Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 609]
| ||||||||||||
Eric Hulsens
| ||||||||||||
Leerschool voor meisjesAls beginnend schrijver vindt La Fontaine een mecenas in de rijke Nicolas Fouquet, ‘surintendant’ van financiën onder Lodewijk XIV. In 1658 draagt hij een gedicht, Adonis, op aan Fouquet; het gebaar wordt gewaardeerd en hij krijgt een jaargeld van 1000 pond. Maar Fouquet valt in ongenade bij de vorst. In september 1661 wordt hij gearresteerd. La Fontaine zet zich voor hem in, maar zijn Ode au Roi pour M. Fouquet kan het lot van de surintendant niet keren. Die sterft twintig jaar later in de gevangenis. Bij de huiszoekingen die tot zijn arrestatie leidden, was in een woning die hij had ingericht voor een maîtresse, een boek | ||||||||||||
[pagina 610]
| ||||||||||||
gevonden, L'école des filles. Dit boek was in 1655 veroordeeld als ‘strijdig met de goede zeden en de christelijke leer’, en in het publiek verbrand. Wie het verspreidde, riskeerde de doodstraf. Wat was dat voor een boek? Samen met het vijf jaar later verschenen Latijnse werk Satyra Sotadica vormde het de start van de pornografische roman in Frankrijk. Beide boeken bestaan uit dialogen over het seksuele leven, naar het voorbeeld van de Italiaanse Ragionamenti, gesprekken tussen courtisanes die Pietro Aretino, bijgenaamd ‘de goddelijke’, in 1534-1536 in Venetië had gepubliceerd. L'école des filles is een seksuele ontwikkelingsroman en tegelijk een degelijk sekshandboek, dat werkt met de figuur van het domme gansje: een meisje dat van niks weet, krijgt seksuele scholing van haar ervaren nicht Suzanne. Susanne: Dat apparaat waar jongens mee plassen, heet piemel; soms wordt het ook lid, lul, lat, piet en liefdeslans genoemd. Als een jongen helemaal bloot is, zie je het onderaan z'n buik hangen als een tepel van een koe, op de plaats waar wij maar een opening hebben om te plassen. Suzanne heeft oog voor de gebruikscontext van de seksuele terminologie. Met vuile woorden, des vilains mots, moet je oppassen: Susanne: Pas er wel voor op dat je er niet over spreekt in het openbaar, want ze zeggen dat dat vuile woorden zijn die jonge meisjes doen blozen. [...] Er zijn andere woorden, die beter in de oren klinken. In gezelschap hoor je b.v. spreken over zoenen, genieten, omhelzen, bezitten, in plaats van neuken of wippen. Dat zijn de woorden die je in het openbaar moet gebruiken. De vilains mots worden uit het openbare leven geweerd, maar het is wel de taal die mannen onder elkaar, geliefden in het vuur van het minnespel of vrouwen die van wanten weten, gebruiken. | ||||||||||||
Het oprukken van de welvoeglijkheidIn het zeventiende-eeuwse Frankrijk neemt de pudeur hand over hand toe. Zelfs bijbelvertalingen zijn voor velen al aanstootgevend; schokkende Latijnse of Franse woorden worden vervangen door een onverstaanbaar Hebreeuws. Ook kerkvaders klinken te cru. Zij fulmineren tegen de onzedelijkheid, maar noemen een bordeel een bordeelGa naar eind[4]. Die fatsoensnorm steekt flink af tegen de vrijmoedigheid van de zestiende eeuw. In 1535 schreef Clément Marot - een van La Fontaines literaire voorbeelden - een lofdicht op de vrouwenborst, de Blason du beau tétinGa naar eind[5]. Er volgde een rage van gedichten die onderdelen van het vrouwelijk lichaam verheerlijkten. Onder impuls van dezelfde Marot volgde dan | ||||||||||||
[pagina 611]
| ||||||||||||
weer een hele reeks contreblasons, die al die mooie dingen neerhalend beschreven. Een poëzie die ook le cul en le con niet schuwde. In 1543 volgen een Blason du con en een Blason du con de la pucelle op een vers van Claude Chappuys (1500-1575), de bibliothecaris van de koning, die ca. 1550 priester werd gewijdGa naar eind[6]. Gedichten over vrouwelijke genitaliën en de naam van zo'n achtenswaardig man konden blijkbaar best samengaan. Dat openhartige taalgebruik uit de tijd van de blasons en van een auteur als Rabelais, die bekend staat om zijn taalrijkdom op seksueel en scatologisch gebied, verdwijnt niet zomaar. De houding van François Malherbe (1555-1628), dichter en invloedrijk poëzietheoreticus, is in dit verband symptomatisch. Hij liet obscene sonnetten circuleren en zijn privé-conversaties leverden hem van de kant van zijn