-politiek probleem: het conflict tussen het klassieke, ideologische en charismatische leiderschap zoals bij de onstuimige D'Orazio, en het pragmatische, technocratische leiderschap dat zich verplicht ziet binnen de economische context het maximum te bieden aan de werknemers, ook al ligt het haalbare lager dan het gewenste. De sociale malaise zit diep, zoals de plotse sluiting van Renault-Vilvoorde aantoont. Deze sluiting deed een smeulend vuur oplaaien. De as van de sociale branden bij Boelwerf (Temse) en in het zieltogende staalbedrijf Forges de Clabecq smeult nog na. De publieke opinie gedraagt zich in België zo nerveus, omdat de bevolking kort op elkaar geraakt werd in wat haar emotioneel het naast aan het hart ligt: kinderen en jobs. De Witte Mars voor de verdwenen kinderen kreeg navolging in ‘marsen voor werk’. Met Renault werd de vakbondsonmacht manifest. | |
[pagina 694]
| |
Stuur maar een managerTegenover het boek van Godfroid staat het scherpe, soms cynische werk van DekeyserGa naar eind[3], waarvan de kerngedachte luidt: in moderne ondernemingen werden werknemers eerst ‘human resources’, en daarna overbodige kosten. Vroeger waren personeelsaanwervingen de bevestiging dat de zaken goed gingen. Nu verhogen de beurskoersen van de aandelen wanneer een onderneming aankondigt dat er banen sneuvelen. Managers worden ingehuurd voor productiviteitsverhoging en sanering (lees: harder werken en ontslagen). Politici schrikken hiervoor terug bij openbare ondernemingen (werknemers zijn nu eenmaal ook kiezers) en doen een beroep op ingehuurde managers. Als schoolvoorbeelden gelden Thyl Gheyselink (Kempische Steenkoolmijnen), Bessel Kok (Belgacom) en Godfroid (Sabena). België bevordert nauwelijks het scheppen van laagbezoldigde banen, en betaalt de tol met een hoog aantal werklozen. De ernst van de situatie wordt verdoezeld door de manipulatie van de werkloosheidscijfers, die systematisch worden opgepoetst door het niet langer meetellen van loopbaanonderbrekers of van oudere, jongere of langdurige werklozen. Volgens de auteur bestaat de arbeidsmarkt van de toekomst uit drie concentrische cirkels. In de binnenste cirkel zit de elite, die de nodige kennis en vaardigheden bezit om het systeem te controleren en ‘rijkelijk’ aan zijn trekken te komen: de managers en kaderleden. In de buitenste cirkel zitten de paria's. Voor hen is er geen plaats meer in de economie, maar met nepstatuten zoals PWA'sGa naar eind[4] proberen we hun toch een gevoel van nuttigheid te geven. In het midden zit het grootste deel van de bevolking, dat wel werk heeft, maar nooit vast werk. Voortdurend balanceert het tussen overwerk en werkloosheid. Er zitten steeds meer zelfstandigen tussen. De vroegere werkgever wordt klant en die klant wordt koning. Het komt erop aan als zelfstandige de ‘portefeuille van vaardigheden’ waarover men beschikt, zo goed mogelijk uit te buiten. De werknemer van de toekomst is de ‘interimwerknemer’. Het kortetermijndenken verdringt het langetermijndenken. De aandeelhouder wordt verwend met directe opbrengsten. De vakbonden zijn in het defensief gedrongen en verliezen leden in de traditionele industriële sectoren. De werknemers in de nieuwe dienstverlenende ondernemingen nemen minder makkelijk een lidkaart. In België vermindert het aantal leden niet zo sterk, omdat vakorganisaties werkloosheidsuitkeringen uitbetalen, maar de inkomsten uit ledenbijdragen dalen. Vakbonden worden ondernemingen in moeilijkheden. De oorzaak van de ingrijpende verandering ligt in de globalisering van de economie. Het mondiale systeem bestaat uit communicerende | |
[pagina 695]
| |
vaten. De consument koopt goedkope producten uit lageloonlanden. Het kapitaal vloeit naar deze landen, waardoor er minder wordt geïnvesteerd in de Europese kernlanden. De auteur schetst een pessimistische toekomst. Na de verdwijning van het communistische systeem wordt het kapitalistische systeem de grote vijand van zichzelf. Toenemende individualisering leidt tot grotere klassenverschillen. | |
