Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 703]
| |
Paul Pelckmans
| |
[pagina 704]
| |
Tegenstanders van NapoleonHet mooie leven leest makkelijker dan De naam van de roos. De recensenten dachten allicht allemaal aan het illustere precedent en ontdekten gretig de nodige interteksten: ‘De auteur bouwt zijn narratieve spel op door meer kaarten tegelijk te spelen, zoals uitweidingen in de stijl van Sterne, verhalende situaties in de stijl van Don Quichot, verscheidene varianten van de achttiende-eeuwse reminiscentietraditie, reizen à la De Brosse en het introduceren van steeds nieuwe personages in de stijl van Casanova en Alfieri, adellijke herinneringen en passages in de stijl van Laclos, maar ook passages à la Hasek in De brave soldaat Svejk’. De opsomming komt uit het dagblad Il sole 24 ore en belandde op haar beurt in het reclamecircuit. Ze zal daar, neem ik aan, wel eens contraproductief gewerkt hebben: we hebben de voorbije jaren al veel intertekstuele hoogstandjes gelezen. Bij nader toezien valt het dit keer bijzonder mee. Het mooie leven bezorgt een vlot te lezen reisverslag in dagboekvorm, dat ook zonder veel literaire voorkennis prettige lectuur blijft. Voor sommige van de ingeroepen modelteksten vraag ik me trouwens af of ze überhaupt een rol speelden. De verwijzing naar Laclos is er alleszins te veel aan. Diens Liaisons dangereuses (1782) staan voor een gesofistikeerd netwerk van grondig doordachte en consequent volgehouden intriges; in een reisverhaal waarin de hoofdpersoon dag na dag nieuwe gezichten ontmoet, is hij noodgedwongen eerder een verkenner dan een intrigant. Wat ‘verhalende situaties in de stijl van Don Quichot’ wel mogen zijn, is me een raadsel. Mr. Pyle doorreist Europa in het gezelschap van een knecht, de neger Will, die, als de postkoets in een verloren dorp moet pleisteren, af en toe voor opschudding zorgt; hij wordt geen Sancho Pança, omdat zijn meester niet direct met verrassende idealen uit de hoek komt en omdat de relatie nagenoeg permanent instrumenteel blijft. Waarmee uiteraard niet gezegd is dat de roman helemaal geen tradities herneemt. Romanschrijvers die het liever over de wereld dan over hun allerindividueelste emoties hadden, brachten hun fresco's vanouds graag als reisdagboeken of dito brievenGa naar eind[5]: dan kon de lezer één en ander samen met de hoofdpersoon ontdekken. De jonge Robert Pyle reist hier voor de pas onafhankelijke States naar Berlijn om poolshoogte te nemen van de Pruisische politiek tegenover Napoleon. Die informatie is belangrijk omdat de voortdurende herschikkingen die Napoleon in het vermolmde Heilige Roomse | |
[pagina 705]
| |
Rijk doorduwt, de Amerikaanse handel op Europa zwaar in het gedrang brengen. De States sleutelen daarbij nog aan moeizame onderhandelingen met Engeland, die de relatie met het oude moederland moeten normaliseren; ook aan die onderhandelingstafel is het handig te weten hoe de krachtverhoudingen in Europa, die de Engelsen van de weeromstuit zelfzekerder of integendeel inschikkelijker maken, evolueren. Pyle gaat dus op 13 juli 1806 aan land in Amsterdam, waar Napoleons jongste broer Lodewijk dan al een klein half jaar op de troon zit; we krijgen hem niet te zien omdat de jonge diplomaat hier geen geloofsbrieven hoeft voor te leggen. De reis gaat via Münster en Hannover naar Berlijn; hij ontmoet onderweg en in de hoofdstad de nodige ministers en generaals, die elk hun visie op de verwarde ontwikkelingen weggeven. Als hij eenmaal zijn Rundschau voltooid heeft, krijgt hij de opdracht door te steken naar Warschau; de stad is dan in Pruisische handen, maar ligt wel vlak bij Russisch Polen en vormt zo een ideale observatiepost. Zijn gesprekspartners daar geven hem de raad aan te lopen bij een pas afgetreden minister van de tsaar, die net zou zijn