vrienden de bijnaam Vader Wellust op. Maar op het gebied van de welvoeglijkheid was hij heel strikt: vuile ‘plebejische’ woorden waren taboe. Een tweedeling dus tussen een nette, ‘gekuiste’ openbare literatuur, en een privé-literatuur waarin de oude directe zegging voortleeft. Niet iedereen was echter bereid zijn seksueel expliciete productie binnenskamers te houden. In de eerste helft van de zeventiende eeuw verschenen wel vijftig erotische werken in druk. De seksueel vrijmoedige auteur staat vaak ook kritisch tegenover godsdienst en kerk en hun moraal, en wordt dan ook in één adem om beide ‘misdrijven’ veroordeeld. De dichter Théophile de Viau (1590-1626), auteur van ‘verzen die een christen onwaardig zijn, zowel inzake geloof als inzake vuiligheden’ (A 35), wordt in 1623 bij verstek veroordeeld om levend verbrand te worden, een vonnis dat omgezet wordt in levenslange verbanning. De harde aanpak van Théophile de Viau zal mede beïnvloed zijn door het feit dat hij zich met sodomie bezighield. In 1610 was zelfs een ernstig Latijns moraaltheologisch werk in Parijs verboden omdat het in te duidelijke termen over sodomie handelde. De monografie De matrimonio van de Spaanse jezuïet Thomas Sanchez bevatte een aantal kolommen over de tegennatuurlijke ontucht - seksueel verkeer tussen mannen of vrouwen onderling, anale seks, seks met dieren - en de consequenties daarvan voor het huwelijk. Een tijdgenoot die in Parijs de repressie van het boek meemaakt, noteert daarbij: ‘De auteur beschrijft heel knap de kunst van de sodomie, maar hij doet dat zo vulgair, dat het papier waarop ik dit schrijf er rood van wordt, en zo dat hij de schijn wekt dat hij het vak zelf flink in de praktijk gebracht heeft’Ga naar eind[7]. De veroordeling van Théophile de Viau was in belangrijke mate het werk van de jezuïet François Garasse. In zijn boek, La doctrine curieuse des beaux esprits, ou prétendus tels, bestreed hij de ‘libertinage’. Maar op zijn beurt werd hij zelf door een andere geestelijke, François Ogier, | ||||||||||||
[pagina 612]
| ||||||||||||
aangevallen: ‘Garasse heeft Le Parnasse Satirique [een dichtbundel waarvan verzen aan De Viau toegeschreven werden] niet alleen gelezen, maar hij citeert er verfoeilijke en vuile passages uit’ (A 56-57). Ogier heeft La Parnasse niet eens willen lezen, en daarmee zet hij een stap verder in de pudeur, de bienséance, en de censuur. | ||||||||||||
De nette heer, de nette dameVanaf de jaren dertig van de zeventiende eeuw wordt de bienséance, de welvoeglijkheid, een belangrijk begrip in de literaire theorieGa naar eind[8]. De personages in het literaire werk moeten zich gedragen volgens hun sociale positie, en het werk moet zich voegen naar de normen van het publiek. De bienséance omvat respect voor de honnêteté, voor de omgangsvormen van de honnête homme en de honnête femme, het nieuwe ideaal voor de geciviliseerde mens. Wat dat voor het taalgebruik van een heer inhoudt, formuleert Nicolas Faret in zijn L'honnête homme ou l'art de plaire à la cour (1630) als volgt: ‘Je moet wel erg boers zijn, brutaler dan een beer, om de honnêtes femmes niet met hetzelfde respect te behandelen. Onthoud je - niet alleen over hen, maar ook in hun bijzijn - van elk woord of elke gedachte die op een of andere manier “vuil” geïnterpreteerd kunnen worden’Ga naar eind[9]. Een schrijver als Georges de Scudéry beroemt er zich op dat de dames zijn romans kunnen lezen ‘zonder blozen’Ga naar eind[10]. Maar hoe zat dat in werkelijkheid? Sprekend is hier een anekdote over de Zweedse koningin Christina, die aan haar bekering tot het katholicisme te danken heeft dat haar praalgraf vandaag nog te zien is in de Sint-Pieter in Rome. Op een dag in 1650 verrast zij haar leraar Grieks, de Fransman Christian Mauvaise, die een scabreus boek zit te lezen: het Rabelaisiaanse Le moyen de parvenir van de priester Béroalde de Verville. Geïnteresseerd, slaat zij er een blik in en vraagt haar hofdame of die er voor haar wat uit wil voorlezen. ‘De jongedame had nog geen drie regels gelezen of ze werd rood en stopte; de koningin schudde van het lachen en beval haar voort te doen’Ga naar eind[11]. De hofdame heeft de nieuwe welvoeglijkheid geassimileerd; de koningin heeft er lak