Scherpe vragenWie heeft gelijk? Godfroid of Dekeyser? Houden de vakbonden de vooruitgang tegen, of worden zij platgedrukt door de pletwals van de herstructurerende managers? Men kan de vraag ontwijken door te stellen dat Godfroid slechts een bepaald type van inefficiënte onderneming beschrijft. Sabena was inderdaad een overheidsonderneming en de politieke invloed heeft niet bijgedragen tot een optimale rendabiliteit. In wezen gaat het om een crisis van het concept ‘democratie’ en om diepgaande filosofische en maatschappelijke vragen. De vakorganisatie is trouwens niet de enige maatschappelijke instelling die met ‘democratie’ worstelt. Er is vooreerst de interne verdeeldheid. Sociologen wijzen op de sociale differentiatie en de individualisering die voortvloeien uit een hoger opleidingsniveau. Ze belemmeren de vakbondswerking, die zich tot nu vooral toespitste op de industriële nijverheid en de klassieke sociale conflicten, en die geen greep krijgt op de hooggeschoolde werknemers. Hierdoor ontstaan problemen van communicatie, interne democratie en leidingGa naar eind[5]. Vakbonden voelen zich beter wanneer er loonsverhogingen en sociale voordelen op de agenda staan. Andere discussiepunten liggen hun minder. Training en beroepsopleiding leveren bovendien levensgrote moeilijkheden op voor de democratie, aangezien kaderleden er gretig gebruik van maken, terwijl lager geschoolden er nauwelijks aan deelnemenGa naar eind[6]. Vervolgens vormt de sterkte van de vakbondsmacht in de traditionele sectoren paradoxaal genoeg ook hun zwakte, want de sterke centrales zoals de CMB (Centrale van Metaalbewerkers) zijn machtiger dan de overkoepelende socialistische vakvereniging ABVV. Dit verhindert de nationale vakvereniging zwaarder te wegen op individuele grote ondernemingen in functie van het algemeen belang. Zij verliezen invloed tegenover politici, werkgevers en hun leden. De werknemers uit traditionele sectoren merken de onmacht van de vakbonden, wat de discipline niet bevordert. De Belgische vakbonden betalen de tol voor het vasthouden aan ideologieën waarvan nu blijkt dat zij binnen de economische en politieke context niet haalbaar zijn. De combinatie van ideologische radicaliteit en pragmatische actie, die de Belgische vakorga- | |
[pagina 696]
| |
nisaties zo dynamisch heeft gemaakt, verklaart mede de huidige interne en externe impasse. Waarschijnlijk is de afwezigheid van een centraliserend pragmatisch gezag binnen het ABVV de oorzaak van de mislukte nationale sociale onderhandelingen, tot ongenoegen van de christelijke ACVGa naar eind[7]. Niet toevallig zal het komende congres van het ABVV thema's als het nieuwe type van werknemer en de nieuwe ondernemingscultuur behandelen. Sterke organisaties op nationaal en op Europees vlak zijn wenselijk om de efficiëntie van de vakbondswerking te verhogen, maar zij vergroten wel de afstand tussen de top en de militante basis. | |
De crisis van het begrip democratieNog fundamenteler is het conflict tussen democratie en de nieuwe economische orde. Het conflict tussen ‘arbeid’ en ‘kapitaal’ toont zich opnieuw in alle scherpte. De jaren vijftig en zestig blijken niet het orgelpunt geweest te zijn van de verzoening, maar een periode van wapenstilstand, mogelijk gemaakt door een uitzonderlijke economische groei. Met het vertragen van de groei wordt de tegenstelling weer duidelijk. Conceptueel zijn we er nog niet uit. Al belijden we lippendienst aan de democratie, de realiteit is vaak anders. Het is trouwens de vraag of het systeem werkelijk zo democratisch is als we denken. Onze grondwet verkondigt dat alle burgers gelijk zijn. Elke meerderjarige burger heeft stemrecht, op grond waarvan hij politici kiest, om het algemeen belang te dienen. Maar in de economie is niemand gelijk. Het vermogen verschilt van individu tot individu. Aan dat vermogen is ook een reële macht verbonden: de macht van de consument of de belegger. De economie wordt overgelaten aan de vrije markt, nu op mondiale schaal, waardoor de nationale politici hun greep erop zijn kwijtgeraakt. Zij kunnen alleen ‘gronden’ ter