Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Aviel Verbruggen
| |
[pagina 235]
| |
lijk behoorlijk kritisch opstelde tegen de Electrabel-aanpak en om een serieuze discussie vroeg, maar kort daarna in haar ledenblad een paginagrote advertentie van Electrabel opnam? Dit is maar een greep uit de talloze maatschappelijke vragen die deze affaire oproept. Eén ding hebben ze allemaal gemeen: het gaat om macht en geld. In mijn studie- en onderzoekswerk heb ik Electrabel leren kennen als een gesmeerde lobbymachine. Wanneer meer beschaafde methodes van desinformatie, zoals relaties met politieke vrienden en dergelijke, niet meer helpen, schrikt ze niet terug voor druk en intimidatie. ‘Iedereen zweert natuurlijk dat hij te goeder trouw is, de grootste maffiosi nog het meest van al’, schrijft Vandevelde. Hij was dus een gewaarschuwd man. Laat ik, van mijn kant, eens proberen in kaart te brengen waar het in deze kwestie maatschappelijk om gaat. Ik heb daarvoor allicht ook enkele voorafgaande overwegingen over ‘economie en ethiek’ nodig. | |
Evenwicht tussen vrije concurrentie en regelgevingEen van de misleidende tactieken die in het debat werden gebruikt, was dat er een scherpe tegenstelling gemaakt werd tussen de vrije, niets ontziende concurrentie en de veilige, rustgevende verzorging door het ouwe getrouwe Electrabel. Laat ik daarom beginnen met erop te wijzen dat concurrentie slechts één fase is in een vijffasig proces dat moet leiden tot een evenwicht tussen vrije markthandeling en regelgeving. Of om een ander beeld te gebruiken, ik noem vijf stapstenen die leiden van concurrentie naar regelgeving: [1] Concurrentie; [2] Harmonisering; [3] Transparantie; [4] Scheiding van functies; [5] Regelgeving. Ik probeer de vijf begrippen te omschrijven en de verbanden ertussen aan te tonen. [1] Concurrentie is een omgangsvorm tussen personen, instellingen en bedrijven die ervoor zorgt dat een opdracht toegewezen wordt aan diegene onder alle gegadigden die die opdracht het beste kan uitvoeren. Dat leidt ertoe dat iedereen het werk kan doen waarvoor hij of zij het meest geschikt is. Dat helpt een hoop frustraties uit de wereld. Als je mensen ongelukkig wilt maken, moet je ze dingen laten doen waar ze niet goed in zijn en dingen ontzeggen waarin ze bedreven zijn. Economisch gezien, leidt concurrentie in deze zin tot de hoogst haalbare efficiëntie. Terecht blijven de meeste economen en ethici wat dit betreft trouw aan hun grote voorganger econoom-ethicus Adam Smith. Die beklemtoonde het belang van een open concurrentie. Maar... concurrentie verloopt in de praktijk nooit helemaal perfect en is zelfs niet altijd en overal van toepassing. Hoe dan ook, een hoogst bereikbare vorm van open concurrentie op diverse domeinen en voor diverse doeleinden blijft een gezond uitgangspunt. [2] Om concurrentie tot stand te brengen, zijn echter duidelijke | |
[pagina 236]
| |
spelregels nodig. Dat noem ik harmonisering. Concurrenten kunnen oneerlijk spelen. Ze kunnen gebruik maken van voorspraak, misleidende informatie, staatssteun op grond van nationalistische belangen, enz. In markttermen spreekt men dan van dumping, omdat een van de partijen niet de volledige kosten van de ingezette productiefactoren aanrekent. Concurrentie wordt hachelijk als een van de partijen of enkele partijen samen een onevenwichtig groot aandeel van de vraag of van het aanbod controleren. In de praktijk is het moeilijk na te gaan of voldaan is aan harmonisering. De verschillende partijen in het concurrentiespel treden immers verschillend op. Juist de verschillen, of meer in het bijzonder de ‘comparatieve voordelen’, maken dat ruil en handel voordelig zijn en maken concurrentie noodzakelijk. Wat we moeten uitfilteren, zijn de kunstmatige verschillen, die niets te maken hebben met eigen bekwaamheid, natuurlijke gaven, inzet, enz. maar met een opzet om het concurrentiespel te vervalsen. In de praktijk is het verschil tussen natuurlijke en kunstmatige verschillen soms flinterdun, en niet te controleren door een of ander toezichtsorgaan, hoe deskundig