aan. Hare Koninklijke Hoogheid kon zich dat veroorloven. Voor gewone mensen moeten we terug naar L'école des filles, dat veel realistischer is. Suzanne raadt haar nicht Fanchon aan zich in het openbaar te houden aan de regels van fatsoen en eerbaarheid; wat zij van seksgeneugten weet, moet ze maar stilhouden. De eerbaarheid van de vrouw is een spelregel die de mannen hebben ingesteld: zij kunnen zich alles permitteren, de vrouwen mogen niets. De fatsoensnormen zijn maar een façade: ‘Echt waar, meer dan de helft van de meisjes doen “het”, en als de ouders het aan de weet komen, zeggen ze er niemand iets van, maar | ||||||||||||
[pagina 613]
| ||||||||||||
huwen ze hun dochter vlug uit aan iemand die er niets van weet’. Toch niet helemaal gerust, vraagt Fanchon: ‘En God, die alles weet?’ Suzanne: ‘God die alles weet, zal het niemand komen vertellen’. Het realisme en de subversie van L'école des filles is drievoudig: [1] Het boek beschrijft in detail de seksuele anatomie en het liefdesspel en gebruikt daarbij ‘vuile woorden’. [2] Eerbaarheid is sociale schijn. Vrouwen hoeven er zich niets van aan te trekken, maar in het openbaar moeten ze komedie spelen. [3] Seksualiteit wordt positief beschreven, zonder dat God of religie als normerende instantie optreden. Dit boek moest op de brandstapel, zagen we. En toch heeft het frivole werk van La Fontaine veel gemeen met de mentaliteit van dit veroordeelde sekshandboek. | ||||||||||||
Het sprekende zwijgenEnkele jaren na het verschijnen van L'école des filles treedt Jean de La Fontaine met zijn erotische verhalen in de openbaarheid. Wie op dat ogenblik over de liefde wil schrijven, staat voor de keuze: ofwel expliciet te werk gaan, maar dan wel clandestien werken en zich blootstellen aan vervolging, of zich strenge beperkingen opleggen om geen last te krijgen met de politie en acceptabel te blijven in de literaire salons. La Fontaine doet dit laatste; alleen in kleine kring blijft hij zich amuseren met verzen die wat verder gaan. In 1664 verschijnt het eerste deel van zijn Contes et nouvelles en vers, in 1666 het tweede, in 1671 het derde. In 1674 publiceert hij, zonder toestemming van de censor en zonder ‘privilège du Roi’ (een soort copyright) de Nouveaux contes. Die worden het jaar daarop in beslag genomen: ‘Het werk staat vol met indiscrete en onfatsoenlijke termen, de lectuur kan alleen maar aansporen tot libertinage’ (A 65). Daarmee belandt La Fontaine in het gezelschap van L'école des filles: op een lijst van door de politie in beslag te nemen boeken uit 1687 treffen we ze allebei aanGa naar eind[12]. Maar La Fontaine moet hoge bescherming genoten hebben, zijn zaak werd geseponeerd. Wel zou Lodewijk XIV zijn opname in de Académie Française een tijd lang tegenhouden, en hij moest beloven nooit meer zulke verhalen te publiceren. Om het schrijfproject van de Contes te waarderen, moeten we afstand nemen van hedendaagse ideeën over originaliteit. La Fontaine haalt zijn stof bij andere schrijvers, Italianen als Boccaccio, Machiavelli of Ariosto, Franse auteurs als Rabelais, Marguerite de Navarre, én klassieken uit de Oudheid. De kunst bestaat er voor zijn tijd niet in iets nieuws te verzinnen, maar de bekende stof op een frisse manier opnieuw te brengen, zo mogelijk nog knapper dan de voorbeelden waaraan men | ||||||||||||
[pagina 614]
| ||||||||||||
zich spiegelt. ‘In verzen wil ik u een geschiedenis verhalen, bekend uit oude tijden en verteld in vele talen. Kijk maar hoe fris ze in mijn verzen zal herleven’. Onder de schrijvers waar La Fontaine uit put, zijn er nogal wat die niet zo goed passen bij de bienséance en de honnêteté van de zeventiende eeuw. Om hun pikante stof door het publiek te doen aanvaarden, is er dan ook een bijzondere schrijfstrategie nodig. Hoe die eruit ziet, zet La Fontaine uiteen in de inleiding van Het schilderij, een vertelling die ontleend is aan de Ragionamenti van Aretino, zijn meest gewaagde bron: On m'engage à conter d'une manière honnête
Le sujet d'un de ces tableaux
Sur lesquels on met des rideaux;
Il me faut tirer de ma tête
Nombre de traits nouveaux, piquants, et délicats,
Qui disent et ne disent pas,
Et qui soient entendus sans notes
Des Agnès même les plus sottes
[...]