beschikking stellen, maar het zaaien en maaien geschiedt door de ondernemers ten voordele van de aandeelhouders en in mindere mate ten voordele van de werknemers. De overheid kan alleen een ‘tiende’ van de oogst heffen, maar mag niet te gulzig zijn, anders wordt er helemaal niet meer gezaaid of gemaaid. Marx stelde reeds dat de negentiende-eeuwse (negatieve) vrijheid en gelijkheid nergens op slaan. Een louter formele gelijkheid verbergt de materiële ongelijkheid. Liberale grondrechten zijn alleen voor welgestelden gegarandeerd. Alleen de materiële gelijkheid, gerealiseerd door een gelijke verdeling van eigendom, waarborgt de ware gelijkheid en vrijheid. Ondanks de mislukking van het communisme als maatschappelijk alternatief blijft de tegenstelling actueel. De arbeiderburger (de tweede concentrische cirkel) en de werkloze (al dan niet met | |
[pagina 697]
| |
een nepstatuut, uit de buitenste concentrische cirkel) maken wel de overgrote meerderheid van de kiezers uit, maar de economie controleren zij niet. De politici worden gedwongen rekening te houden met de kleine minderheid uit de eerste concentrische cirkel. Een te ingrijpende herverdeling wordt bestraft: het aantal werklozen neemt toe, de staatsinkomsten dalen en evenredig stijgen de begrotingstekorten. De gouverneurs van de nationale banken, binnenkort van de Europese monetaire instellingen, de grote financiële instellingen en de anonieme wereldhandel stellen grenzen aan het sociale beleid van de regeringen. De prijs voor arbeid werd reeds zo hoog dat investeerders hun koffers pakken en wegtrekken. Economische politiek is niet op het beginsel ‘één man - één stem’ gebaseerd. Economische macht is dus ‘ondemocratisch’. Wie heeft het zo gewild? Het is niet correct deze situatie te wijten aan de economisch machtigen. De burger heeft het zo meebeslist. Als consument heeft hij immers aangedrongen op vrijemarkteconomie, omdat die efficiënt is. Hij kiest de goedkoopste producten met de beste kwaliteit. De burger gedraagt zich als een gespleten persoonlijkheid: als arbeider wil hij het behoud van zijn job in eigen land, als consument steunt hij de delokalisatie van ondernemingen. Een sterk staaltje van deze gespletenheid zag ik op een affiche op het raam van een ‘Japanse’ auto: ‘Renault moet blijven’. Vele werknemers zijn bovendien vlijtige spaarders, houden er een kleine portefeuille op na of controleren de opbrengst van hun pensioenspaarrekening en levensverzekering; als het winstaandeel onvoldoende is, trekken ze de spaarcentjes terug. De burger-werknemer is tegen ontslagen, als kleine kapitalist stuurt hij onbewust mee managers op de baan om te saneren en te ontslaan. Aangezien vele kleine kapitaaltjes samen één groot maken, is de invloed van de middenklasse groter dan vermoed. Het volkskapitalisme heeft het verbond tussen de rijken en de middenklassen versterkt en politiek dominant gemaakt. Jammer genoeg erkent diezelfde burger met tegenzin de gevolgen van zijn houding. Gespleten burgers zijn verantwoordelijk voor een gespleten democratie. De uitweg uit de maatschappelijke impasse is niet evident. Op enkele eenzaten na, wil niemand terug naar het marxisme. Iedereen weet dat protectionisme op termijn niets oplost en in Albanië en Noord-Korea economische ruïnes veroorzaakt heeft. De mondiale vrijemarkteconomie is een feit en draagt onmiskenbaar bij tot een hogere welvaart voor de meerderheid. Het beschermen van de eigen industrie leidt tot een lagere rendabiliteit en tot hogere prijzen voor de consument. De solidariteit van de burger-consument met de werknemers kan een korte tijd intens zijn, na verloop van tijd ebt ze weer weg. Na een korte periode van boycot komen de verkoopcijfers van Renault weer op peil. | |
[pagina 698]
| |