teruggekeerd naar zijn stamslot in Oostenrijks Galicië; Pyle verneemt ter plekke dat de man gewoon in Sint-Petersburg gebleven is en beslist naar zijn eigen officiële standplaats in Pruisen terug te keren. Hij reist niet naar Berlijn, maar naar Dresden: koning Frederik-Willem III trekt intussen aan het hoofd van zijn leger door Saksen tegen Napoleon op. We volgen de troepen via Erfurt, Jena en Weimar; de roman eindigt op het slagveld van Auerstedt (14 oktober 1806), waar Pyle zijn hele bagage en zijn knecht (!) verliest en dus letterlijk, en dan nog ziek, alleen maar het vege lijf redt. Terwijl hij herstelt, verneemt hij hoe Napoleon diezelfde veertiende oktober nog een tweede, veel verpletterender overwinning behaalde bij Jena. Pruisen telt enkele jaren niet meer mee, zodat Pyle maar terugreist naar Amerika. Behalve politici ontmoeten we enkele tenoren van de Duitse Romantiek: Fichte, Jean-Paul, E.T.A. Hoffmann, de oude Goethe en zelfs de beroemde Pool Jan Potocki. Zoals bekend heeft de traditionele historische roman zich vaak in de vreemdste bochten gewrongen om zoveel mogelijk bekende personages bij elkaar te krijgenGa naar eind[6]. De kunstgrepen werken in ons geval minder storend, omdat Robert Pyle ex professo contacten legt én omdat de romantische dichters zich nog graag vertoonden in de salons van hun hoofdstad, waar de jonge diplomaat even vanzelfsprekend te gast was. Barbero heeft zelfs een paar kansen verwaarloosd: Pyle had in Königsberg, halfweg tussen Berlijn en Warschau, ook nog Heinrich von Kleist kunnen ontmoeten. Hegel vertelde zijn leven lang graag dat hij de | |
[pagina 706]
| |
Phänomenologie des Geistes de dag voor de veldslag in Jena voltooide; Pyle komt er enkele dagen vroeger langs, maar de filosoof heeft het kennelijk zo druk met de eindredactie dat hij geen moment op straat komt... Ik beweer niet dat de tientallen ontmoetingen die de roman zo vlot verzamelt allemaal voor de hand liggen: in een lange reeks is er vanzelf plaats voor gelukstreffersGa naar eind[7]. Het betekent wel dat Het mooie leven discreet omspringt met zijn comfortabele formule - en dat de roman dat gemak nergens te kijk zet, zoals dat in ‘postmoderne’ fictie gebruikelijk is. Umberto Eco beriep zich op de tradities van de whodunit en speelde er zijn eigenzinnig spel mee; Alessandro Barbero vindt in het reisdagboek een vlot stramien om half Europa de revue te laten passeren. | |
Politiek zonder inzetRobert Pyle slaat drie maanden lang geen dag over. Zijn nulla dies sine linea heeft als zodanig zijn evocatieve waarde. We vernemen concreet hoe reizen in de vroege negentiende eeuw nog steeds een vermoeiende en gevaarlijke onderneming was waarbij de reiziger zich elke dag afvroeg of hij de beoogde bestemming wel zou bereiken en of hij, op de plek waar hij uiteindelijk terechtkwam, elementair comfort of zelfs gewoon aanvaardbaar voedsel zou vinden. Ook op dat punt wijkt Alessandro Barbero af van zijn modelteksten: achttiende-eeuwse reisromans stonden slechts stil bij dat soort ongemakken als ze tot één of andere onverwachte ontmoeting leidden. Tweehonderd jaar later klinken de ongemakken op zich interessant omdat ze inmiddels exotisch geworden zijn. Omgekeerd impliceert de dagboekformule een zekere kortademigheid. De plot wordt opgebroken in een lange reeks van momentopnames die nauwelijks uitlopen op een breder verband. De Franse Revolutie, waarvan Napoleon de paradoxale erfgenaam was, is zowat de gongslag van onze moderniteit; de spanningen tussen de States, in hun dan nog prille republikeinse zuiverheid, en de napoleontische dictatuur, de eerste die uit een typisch modern gedachtegoed is gegroeid, hadden actuele denkstof kunnen opleveren. Barbero's evocatie bespeelt geen principiële kwesties, de politiek beperkt zich in zijn verhaal tot een reeks wisselende allianties, waarbij de naties en de afzonderlijke politici eigenlijk alleen maar aan kortetermijnopportuniteiten denken. Het gebeurt dat ze die verkeerd inschatten; aan het Pruisische hof, waar de koning en zijn raadgevers eindeloos aaarzelen tussen een bondgenootschap en een oorlog met Napoleon, komen die vergissingen zelfs bijzonder vaak voor. De dubbele debacle bij Jena en Auerstedt suggereert dan niet dat | |