Puisqu'on le veut ainsi, je ferai de mon mieux:
Nuls traits à découvert n'auront ici de place;
Tout y sera voilé, mais de gaze, et si bien
Que je crois qu'on n'en perdra rien. (C 394)
Men vraagt me, op een fatsoenlijke manier te vertellen wat er op zo'n schilderij waar ze een gordijn voor hangen, te zien is. Ik zal dus nogal wat pikante, delicate details moeten verzinnen. Die zeggen wel iets, maar zeggen niks. Ze moeten wel worden verstaan door het onnozelste domme gansje. [...] Goed, ze willen het zo. Ik doe mijn best. Voor bloot is hier geen plaats. Alles gesluierd, maar met gaas. Zodat 'k geloof dat je er niets van zult missen. | ||||||||||||
Retoriek van de suggestieWat La Fontaine wil, staat deels haaks op wat Nicolas Faret als ideaal voor de honnête homme voorhield. Hij volgt Faret in het vermijden van termen die de fysieke kant van de liefde benoemen, maar niet om elke vuile interpretatie te voorkomen. Integendeel, hij wil het seksuele in bedekte termen oproepen: ‘je zult er niets van missen’. In 1670, vier jaar voor de Contes nouveaux, schrijft de dichter en criticus Jean Chapelain over de manier waarop je in het theater erotiek moet inkleden. Vuiligheden worden metaforisch of allegorisch beschreven, zodat de luisteraar kan doen alsof hij ze niet verstaat. Dat noemen | ||||||||||||
[pagina 615]
| ||||||||||||
ze aan het hof ‘vuiligheden omhullen’ zonder ze onherkenbaar te makenGa naar eind[13]. ‘Envelopper les ordures’. Dat is hetzelfde als wat La Fontaine bedoelt: ‘tout y sera voilé, mais de gaze’. Laten we enkele voorbeelden bekijken van die gazen omhulling bij La Fontaine. Hoe zeg je bijvoorbeeld... zonder het te zeggen? Toute matrone sage, à ce que dit Catulle,
Regarde volontiers le gigantesque don
Fait au fruit de Vénus par la main de Junon:
A ce plaisant objet si quelq'une recule,
Cette quelq'une dissimule. (C 394)
Iedere wijze dame, zegt Catullus,
bekijkt toch graag de giganteske gave
die Juno schonk aan Venus' vrucht.
Wie voor 't plezierige ding terugdeinst,
dat is er een die veinst.
La Fontaine citeert niet Catullus, maar de Carmina Priapea, gedichten over de tuin- en wijnbouwgod PriapusGa naar eind[14]. Priapus was een zoon van Venus, bij haar verwekt door Bacchus. De godin Juno bestrafte Venus voor deze relatie door Priapus tot een lelijke jongen met een ongewoon groot, grotesk lid te maken. ‘Venus' vrucht’ is dus Priapus, het ‘plezierige ding’ is de fallus van de tuingod. Van den Berg vertaalt de passage helemaal verkeerd en maakt van het ‘plezierige ding’ een nogal klinisch ‘orgaan’. De braafste dame, zegt ons Catullus, is niet beducht
als zij een man ziet en haar oog laat vallen op de vrucht
van Priapus, door Juno eens aan Venus weggeschonken.