De crisis van het concept ‘democratie’ is niet van voorbijgaande aard. Het is trouwens de vraag of de economische democratie wel zo eenvoudig te realiseren valt. Economische democratie in een vrijemarkteconomie is een droombeeld. Een bedrijf kan niet geleid worden door meerderheidsbeslissingen van de werknemers. Sedert de begrafenis zonder bloemen of kransen van het Joegoslavische model en de crisis van de Duitse Mitbestimmung, blijft alleen het ‘Nederlandse model’ over, dat gekenmerkt wordt door een pragmatische, lees inschikkelijke houding, van de vakorganisaties. De kreet naar een sociaal Europa zal niet onmiddellijk veel opleveren. Het Europese parlement staat machteloos, de reële macht ligt bij de Raad van de Europese Unie, die bestaat uit ministers van de lidstaten. Via het democratisch deficit wordt de invloed van vakorganisaties binnen de vrije markt afgeremd. Moeilijk is dat niet, want de ideologische verdeeldheid van de Europese vakorganisaties is zo gigantisch dat men niet tot efficiënte actie komt. Ieder land tracht zoveel mogelijk investeringen en werkgelegenheid binnen te halen. Het valt af te wachten of de verkiezingsoverwinning van Labour in het Verenigd Koninkrijk veel verandert. Een verregaande sociale Europese politiek zou koren op de molen van de conservatieve oppositie zijn. Men kan verwachten dat de nieuwe Labour-regering eerder bescheiden sociale successen in het binnenland zal nastreven. Het verkiezingssucces is trouwens te verklaren door het inpalmen van het politieke centrum. De invloed van de overwinning van links in de Franse verkiezingen zal ingrijpender zijn, maar de ‘markten’ hebben al duidelijk gereageerd met koersverliezen van de Franse frank. Het valt trouwens af te wachten of de Franse regering haar ambities (behoud van de solidariteitsgedachte en beperking van het overheidstekort) waar kan maken zonder aanvullende belastingen. De huidige sociale onvrede is onder meer te wijten aan de vakbondsbasis, die onvoldoende inziet, noch aanvaart dat de machtsverhoudingen sedert vijftien jaar fundamenteel anders liggen en dat de kostprijs voor sociale solidariteit voortaan uitsluitend door de werknemers en de belastingbetalers gedragen zal wordenGa naar eind[8]. Dramatisch genoeg kan de Belgische regering de belasting op de arbeid niet verlagen, wegens de grote staatsschuld. De Belgische sociale wetgeving wordt hoe langer hoe meer in een Europees harnas gedwongen, waar de klemtoon ligt op het vrijemarktprincipe, en minder op de sociale correctie. Het klinkt wel mooi dat ieder land een eigen systeem van sociale uitkeringen mag bewaren. Daar heb je weinig aan, als de financiering nationale ondernemingen opzadelt met een arbeidsbelasting die ze minder competitief maakt op de internationale markt. Het onderscheid tussen zuivere westerse waarden en andere waarden heeft nog maar weinig zin in een mondiale | |
[pagina 699]
| |
vrije economie. Wie het Belgische niveau van uitkeringen wil behouden, kan slechts één (internationale) kaart spelen: dringend werk maken van een sociaal Europa, ja zelfs van een sociale wereldordeGa naar eind[9]. Een moeilijke klus, want men haalt zich makkelijk het odium van neo-protectionisme of verlicht (links) westers imperialisme op de hals, die wel aansluit bij een oude droom van het begin van deze eeuw. Was een grote internationale sociale harmonisatie trouwens niet het ideaal van de eerbiedwaardige Internationale Arbeidsorganisatie in Genève, nog vooraleer er sprake was van een Volkerenbond en van de Verenigde Naties? | |
En toch zijn er positieve aspectenUit het oogpunt van het traditionele solidariteitsdenken ziet de toekomst er somber uit. Maar het is de vraag of we niet meer aandacht moeten hebben voor de positieve zijden van de evolutie. Volgt de reële vooruitgang misschien andere paden dan traditionele linkse gedachteschema's? In plaats van een lineaire groei van welvaart én solidariteit, gelijkheid, vrijheid én democratie, zou de sociale geschiedenis wel eens vernuftige en grillige patronen kunnen volgen. Vrijheid en gelijkheid zijn onvermijdelijke complementen én tegenpolen. De mensheid staat voor de tragische keuze van Isaiah BerlinGa naar eind[10]. Te veel gelijkheid neemt vrijheid weg, en daarmee de noodzakelijke creativiteit. Negatieve vrijheid (individuele vrijheid) is fundamenteel. Aandacht voor (negatieve) vrijheid