[pagina 707]
| |
hun opstelling intussen voorbijgestreefd is en maakt hen evenmin tot martelaars van een nobele zaak; de afstraffing bewijst gewoon dat ze onhandig speelden. Het mooie leven brengt een politieke intrige, maar vertolkt geen politieke visie. Toegegeven, tendensromans zijn dikwijls slechte romans. Het punt is dat Alessandro Barbero, ondanks allerlei discussies, geen echt bredere problemen aankaart. De hoofdpersoon staat voor geen enkele zaak, hij verdedigt hoogstens de belangen van de States en verwacht van zijn geprekspartners, elk op zijn terrein en voor zijn zaak, precies hetzelfde. Het reisdagboek wordt zo echt een revue, een odyssee over land langs een merkwaardige menselijke fauna. Het wordt zelfs, ondanks alle ellende in napoleontisch Europa, geen rampentoerisme: de toon is te neutraal, we lezen geen sensatie, maar hoogstens een geamuseerde aandacht voor een bonte verzameling van opvallende profielen. Alessandro Barbero vertelt over een periode die, voorzover dergelijke vergelijkingen enige zin hebben, historisch minstens even doorslaggevend mag heten als Eco's vroege veertiende eeuw. We vernemen eigenlijk alleen dat God anno 1806 eens te meer opgezadeld zat met rare kostgangers. De nieuwe personages die we in dit reisverslag bijna elke dag ontmoeten, worden nagenoeg altijd eerst getypeerd naar hun uiterlijke verschijning: ‘De hertog is een magere oude man met een geel en rimpelig gezicht en waterige ogen, die zo oud is als hij eruitziet; zijn zoon is niet jong meer, robuust gebouwd met een verziende blik en een apoplectische gelaatskleur...’ (blz. 43). Het onderhoud dat volgt geeft vooral ‘psychologisch’ uitsluitsel. Het blijft bij hebbelijkheden, geborneerde of schwärmerische evidenties, die in de meestal eenmalige dialogen eerder verwijzen naar één of ander temperament van de betrokkenen dan naar een doordachte en voor discussie vatbare opinie. Robert Pyle luistert, noteert en vertrekt naar een volgend gesprek. Hij onderneemt geen poging om de diverse standpunten in kaart te brengen: zijn taak bestaat erin inside-information door te spelen naar de zoveel belangrijker Amerikaanse ambassadeur in Londen... | |
Lichte liefdeNu opteert de historische roman vaker voor marginale hoofdpersonen. Wie veel beroemde personages opvoert, beperkt zijn bewegingsvrijheid, omdat de plot dan moet passen bij een overvloed van | |
[pagina 708]
| |
bekende feiten. Een modale vertegenwoordiger van het voetvolk is handiger dan een tot in de details bekende en dus voor-geschreven topfiguur. Tolstoi zette Oorlog en vrede liever op rond prins Andre dan rond de strijdvoerende keizers; Eco opteert voor een marginale episode in het aanslepende conflict tussen paus en keizer. Die episode verplaatst ons dan wel naar een wereld van harde standpunten. William van Baskerville is een overtuigd partijganger - en hij spant zich ook tot het uiterste in om het bloedige mysterie waarmee hij wordt geconfronteerd zo vlug mogelijk op te lossen. De naam van de roos valt terug op een vertrouwd debat tussen ratio en obscurantisme; beide kampen zijn het er minstens over eens dat hun meningsverschil cruciaal is en de moderne lezer kan niet anders dan die overtuiging delen. Die ernst is in Het mooie leven verdwenen. Pyle formuleert tactische appreciaties en toont zich geboeid door de kleurige diversiteit van zijn gesprekspartners; het wordt