Als ooit een vrouw voor dit orgaan
een stapje terugwijkt, denk eraan
dat zij waarschijnlijk simuleert. (V 341)
Een ander voorbeeld van verhulling door mythologische perifrase vinden we in de derde bundel Contes. Een oude magistraat, Anselme, komt in een sprookjeskasteel terecht, dat eigendom is van een lelijke, gemene moor. Die doet hem een verrassend aanbod: ‘Zal ik je mijn kasteel cadeau doen? Je wordt er heer en meester van. Echt, ik meen het. Eén voorwaarde slechts. Wil jij twee dagen lang mijn edelknaap zijn? Ken je de schenker van de god der goden?’ - ‘Bedoel je Ganymedes?’, vraagt Anselme. - ‘Precies. Stel, ík ben Jupiter, de oppergod, en jíj de mooie, jonge knaap’. Maar dan ineens: ‘Ach kom, je bent niet helemaal zo jong en mooi’. | ||||||||||||
[pagina 616]
| ||||||||||||
Het duiveltje van Papensliep, gravure naar tekeningen van Charles Eisen (illustratie uit Contes et nouvelles en vers, par M. de La Fontaine, 1762).
Le More:
Veux-tu que je t'en fasse un don?
De ces lieux enchantés je te rendrai le maître,
A certaine condition.
Je ne ris point; tu pourras être
De ces lieux absolu seigneur,
Si tu me veux servir deux jours d'enfant d'honneur [...]
Tu connais l'échanson du monarque des dieux?
Anselme:
Ganymède?
Le More:
Celui-là même.
Prends que je sois Jupin le monarque suprême;
Et que tu sois le jouvenceau:
Tu n'es pas tout à fait si jeune et si beau.
Het voorstel van de moor wordt retorisch heel subtiel gepresenteerd. Het schokkende gegeven - een oude magistraat voorstellen twee dagen lang als schandknaap te dienen - wordt heel geleidelijk onthuld. Pas via de allusie op de klassieke mythologie - Jupiter (‘Jupin’) die in de gedaante van een adelaar een mooie jongen Ganymedes ontvoerde en | ||||||||||||
[pagina 617]
| ||||||||||||
als geliefde en schenker op de Olympus installeerde - wordt duidelijk dat het hier om sodomie gaat. Het ‘crimen nefandum’, het onuitsprekelijke misdrijf, wordt niet bij name genoemd, maar ‘à bon entendeur...’. Op het ogenblik dat de rechter begrijpt wat het voorstel inhoudt, laat La Fontaine met sublieme ironie de moor de realiteit van deze Ganymedes vaststellen: ‘Tu n'es pas tout à fait si jeune ni si beau’. Van den Berg laat de laatste zin onvertaald. Hij heeft weer wat rijmen nodig. Toch respecteert hij hier de techniek van het verhullend onthullen. Dat is niet altijd het geval. La Fontaine gebruikt nogal eens de figuur van de reticentie: gênante zaken vernoemt hij niet, de lezer kan ze zich wel voor de geest halen. Zo bijvoorbeeld in Het duiveltje van Papensliep. Een vrouw wordt belaagd door een domme jonge duivel, die het verschil tussen de seksen nog nooit gezien heeft. Om hem weg te jagen, dreigt ze ermee haar man op hem af te sturen. Een brutale vent, hij heeft haar met een mes iets vreselijks aangedaan. Ze laat het zien. ‘Wát dan? Verschrikkelijk! De duivel schrok zich rot, sloeg een kruis en dacht dat hij in zwijm viel’. Elle fait voir... Et quoi? Chose terrible.
Le diable en eut une peur tant horrible
Qu'il se signa, pensa presque tomber.
Van den Berg berijmt de reticentie helemaal kapot; hij zal eens zeggen wat La Fontaine verwijzend wilde verhullen: Hoog tilde ze haar rokken op.