mag echter niet doen vergeten dat positieve vrijheid slechts mogelijk is door herverdeling en solidariteit. Wie meer gelijkheid eist, eist hogere belastingen om ongelijke inkomsten weg te werken en een sterker overheidsingrijpen. Wie pleit voor een minder betuttelend optreden van de overheid en minder belastingen, bevordert creativiteit, maar onvermijdelijk ook een grotere economische ongelijkheid. Het conflict heeft niet alleen tragische kanten. De beheersing van de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal ligt mee aan de basis van onze welvaart. Deze tegenstelling vormt sedert de negentiende eeuw de dynamiek van onze economische vooruitgang en van de West-Europese cultuur. De evolutie van de sociaal-economische geschiedenis is een voortdurende pendelbeweging, die thans de richting uitgaat van een grotere vrijheid, die van de consument en van de individuele burger, en wegpendelt van de solidariteit en van de materiële gelijkheid. De verplichte solidariteit van de laatste decennia wordt door de meerderheid van de burgers als te verstikkend en inefficiënt ervaren. Vakbonden en overheid houden trouwens te weinig rekening met de nieuwe technologische ontwikkelingen. De zich terugtrekkende overheid laat ruimte voor nieuwe creativiteit. De nieuwe manager is niet alleen | |
[pagina 700]
| |
een teken van de achteruitgang van de democratie binnen de onderneming. Het succes van het nieuwe ‘human resources management’ ligt hierin dat zij de individuele hooggeschoolde werknemer van de toekomst, die eerder kwalitatieve dan kwantitatieve aspecten van de arbeidsrelatie op het oog heeft, meer aanspreekt dan de klassieke vakbondsagenda. Zo is arbeidsduurverkorting met loonbehoud geen item voor kaderleden en een groot aantal bedienden, en dreigt zij de kost voor laaggeschoolden nog hoger op te drijvenGa naar eind[11]. De uitdaging voor de vakbonden kan heilzaam werken op lange termijn. Een mooi voorbeeld daarvan is de Thatcher-periode in het Verenigd Koninkrijk. Onder haar regering werden niet alleen de vakorganisaties van hun macht beroofd, maar ook wantoestanden gecorrigeerd. De conflicten tussen de vakbonden onderling, die legendarisch waren voor de inefficiënte Engelse economie, zijn verdwenen. Labour is weer een partij van leden en niet meer uitsluitend een vakbondspartij, en kan daardoor meer kiezers aanspreken en nieuwe sociale accenten leggen. Traditionele vakbonden blijken in de praktijk soms slechte beheerders te zijn, zoals o.a. het beheer van de reconversiegelden in Limburg laat zien. Ook al kan hun geen kwade trouw verweten worden, een doorzichtige balans van de tientallen miljarden die zij mee hebben afgedwongen, laat nog altijd op zich wachten. Een succesvol reconversieplan kan het bezwaarlijk worden genoemd. Het effect op de werkgelegenheid in Limburg valt niet te bespeuren. De minder efficiënte en vaak niet bijzonder consumentvriendelijke reputatie van de openbare ondernemingen waarin de vakorganisaties een grote invloed hadden, is een ander schrijnend voorbeeld. | |
Want er komen andere tijdenDe nieuwe technologische ontwikkelingen die Dekeyser zo sterk verontrusten, hebben toch ook positieve aspecten. De verhoogde welvaart in de nieuwe welvarende landen, dankzij grote investeringen van Europese ondernemingen, versterkt de draagkracht van het mondiale potentieel. Over enige tijd kunnen die landen aangesproken worden om hun mondiale solidariteit ten opzichte van de achterblijvers op zich te nemen. Dekeyser hekelt terecht de casinosfeer waarin de economie is verzeild, en verwijst naar de rage en de disproportionele winsten in de informaticasector. Maar zinloos is dit fenomeen niet. Net zoals in de tijd van Ford, Morgan en Carnegy wordt onredelijk veel geld verdiend in de spitssectoren van het ogenblik. Bill Gates zet gewoon deze traditie van Amerikaanse magnaten voort. Hebben we in het verleden ook niet | |
[pagina 701]
| |
