Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 508]
| |
Guido Vanheeswijck
| |
De Tweede WereldoorlogEigenlijk beschrijft De Laender (her en der onderbroken door uitstapjes naar andere periodes) slechts één historische gebeurtenis, de Tweede Wereldoorlog, ‘één van de wreedste episodes uit de menselijke geschiedenis’ (blz. 17-18). De geschiedenis van de Tweede | |
[pagina 509]
| |
Wereldoorlog laat zien hoe de waakvlam van de wreedheid die in ieder mens brandt, in bepaalde omstandigheden onvermijdelijk opflakkert: niemand ontsnapt dan aan de verleiding van de wreedheid. Tegelijkertijd is het opvallend dat de meeste oorlogsmisdadigers zich van geen schuld bewust zijn. Mensen kunnen moorden en folteren en toch een gevoel van onschuld bewaren. Het is alsof de schuld in het labyrint van de groep verdwaalt en zich daarin oplost. Ook dit is één van de raadsels die De Laender in dit boek thematiseert: hoe slaagt een hiërarchisch georganiseerde groep erin het schuldbesef bij zijn leden op te heffen? Waarom is iedereen tot wreedheid in staat? Hoe bewaart men als folteraar en moordenaar zijn onschuld? Het antwoord op deze dubbele vraag geeft de auteur via een analyse van het gedrag van individuen die tijdens de Tweede Wereldoorlog diverse posities in de hiërarchisch georganiseerde groep bekleedden. De psychologie van de bevelhebber onderzoekt hij aan de hand van biografisch materiaal over (vooral) Hitler en Churchill. De psychologie van de gehoorzamer analyseert hij op basis van biografisch materiaal over Rudolf Höss en Franz Stangl, de commandanten van Auschwitz-Birkenau en Treblinka. Auschwitz en Treblinka waren de twee grootste uitroeiingskampen van de nazi's. De psychologie van de beulen wordt onderzocht aan de hand van de geschiedenis van enkele honderden leden van een Einsatzgruppe (een speciale SS-eenheid die de opdracht had joden en Sovjetrussische politieke commissarissen uit de weg te ruimen) die aan het Oostfront opereerde. De psychologie van de Schreibtischtäter (die indirect meewerkten aan het kwaad, leden van de administratie, ingenieurs in de wapenfabrieken) wordt ontrafeld op grond van historisch materiaal over de kerngeleerden rond Oppenheim in Los Alamos, de ‘scheppers’ van de atoombom die bedoeld was voor Hiroshima en Nagasaki. En ten slotte komt de psychologie van de slachtoffers aan bod, de ervaringen van diegenen ‘die teruggekeerd zijn uit de wreedste reis die mensen ooit hebben gemaakt’. De Laenders historische analyse is indrukwekkend. De portretten die hij schildert (van Hitler en Churchill, maar ook van Kennedy), de belevenissen die hij navertelt (van Höss en Stangl, maar ook van Vietnam-veteranen), de indringende beschrijving van de groep kerngeleerden in het afgelegen en afgesloten Los Alamos (‘in isolatie van de werkelijkheid’) beklijven. Eén voorbeeld: zoals Hitler was Churchill een gedreven redenaar. Aanvankelijk beschouwden de Britse parlementsleden zijn toespraken als die van een holle showman en een groteske schreeuwer. Later betoverden ze hele massa's. Maar | |
[pagina 510]
| |
zijn voorliefde voor de monoloog was de uitdrukking van een niets ontziende machtsdrang en een volkomen onvermogen tot contact met anderen. Eén van zijn kennissen schreef: ‘Zijn leven is één lange redevoering. Hij spreekt niet. Hij oreert. Bij het ontbijt spreekt hij U aan alsof ge een groot publiek waart, op bezoek aan een handelsbeurs. En bij het avondmaal is zijn opvoering nog altijd aan de gang. Als ge de tegenslag hebt hem daar tussenin te ontmoeten dan zal hij u trakteren op meer fragmenten van zijn lopend betoog, ijsberend door het vertrek met een soort opgeslorpte, zelf-opgezweepte napoleontische verwaandheid die maakt dat zijn grote ernst wankelt op de rand van het komische. [...] Nooit wil hij uw mening horen. Hij wenst niet dat de schitterende helderheid van zijn eigen denken verstoord zou worden door de mening van een ander. Wat heeft hij te maken met andermans mening als zijn eigen mening altijd juist is? Hij heeft nooit een gedachtenwisseling met iemand, hij legt uit hoe de dingen zijn’ (blz. 85-6). Voorbeelden als deze moeten laten zien dat er, achter de maskerade van welsprekendheid, het poneren van grote principes en het proclameren van waarheden en waarden, vaak allerlei vormen van kwaad schuilgaan. Dat de mens in zich goed en kwaad draagt, kan geen zinnig mens ontkennen. Iets anders is evenwel de stelling, die bij De Laender op de achtergrond voortdurend aanwezig is, dat in extreme omstandigheden, zoals tijdens een oorlog, het kwaad altijd de overhand neemt: ieder mens is een potentiële beul. | |