nergens duidelijk dat er in heel dit ingewikkelde verloop iets essentieels op het spel staat. Daarnaast verdwijnt er nog een andere ernst. Behalve op de politieke scène is Robert Pyle ook op bezoek bij de Duitse Romantiek. De bevlogen passies en diep doorvoelde emoties die we daar spontaan mee associëren, komen in dit reisdagboek verrasend mager uit de verf. De auteurs zelf zijn zo mogelijk nog ontgoochelender dan de politici. Jean-Paul Richter is een kletskous, E.T.A. Hoffmann - historisch niet onverdedigbaar - een verlopen punchdrinker. Zacharias Werner is, als ik me niet vergis, de enige die uit zijn werk voorleest. Zijn gezwollen nationalistische stukken, over de Teutoonse Orde en dergelijke, zijn intussen compleet vergeten. Romantische gevoelens moeten we bij andere personages zoeken; ze blijken keer op keer nogal grotesk. Frederik Willem en koningin Louise vormen een gelukkig paar en zijn toegewijde ouders. Pyle vindt zo te zien dat koningen beter andere kwaliteiten zouden opbrengenGa naar eind[8] en vertelt gnuivend ‘een incident dat zich alleen aan het Pruisische hof kan voordoen’ (blz. 149): het enige hofbal dat hij meemaakt, loopt in het honderd als de jongste kinderen hun nachtzoen komen opeisen. Prins Ludwig-Ferdinand leeft voor een gepassioneerde verhouding; ze oogt bedenkelijk omdat de prins niet aan zijn eerste Grote Liefde toe is en zijn vorige en actuele partner grootmoedige boezemvriendinnen geworden zijn! De toekomstige generaal en militaire theoreticus Carl von Clausewitz is, als Pyle hem leert kennen, nog maar zesentwintig; de jonge kapitein laboreert aan een gedeelde, maar sociaal hopeloze liefde voor een ‘gravinnetje Brühl’ (blz. 184), die, voor wie zijn latere reputatie kent, puberachtig overkomt. Als Pyle hem een tweede keer ontmoet bij | |
[pagina 709]
| |
het oprukkende leger, is Clausewitz kinderlijk enthousiast omdat hij de ring die zijn aanbedene hem schonk nu de hele dag kan dragen; in de Berlijnse salons, waar iedereen hem gênant op de vingers kijkt, zou dat te gewaagd zijn... Pyle zelf leeft in een heel ander register. Zijn liefdeleven op reis beperkt zich tot een reeks kortstondige avonturen. In Berlijn bezoekt hij een bordeel in de Jerusalemmerstrasse, waar hij overigens telkens hetzelfde meisje vraagt. Het belet hem niet in betere kringen een liaison te beginnen, die afknapt als hij naar Warschau moet vertrekken; de vraag of de gelieven elkaar ooit zullen terugzien, wordt niet gesteld. Oprechte trouw is er alleszins niet bij. Onderweg ontmoet Pyle inschikkelijke hospita's of diensters, die 's morgens ook hun bescheiden royalty's krijgen. Het merkwaardige is dat de koop blijkbaar meteen een stuk wederzijdse sym-pathie insluit: het aangename uur wordt samen genoten in een soort voorlopige camaraderie, die nog het meest aan sommige episodes uit de Mémoires van Casanova herinnert. Casanova stond nog volop in een libertijnse traditie, die in zijn achttiende eeuw een breed aanvaard register van de Europese roman was. Zijn navolger Pyle voert de mooie momenten op als een contrapunt. Ze steken gunstig af bij de koude of liever oververhitte drukte waarmee andere, meer gevoelige naturen in zijn omgeving een mal figuur slaan. Clausewitz beklaagt zich dat de spanningen rond zijn onbereikbare gravin hem permanent onrustig maken; pogingen om de onrust van zich af te zetten door extra hard te werken maken de zaak alleen maar erger. Pyle durft hem niet te suggereren dat hij een eenvoudiger oplossing ziet: ‘Dat zou weinig zin hebben gehad, aangezien de kapitein er duidelijk niet de man naar is die rust zou vinden in de armen van een Lenchen. “Het huwelijk” voegde hij eraan toe, “is voor mij een noodzak, anders zou ik niet weten hoe ik me moreel een goed mens zou moeten voelen”; aan iemand die dit soort betogen afsteekt, kan men het adres van de Jerusalemmerstrasse niet geven’ (blz. 185). | |