Het duiveltje stak nu zijn kop
nieuwsgierig uit. Hij zag haar schede
en riep toen bang: ‘Ai, wat een snede’. (V 282)
| ||||||||||||
Hypocrisie en echtbreukIn woordgebruik verschillen de Contes grondig van L'école des filles. La Fontaine schuwt ook wel geen vrouwenborsten (‘fermes tétons’, C 375), maar daar houdt het mee op. Toch is er een belangrijke overeenkomst tussen de twee werken in de beschrijving van de zinnelijke liefde als een natuurkracht, die zonder enige religieuze of morele referentie beschreven wordt. Juist zij die zo'n religieus of moreel normenstelsel zouden moeten hebben - pastoors, paters, abten en abdissen, nonnen, eremieten - blijken aan die natuurdrift onderworpen: ‘Elke man is man, de eremieten bovenal’ (C 179). ‘Hebt u een zus, dochter of knappe vrouw, / Hoed u voor het habijt’ (C 179). Blijkbaar iets van alle tijden. | ||||||||||||
[pagina 618]
| ||||||||||||
De seksuele drift ondergraaft in de Contes niet alleen religieuze kuisheidsgeloften, maar ook de officiële huwelijksmoraal. De heidense godin van de zinnelijke liefde gaat hand in hand met huichelarij: ‘Dame Vénus, et Dame Hypocrisie’ (C 179). En de liefdesgod Amor is bevriend met Cocuage, de verpersoonlijking van de echtbreuk, waarvan gezegd wordt: ‘Echtbreuk is geen kwaad’ (C 214). Het sociale normenstelsel waarin de eer centraal staat, wordt in de Contes onderuitgehaald. Het meisje dat door haar ouders netjes wordt uitgehuwelijkt, blijkt achteraf al een bastaardkind gebaard te hebben, haar moeder vertrouwt haar toe dat het in haar jeugd niet anders was, en haar man heeft ook al elders een kind verwekt. En wat doet de man die onverwachts thuiskomt en zijn vrouw met een ander in bed aantreft?
Het hondje dat geld en juwelen toveren kon, gravure naar tekeningen van Charles Eisen (illustratie uit Contes et nouvelles en vers, par M. de La Fontaine, 1762).
Ze sliepen allebei. Joconde greep naar zijn floret.
Hij zou ze allebei meteen maar aan het lemmet rijgen.
Maar net op tijd bedacht hij zich, stond peinzend bij het bed
en kneep zijn ogen dicht. Hij dacht: ‘Hier kan ik beter zwijgen’.
| ||||||||||||
[pagina 619]
| ||||||||||||
De man had groot gelijk.
Maak liever geen kabaal.
Wees slim en toon je liefderijk,
dan wek je geen schandaal. (V. 13)
Mannen die hun vrouw voor zich alleen willen houden, krijgen in de Contes het deksel op de neus, vooral als ze niet eens in staat zijn om hun wederhelft voldoende seksuele bevrediging te verschaffen. Zoals de grijsaard die met een jonge vrouw trouwt en een ingewikkelde kalender bedenkt om het verkeer tot vier keer per jaar te beperken. Als zij in handen valt van een getalenteerde minnaar, wil zij niet terug naar haar echtgenoot: Waarom? Ik dacht dat u het wist,
dat ik tussen mijn hoofd en hielen
nog wel wat anders heb dan kleren (V 118)
‘Entre la tête et le talon
d'autres affaires sont.’
| ||||||||||||
Mijnheer Liefde en mevrouw VriendschapIn 1660 publiceert Charles Perrault, de auteur van onverslijtbare kinderverhalen als Klein Duimpje en De gelaarsde kat, een Dialogue de l'Amour et de l'Amitié. Het wordt een goed lopend boekje, dat herhaaldelijk herdrukt wordt. Liefde en Vriendschap, die broer en zus zijn, praten met elkaar over hun aard. Vriendschap tegen Liefde: ‘Er bestaat geen ietwat verfijnd gezelschap, broer, waarin wij niet het voorwerp zijn van de conversatie, en waarin men niet onderzoekt wie wij zijn, onze geboorte, onze macht en al onze daden’Ga naar eind[15]. Menselijke hartstochten en drijfveren, waaronder liefde en vriendschap, hielden de Franse literaire kringen inderdaad sterk bezig. Perraults Dialogue over de relatie tussen amour en amitié: ‘Terwijl wij van een geliefde houden omdat zij mooi is, houden wij van een vriend omdat hij goed is’ (blz. 60). Een subtiel spel met personificaties ontvouwt de vergelijking verder. Liefde en Vriendschap zijn kinderen van dezelfde vader, Begeerte. Die is eerst ontvlamd voor Schoonheid, is met haar getrouwd, en heeft bij haar Liefde verwekt: een charmante jongen in zijn jeugd, maar daarna een sombere, wrede en moeilijk op te voeden telg. De passie van Begeerte voor Schoonheid slijt al na enkele dagen, hij slaat het oog op haar geduldige, genereuze en meevoelende zus Goedheid. Uit hun huwelijk wordt Vriendschap geboren. Die is aanvankelijk niet zo aimabel als Liefde, maar wordt steeds mooier. | ||||||||||||