Zimbardo en MilgramOm die stelling te onderbouwen gaat De Laender uitvoerig in op twee beroemde experimenten uit de recente geschiedenis van de psychologie. In de jaren zestig liet Philip G. Zimbardo van de Stanford University een groep streng geselecteerde studenten een rollenspel spelen. Sommigen traden op als cipier, de anderen als gevangenen. Na zes dagen was de machtsdrang bij de cipiers zo groot geworden dat Zimbardo het experiment moest stopzetten (blz. 67-69). In dezelfde periode ging Stanley Milgram aan de Yale-universiteit in zijn befaamd gehoorzaamheidsexperiment na in hoeverre proefpersonen bereid waren om, op bevel, andere mensen die hun niets hadden misdaan, pijn te doen (via het toedienen van elektrische schokken). Zijn proefpersonen, geselecteerd uit alle bevolkingslagen, gingen zeer ver: ‘62,5% van de proefpersonen diende schokken van 450 volt (het maximum) toe aan een medemens die ze niet | |
[pagina 511]
| |
kenden, die hen nooit kwaad had berokkend en die smeekte en huilde als een kind om hem niet langer pijn te doen’ (blz. 267). Beide experimenten werden bevestigd door de onthutsende ontdekking van enkele journalisten van Le Monde, die enkele jaren geleden slachtoffers van gijzelingen hadden geïnterviewd: een abnormaal hoog aantal scheidingen kwam voor bij koppels die samen een gijzeling hadden doorgemaakt. Uit de interviews bleek waarom: ‘Tijdens de gijzeling waren hun ogen open gegaan en hadden ze hun partner leren kennen “zoals hij/zij werkelijk was”. Doortastende zakenlui waren veranderd in jengelende kinderen vol zelfbeklag. Mannen die voordien lieve en attente echtgenoten waren geweest, werden monsters van egoïsme, bereid hun vrouw te laten sterven als ze zichzelf daardoor konden redden’ (blz. 290). Voor De Laender is het duidelijk: wij hebben vele gezichten. Welk gezicht wij tonen aan de wereld en aan onze medemens, hangt af van de omstandigheden waarin we ons bevinden. Zonder het toeval - en dat is een gijzeling altijd - zouden de mannen/vrouwen in de ogen van hun partner gebleven zijn wie ze waren. Het is niet zo dat hun persoonlijkheid evolueerde, maar de omstandigheden veranderden hen. In dit verband citeert De Laender dan ook graag de slotconclusie van Milgrams Obedience to Authority: ‘[...] often, it is not so much the kind of person a man is as the kind of situation in which he finds himself that determines how he will act’. | |
TragiekHet eerste van de vele motto's die dit boek rijk is, stamt van Adorno: ‘van de wereld zoals hij bestaat kan men niet bang genoeg zijn’ (blz. 5). Die angst, dat ongeloof in de goedheid van de mens is de basispremisse van waaruit De Laender alle gegevens die hij de lezer voorschotelt, interpreteert. Wanneer hij zich bijvoorbeeld afvraagt waarom de atoomgeleerden in Los Alamos aan de bom bleven werken en hij al hun morele rechtvaardigingsgronden als verhulde rationalisaties ontmaskert, citeert hij een zekere Edward Teller, voor wie slechts telde dat het hele ding schitterende natuurkunde is. En dan komt er deze zin: ‘Teller werd beschouwd als een cynicus wat wil zeggen dat hij alleen maar wat eerlijker was dan de meesten’ (blz. 394). Vanuit zijn meeslepende analyses van talrijke voorbeelden van menselijke wreedheid, extrapoleert De Laender, mijns inziens ten onrechte, dat wreedheid een universeel verschijnsel is waardoor | |
[pagina 512]
| |