De opvolger als tegenpoolDe kloosterintrige in De naam van de roos bood weinig ruimte voor romantische ontboezemingen. De jonge Adso van Melk krijgt toch zijn liefdesnacht; hij haalt via uitvoerige reminiscenties het niveau van het Hooglied, en de episode blijft ook achteraf een cruciale ervaring. Er waren zelfs critici die beweerden dat Eco's mysterieuze titel verwees naar Adso's anonyma, die dus de echte ‘roos’ zou geweest zijn. Eco heeft die op het eerste gezicht nogal triviale allegorese | |
[pagina 710]
| |
minstens nooit ontkend, al gaf hij zelf liever ingewikkelder verklaringen, die van interview tot interview sterk verschillen. Zijn volgende romans, waar de intrige het beter toeliet, integreren alleszins de nodige romantiek. Voor Barbero hoeft het allemaal niet meer. Aldo Busi heeft ongelijk: als Eco zich ooit aan een negentiende-eeuws onderwerp had gewaagd, zou hij een heel ander boek hebben geschreven. Bij het verschijnen van De naam van de roos waren de eerste lezers gevoelig voor de oeverloze speelsheid van een verhaal dat alles en nog wat parodiërend door elkaar haspelde en op losse schroeven zette. Het leek de definitieve doorbraak van een onbegrensd relativerend ‘postmodernisme’. Achteraf gezien liet de roman heel wat overeind. William van Baskerville staat voor een duidelijk, rationeel-aufklärerisch programma. Hij evolueert in een abdij waar er veel belangwekkende, absoluut serieus te nemen zaken voorvallen, inclusief Adso's opperste levensles. Vijftien (of vierhonderd) jaar later doorkruist Pyle een wereld vol bonte anekdotes, die hij af en toe kruidt met een even aangenaam als vlug vergeten liefdesuur. Hij geniet dag na dag een bijzonder draaglijke lichtheid van het bestaan. Op de algemeen culturele achtergronden van dat contrast hoeven we hier niet in te gaan. De analyses en/of jammerklachten terzake zijn voldoende bekend. Liever dan deze in dit korte bestek nog eens te herhalenGa naar eind[9], besluit ik met een laatste opvallend aspect van Het mooie leven, dat overigens misschien een keerzijde van de ‘lichte’ aanpak suggereert. | |
VoorspellingenHistorische romans verschillen onder andere van eigentijdse verhalen doordat ze onvermijdelijk een impliciet vervolg meekrijgen. Geen zinnig lezer zal zich ooit afvragen wat er na de gruwelijke dood van Joachim Stiller ‘verder’ gebeurd is. Men kan daar letterlijk eender wat, en dus beter helemaal niets op antwoorden. In de historische roman is die vraag niet onzinnig; ze is zelfs niet weg te denken, omdat de lezer de verdere afloop in principe kent. In Het mooie leven gaat het, anders dan in De naam van de roos, om een tamelijk recent verleden, waarop ons eigen heden rechtstreeks aansluit. Terloops genoteerde anekdotes klinken dan soms als veelzeggende aanzetten; omgekeerd gaan de prognoses en verzuchtingen van de dagboekschrijver zelf nogal eens de mist in. De belangrijkste aanzetten verwijzen, het ligt voor de hand, naar de bruine toekomst van Berlijn. Napoleon zorgt op zijn manier voor een Diktat dat het nodige ressentiment ontketent. We lezen over een | |
[pagina 711]
| |
ontwakend Duits nationalisme, dat bij gebrek aan concrete redenen tot fierheid hoog opgeeft van een intrinsieke, voor buitenstaanders nauwelijks voorstelbare superioriteit van de Duitse ziel. Pyle maakt zich er gewoon vrolijk over omdat het voor hem om een nieuwe, evident aberrante, maar al bij al onschuldige pretentie gaat: ‘“Jij kunt dit diepgewortelde gevoel van patriottisme natuurlijk niet helemaal navoelen, men moet van Duitse afkomst zijn om te begrijpen wat we nu voelen”. Het is merkwaardig hoe dit volk met zijn toch zo onbevangen en open aard er iedere dag meer van overtuigd geraakt diepgewortelde gevoelens te koesteren