in Europa ongehoorde speculaties met peper en tulpenbollen gekend, die uiteindelijk de wereldhandel hebben bevorderd? De informaticarage is meer dan een spel. De toegenomen informatisering verhoogt de productiviteit, en daarmee de welvaart van de mensheid. De pessimistische visie op de dynamiek van het kapitalisme belemmert het zicht op de verborgen, maar intense band tussen vrijheid en creativiteit, tussen spel en economie. Over enkele jaren zullen de jongeren van de Nintendo- en Segageneratie stormlopen tegen de verouderde maatschappelijke structuren en ingrijpende veranderingen uitlokken. Dan zal de informaticarevolutie een hoogtepunt bereiken. De toekomstige sociale en economische orde kan niet meer zonder de technologische ontwikkeling, waarvan we nog niet alle mogelijkheden hebben aangeboord. Internet en elektronische communicatie zullen bestaande bureaucratische tussenorganisaties overbodig maken en besparend werken. Alleen nieuwe technologie kan een einde maken aan de schaamteloze roofbouw en verspilling van de grondstoffen zonder de welvaart te verlagen. Heel wat spitstechnologie wordt nu aangewend voor de selectieve recyclage van afval. Het toekomstbeeld is m.i. dus optimistisch. De gedelokaliseerde ondernemingen in Oost-Europa brengen deze landen geleidelijk op het peil van onze welvaart. Zoals blijkt uit de recente vakbondseisen in Zuid-Korea, is ‘democratie’ uiteindelijk ook een product waarvoor consumenten willen betalenGa naar eind[12]. Democratie houdt ook in dat wantoestanden worden aangeklaagd, wat corruptie en inefficiëntie vermindert. Ondemocratische samenlevingen en ondernemingen springen onvermijdelijk ook onzorgvuldig om met arbeid en staatsgelden. In echte democratische systemen moet dat leiden tot een bestraffing door de kiezer, in echt ondemocratische landen moet dat leiden tot economische ruïnes. De macht van de traditionele vakbonden verzwakt, maar in de plaats komt geen slavernij zoals vroeger. Het ‘human resources management’ en de ‘integrale kwaliteitszorg’ houden rekening met inspraak en betrokkenheid vanwege de werknemers van de nieuwe generatie. De hoge scholing van de nieuwe werknemers maakt hen niet tot loonslaven. Onder het individualisme borrelt levenslustig het solidariteitsgevoel. De nervositeit van het kiezerspubliek in Europa wijst op de onzekerheid over de vorm die de nieuwe solidariteit moet aannemen. Er komen meer zelfstandigen, omdat de hooggeschoolde expert meer autonomie wenst. Men kan niet a priori stellen dat de werknemers de dupe zijn. Sinds kort stelt men overigens vast dat vooral hooggeschoolden vragende partij zijn voor een statuut van zelfstandige. Soms is de vroegere werkgever de verliezende partij. De competente zelfstandige | |
[pagina 702]
| |
dienstverlener van nu staat sterker dan de werknemer van vroeger. Ieder die al eens een loodgieter zoekt, zal mij perfect begrijpen. En als toemaatje: ook zelfstandigen dringen aan op beschermende wetgeving. Zelfstandige handelsagenten kregen kort geleden in België een nieuwe beschermende wetgeving onder Europese impuls. Franchise-zelfstandigen dringen aan op een wettelijke regeling. Zelfs de vrijgevochten artiesten eisen een sociaal ‘statuut’. Wel is het waarschijnlijk dat de bloeiende groep van zelfstandigen blijvend buiten het klassieke recruteringsveld van de vakorganisaties valt. Zoals de kaderleden verwachten zij van hun vakorganisatie in de eerste plaats vorming, dienstverlening en antwoorden op de nieuwe uitdagingen, geen oubollige solidariteit. Het streven naar rechtvaardigheid is echter nog lang niet dood, het zoekt alleen maar nieuwe wegen, en die liggen m.i. niet in jaarlijks stijgende lonen en in lineaire arbeidsduurvermindering. Integendeel, de optimale ontplooiing van de portefeuille van vaardigheden van iedere werknemer, ook van de laaggeschoolde, moet centraal staan. De verzelfstandiging en de groeiende individualisering zijn mede het gevolg van het falen van de grote, hiërarchische organisatiestructurenGa naar eind[13]. In die overgang staan de vakbonden voor de uitdaging een nieuwe sleutelrol te vervullen in het sociaal-economisch middenveld tussen individu en staat, tussen werknemer en onderneming. |
|