[pagina 620]
| ||||||||||||
Door haar binaire keuze - óf Schoonheid óf Goedheid - onthult deze allegorie een fundamenteel probleem: is zinnelijke liefde te verzoenen met vriendschap, bijvoorbeeld in het huwelijk? Is ze niet even onbestendig als hevig, en daardoor tegengesteld aan de duur van vriendschap en het huwelijkscontract? Daarnaast kun je je afvragen: wat voor liefde en vriendschap is er mogelijk tussen partners die door hun ouders aan elkaar gekoppeld zijn, zoals in die tijd gebruikelijk was? | ||||||||||||
Het huwelijk van La FontaineUit de tijd van Perraults Dialogue bezitten we een geschreven portret van La Fontaine, die toen nog maar ‘een jongen uit de literatuur was, die verzen maakt’Ga naar eind[16]. Het beschrijft niet alleen de verstrooidheid van de beginnende dichter, maar ook zijn liefdesleven. De gebeurtenissen spelen zich af in zijn geboorteplaats Château-Thierry, tachtig kilometer ten oosten van Parijs. Eerst is La Fontaine nog vrijgezel, daarna is er sprake van zijn huwelijk. Hij trouwt in 1647 - hij is dan dus 26 - met Marie Héricart, veertien en een half jaar oud. (Meisjes konden trouwen vanaf hun twaalfde.) Op een andere keer, toen de luitenant-generaal van Château-Thierry afwezig was, verstopte hij zich in de kamer van diens vrouw onder een tafel waar een kleed over hing. De vrouw had een van haar vriendinnen gevraagd bij haar te blijven slapen. Hij zag dat die vriendin sliep, ze snurkte. Hij sloop naar het bed van mevrouw de luitenant. Die was nog wakker. Hij pakte haar hand. Ze begon niet te roepen, gelukkig. Hij maakte zich meteen bekend. Dat vond zij een zo groot teken van liefde, dat zij - denk ik, hoewel hij zei dat hij maar een kleine gunst ontvingGa naar eind[17] - hem alles toestond. Hij verliet kamer en huis voor de vriendin wakker werd. Het huwelijk liep uit op een scheiding. Huwelijk en gezin speelden in La Fontaines leven geen grote rol. Met de vriendschap lag dat anders. Toen zijn materiële positie verslechterde, bleef hij aangewezen op | ||||||||||||
[pagina 621]
| ||||||||||||
mecenaat. Twintig jaar lang was hij de gast van Madame de Sablière, en na haar overlijden in 1693 kreeg hij onderdak bij de familie d'Hervart, tot aan zijn dood in 1695. Enkele jaren daarna schreef zijn vriend kanunnik Maucroix: ‘Meer dan vijftig jaar lang zijn we vrienden geweest. Ik dank God dat Hij de extreme vriendschap die ik hem toedroeg, geleid heeft tot op een zo hoge leeftijd. Ik heb altijd teder van hem gehouden, van de eerste dag tot de laatste’Ga naar eind[18]. | ||||||||||||
Pornografie en moraaltheologieIn zijn Fables heeft La Fontaine een monument voor de mannenvriendschap neergezet in de diptiek van De beer en de tuinliefhebber (8, X) en De twee vrienden (8, XI). De amour tendre tussen man en vrouw behandelt hij in De twee duiven (9, II), een fabel die na het dramatische verhaal over het mannetje dat zijn vrouwtje achterlaat om op reis te gaan en onderweg bijna omkomtGa naar eind[19], overgaat in een prachtige lyrische epiloog die het samenzijn van de geliefden verheerlijkt, maar toch ook een kommervolle verzuchting bevat: Amants, heureux amants, voulez-vous voyager?
Que se soit aux rives prochaines;
Soyez-vous l'un à l'autre un monde toujours beau,
Toujours divers, toujours nouveau; [...]
Ah! si mon coeur osait encore se renflammer!
Ne sentirai-je plus de charme qui m'arrête?
Ai-je passé le temps d'aimer?
Ik vertaal dit even zonder literaire pretenties, zonder me om rijmen te bekommeren of lettergrepen te tellen: Minnaars, gelukkige minnaars, willen jullie echt op reis?
Dan toch niet verder dan nabije kusten;
Wees voor elkaar een altijd mooie wereld,
Altijd weer anders, altijd nieuw; [...]