die onbegrijpelijk zijn voor de rest van de mensheid’ (blz. 410). De ‘rest van de mensheid’ zal er pas goed last van krijgen als latere generaties hun superieure ziel zullen leren in te ruilen voor een superieur ras. De gruwelijkste weerslag van die nieuwe zekerheid wordt in 1806 al duidelijk getoonzet; we vernemen geregeld, bij monde van generaal von Bülow, filosoof Fichte of bierkelderdemagoog Jahn, dat de joden de eeuwige vijanden zijn van het Duitse volk. Afhankelijk van de wisselende conjunctuur spreekt het vanzelf dat ze dus ook de geheime raadgevers van Napoleon of van het Britse kabinet zijn; de nakende oorlog moet dan maar aangevuld worden met een als het even kan finale afrekening. Op dat moment is daar nog zo weinig zicht op dat Pyle er geen been in ziet zich een enkele antisemitische noot te permitteren. In Berlijn gaat hij ook op bezoek bij Rahel Levin, die toen een bekende, aparte salon openhield. Haar ouders zijn tactvol genoeg om weg te blijven, zodat adellijke families en zelfs de minder conformistische leden van de koninklijke familie ongestoord van de esprit van deze bijzondere jodin kunnen komen genieten. Als ze zich wat heftig beklaagt over de minder gelukkige kanten van haar volksgenoten, bevestigt ze ook zelf de gangbare vooroordelen: ‘Het kostte me moeite medelijden te voelen met Rahel en haar tragiek omdat ze zo indiscreet te koop liep met haar ongeluk. Haar stem was de hoogte ingeschoten zoals dat gebeurt bij Joden die worden overweldigd door een hevige emotie en ik zag dat verscheidene aanwezigen, hoewel getroffen door haar oprechtheid, een glimlach niet konden onderdrukken toen ze merkten in welke mate het ras dat ze zo verafschuwde zijn stempel drukte op haar gedrag’ (blz. 196). De ‘glimlach’ begroet een van de vele psychologische curiosa waarvoor Pyle telkens een welgekozen woord vindt. Het is in de toenmalige context nog net geen onvertogen woord; de vraag is alleen of | |
[pagina 712]
| |
wie dergelijke beschouwingen weggeeft, in meer ernstige situaties de gepaste verontwaardiging zou weten op te brengenGa naar eind[10]. Pyles zeldzame wensdromen voor de toekomst klinken dan weer verrassend irreëel. Barbero benadrukt graag dat de jonge States, die toen nog maar dertien republieken op de Oostkust groepeerden, een bijzonder kwetsbare natie bleven. De federatie had niet eens een eigen leger en zou dus zo goed als weerloos zijn als een of andere Europese mogendheid ernstige invasieplannen zou koesteren. Omdat het risico zelf nogal denkbeeldig lijkt, meent Pyle een paar keer dat zijn vaderland beter een zuiver civiele maatschappij zou blijven: ‘Ik bleef maar dankbaar dat ik uit een land kom waar militairen geen enkel gezag hebben, want ik merkte dat deze heren een funeste invloed op de publieke opinie kunnen uitoefenen, ook al gaat het stuk voor stuk om uiterst nette mensen’ (blz. 57). De lezer weet wat er van de idylle terechtkwam. Sommige Pruisische gesprekspartners vrezen dan weer dat Rusland ooit over heel Europa zou heersen; de idee klinkt in 1806 compleet buitensporig, maar verwijst tegelijk naar een ander imperialisme. De ongemerkte aanzetten en de foute of ongeloofwaardig juiste prognoses verwijzen, voorbij Het mooie leven, steevast naar een aankomend geweld waarnaast de slag bij Auerstedt bijna gemoedelijk overkomt. Pyke is, zoals de meeste militairen op zijn weg, ook zelf een uiterst nette man; hij maakt zich nergens druk over en geniet van zijn alerte en onbevangen kijk op al wat hij tijdens zijn lange rondreis op zijn weg ontmoet. Misschien wou Barbero met de stukjes toekomst die zijn personage niet kon voorzien, discreet aangeven dat diens relaxte opstelling, die hier alleszins een prachtige roman oplevert, toch te ‘licht’ uitvalt om definitief te blijven opwegen tegen andermans oorlogen. |
|