iedereen zich, naar gelang van de omstandigheden, uiteindelijk laat meeslepen. Nergens echter, noch uit de experimenten, noch uit de geschiedenis, blijkt dat alle mensen aan dat profiel beantwoorden. Wie de Milgram-experimenten kent, weet dat 37,5% weigert met de proeven door te gaan. Daarover vind je in dit boek geen bedenkingen, ook al geeft De Laender zelf voorbeelden van individuele Duitse soldaten die weigerden hun beulenrol te spelen. Of nog een voorbeeld, uit mijn eigen leefwereld, op blz. 42: ‘Ik onderdruk tijdens examens mijn aandrang om tegen studenten kwetsende opmerkingen te maken, omdat ik weet dat collega's en ombudsmannen zulk gedrag afkeuren’. Er zijn voldoende (hoog)leraars, die examens allerminst als een machtsspelletje beschouwen, en daarvoor hebben ze het toezicht van een ombudsman echt niet nodig. Te hooi en te gras ventileert De Laender zijn afschuw voor de psychoanalyse en haar, in zijn ogen, wereldvreemde speculaties. Tegelijk deelt hij echter hetzelfde ongeloof in de menselijke goedheid als dat van Sigmund Freud. In de laatste bladzijden van zijn autobiografie, Die Welt von Gestern, noteert Stefan Zweig de gesprekken die hij in 1938 in Londen voert met de oude en dan reeds doodzieke Freud. In de kamer van Freud spraken beide bannelingen urenlang over de gruwel die Hitler over Europa bracht. Freud toonde zich als mens diep geschokt, maar als denker allerminst verwonderd over deze uitbarsting van bestialiteit. Hij zag er de bevestiging in van zijn theorie - al was hij daar niet trots op - dat de elementaire vernietigingsdrang in de menselijke ziel onuitroeibaar is: ‘Misschien zou er in de komende eeuwen een vorm worden gevonden om deze instincten tenminste in de onderlinge omgang van de volkeren in bedwang te houden; maar in het gewone leven en in het diepste wezen van de mens bestonden ze als onuitroeibare en misschien ook noodzakelijke, spanningen instandhoudende krachten’Ga naar eind[2]. Die woorden kunnen zo uit de pen van De Laender vloeien. Zo opent hij zijn epiloog: ‘Ik ben de lezer dankbaar omdat hij me heeft willen volgen op deze lange en barre tocht. Ik wil hem niet achterlaten met het gevoel dat hij een destructief boek heeft gelezen. Maar evenmin wil ik alles wat we hebben onderzocht en begrepen toedekken in een vrome epiloog’ (blz. 436). In zijn eerste hoofdstuk had hij ons reeds gewaarschuwd dat zijn boodschap over de mens niet welkom zou zijn. Maar ‘misschien wordt het tijd om de menselijke wreedheid aan een rationele analyse te onderwerpen. Onze wreedheid is geen mysterium. Ze is een wetenschappelijk probleem - toegankelijk voor de rede’ (blz. 17). Volstrekt nieuw is zijn mensvisie echter niet. Reeds in het midden van de vorige eeuw schreef Arthur Schopenhauer: | |
[pagina 513]
| |
‘De mens is in de grond van de zaak een wild, angstaanjagend dier. Wij kennen hem alleen beteugeld en getemd, in de toestand dus die beschaving wordt genoemd; daarom schrikken we zo van incidentele uitbarstingen van zijn ware aard. Maar waar slot en grendel van de heersende rechtsorde wegvallen en anarchie haar intrede doet, daar komt pas aan het licht wat de mens werkelijk is’Ga naar eind[3]. Schopenhauer stoelde deze ontluisterende mensvisie op een metafysica waarin de wereldgrond zelf gekenmerkt wordt door het kwade. Aan het kwade kan de mens slechts ontsnappen door de wereld vaarwel te zeggen. Juist de authenticiteit waarmee hij die condition humaine onbarmhartig afschildert, maakt zijn gedachtegoed zo beklemmend. Op elke regel proef je iets van het vreselijke besef dat het goede in wezen onmogelijk en onwerkelijk is. Schopenhauer is, veel meer dan de filosoof van het pessimisme voor wie hij zo graag wordt versleten, een tragisch denker. Hetzelfde gevoel krijg ik bij het lezen van dit boek. Als lezer ben ik De Laender dankbaar voor de authentiek-aangrijpende beschrijvingen van de lotgevallen tijdens ‘deze lange en barre tocht’. Hij heeft zich voorgenomen om in het hart van de duisternis te kijken en zo een psychologie van de wreedheid uit te tekenen. Hij doet dat met veel inlevingsvermogen. Een psychologie van de tederheid had hij niet voor ogen. Dat hoeft ook niet: aan vrome epilogen is echt geen behoefte. Maar de premissen waarop hij zijn psychologie van de wreedheid bouwt, laten geen ruimte voor een denken van de tederheid en fijngevoeligheid in de mens, ook al voel je op talloze bladzijden veel medelijden en begrip voor diezelfde mens. Daarom vind ik dit niet echt een destructief boek, wel een tragisch boek. Vaak zijn dat boeken om bij te houden en te herlezen. □ Guido Vanheeswijck |
|