Ach! als mijn hart nog durfde te ontvlammen!
Zal ik nooit meer stilstaan om een charme die me raakt?
Is voor mij de tijd van het beminnen nu voorbij?
Bij Jan van den Berg wordt datGa naar eind[20]: | ||||||||||||
[pagina 622]
| ||||||||||||
Gelukkig tortelpaartje, zit het reizen in je bloed?
Al ligt het doel dichtbij, niet verder dan de eigen kust,
Wees zelf een wereld voor elkaar, een paradijs van rust.
Betast die nieuwe wereld met je ogen, met je handen [...]
Als nu mijn hart opnieuw door liefde werd bevangen,
Zou het dan vrede vinden en de rust die blijvend is?
Of is dit nu voorbij, blijft dit geluk mijn groot gemis?
La Fontaine snakt naar een lief, de vertaler, denk ik, naar zijn pensionering. Een adembenemend vers omgezet in kneuterige rijmelarij. In de Contes stuiten we weer op het conflict tussen de liefde die naar afwisseling streeft en naar steeds nieuwe veroveringen - we zijn in de eeuw van Don Juan - en de bestendigheid van de vriendschap: Is één verovering ooit genoeg? [...]
Maar bij zijn eerste minnares
Kwam hij altijd terug. Zijn tederheid voor haar
Werd goede vriendschap. (C275)
Enkele jaren later zou La Bruyère schrijven: ‘Liefde en vriendschap sluiten elkaar uit’. Merkwaardig genoeg is het in het pornografische L'école des filles andersom. Daar worden liefde, vriendschap en huwelijk in synthese gezien. Het eerst zo onwetende meisje Fanchon doet snel ervaring op, en vertelt later aan de nicht die haar op weg geholpen heeft over haar geliefde: ‘Hij kon niet genoeg mijn goede eigenschappen loven, die hij nog beter had leren zien sinds zijn genot. Daarom wilde hij met mij een onverbreekbare vriendschap sluiten die zo lang zou duren als zijn leven’ (blz. 76). De roman eindigt met de huwelijksplannen van Fanchon en haar Robinet. Weliswaar bouwt het verhaal een relativering in: het huwelijk verschaft de vrouw seksuele vrijheid, want een kind dat door een minnaar verwekt wordt, is voor rekening van de echtgenoot. Maar in dit merkwaardig lust- en vrouwvriendelijke boek zijn een vaste relatie en een huwelijk toch het ideaal. Dat staat in fel contrast met de vlinderfilosofie in de Contes en met La Fontaines fascinatie voor echtbreuk. De pornoroman heeft hier overigens een verrassend raakpunt met de moraaltheologie, want ook daar wordt het huwelijk als vriendschap gezien. Dat was al bij Thomas van Aquino zo, maar ik citeer Thomas Sanchez' De Matrimonio, waar we lezen dat het samenwonen, samen eten en samen slapen ‘is vereist voor de volmaakte eenheid van de gehuwden en voor hun meest hechte vriendschap’. | ||||||||||||
[pagina 623]
| ||||||||||||
De verveling van ValéryPaul Valéry (Oeuvres, Gallimard, 1965, blz. 493-494) schreef in 1929 een enthousiaste beschouwing over La Fontaines Adonis, en aan het slot daarvan formuleerde hij de kritiek op de Contes die ik bij het begin van dit essay al vermeldde: Bij het lezen van Adonis krijg ik spijt van al die uren die La Fontaine besteed heeft aan die vele verhalen die hij ons heeft nagelaten. De boerse toon, de afstotende gemakkelijkheid [...], en de verveling die die libertinage uitademt, zo strijdig met het genot en zo dodelijk voor de poëzie, staan mij grondig tegen. Hij had zo veel meer Adonissen kunnen maken in plaats van deze slaapverwekkende verhalen. Valéry lust het genre van de Contes niet, en heeft andere ideeën dan La Fontaine over de liefde en hoe daarover gedicht moet worden. Maar zijn kritiek doet de verhalen geen recht. Om ze te waarderen moet je willen zien hoe La Fontaine handig laveert langs de grenzen van het fatsoen en de censuur en met superieure badinage en in soepele verzen allerlei aspecten van de liefde samenbrengt in zijn eigen ars amatoria. | ||||||||||||
[pagina 624]
| ||||||||||||
Verder o.m. geraadpleegd
|
|