en toegerust het ook moge zijn. Harmonisering vergt daarom een zo open mogelijke transparantie. [3] Transparantie. Het concurrentiespel moet zich afspelen op het publieke forum, niet in de wandelgangen. De regels van het spel moeten duidelijk zijn, doorzichtig voor alle betrokkenen. Het spel moet, van begin tot einde, volledig in het publiek verlopen. Dossiers moeten niet onnodig ingewikkeld worden gemaakt en in een jargon verpakt dat controle door derden verhindert. Ook ingewikkelde vraagstukken kunnen in een begrijpelijke taal worden geformuleerd. Zonder een grote mate van transparantie bestaat er weinig garantie voor harmonisering. De bijna-zekerheid dat je betrapt kunt worden op vals spel, is de beste aanrader voor alle deelnemers om het spel eerlijk te spelen. Maar transparantie moet je organiseren. Een cruciale factor in de organisatie van transparantie is de scheiding van functies. [4] Scheiding van functies heeft het grote voordeel dat niet iedereen zich met de zaken van iedereen moet bemoeien, dat niet iedereen iedereen op de vingers moet kijken, en dat er geen externe beïnvloeding plaatsvindt. Een succesrijke organisatie van instellingen en maatschappijen begint met de omschrijving van goed afgelijnde pakketten van bevoegdheden-verantwoordelijkheden, en met de concurrentiële toewijzing ervan aan individuen of entiteiten. Scheiding van functies maakt een organisatie en maatschappij veel doorzichtiger en flexibeler. Maar hiertoe is de onzichtbare hand van de vrije markt al lang niet meer toereikend. Zo zijn we beland bij de zichtbare hand van de regelgeving. [5] Regelgeving is misschien de tegenpool van vrije concurrentie, maar een absoluut noodzakelijke tegenpool. Een maatschappelijk systeem | |
[pagina 237]
| |
vereist een ordentelijk bestuur, dat in principe dezelfde vijf eigenschappen moet bezitten als die we hier bespreken. Regelgeving bestaat erin de vier vorige schakels te organiseren, te beginnen met een doordachte scheiding van functies, de volledige openheid en doorzichtigheid, de harmonisering en uiteindelijk het eigenlijke spel zelf, de concurrentie. De voorbereiding van het spel en een nauwgezette arbitrage bepalen de kwaliteit van het vertoonde schouwspel. Spelregels vastleggen en bewaken is een soevereine bevoegdheid-verantwoordelijkheid van een democratisch bestuur, meestal samengevat onder de term ‘overheid’. De vijf schakels van maatschappelijk functioneren die ik hier beschrijf, zijn verworvenheden van het westers democratisch model. Ze zijn allemaal toepasselijk op het Electrabel-dossier, dat zoals ik al zei, op de eerste plaats een maatschappelijk dossier is dat over onze democratie gaat en niet zomaar een technisch dossier voor specialisten. | |
ElektriciteitsvoorzieningBelgië wint zijn elektriciteit vooral uit brandstoffen (kolen, olie, gas) en uranium (atoomenergie). Vanuit grote centrales gaat de stroom over hoogspanningsleidingen naar de bedrijven en naar de kabels van de distributie, die huishoudens, bedrijven en instellingen bevoorraden. De verdeling van de elektriciteit is sinds 1921 een gemeentelijk monopolie: het is nu eenmaal economisch niet voordelig meer dan één verdeler aan het werk te laten in eenzelfde straat. Technisch is die elektriciteitsverdeling een zeer eenvoudige materie, die sinds tientallen jaren volledig gestroomlijnd is. Zowat alles in deze activiteit ligt vast, van de meest gedetailleerde technische voorschriften voor kabelaanleg tot de tarieven voor de eindgebruikers. Het gaat hier in geen geval om ‘een ingewikkelde materie met veel onbekenden en onzekerheden, die zelfs voor experts vaak moeilijk te beoordelen is’, zoals Vandevelde schrijft. Dat is een van de mythen die door Electrabel wordt opgehangen om de gemeentebesturen af te schrikken om hun eigen verantwoordelijkheid op te nemen. Mijn ervaring is dat de complexiteit van de elektriciteitsverdeling een kunstmatige, institutionele constructie is met veel lussen en gewilde onduidelijkheden. De gemeenten verenigen zich voor de elektriciteitsverdeling meestal in Intercommunales. In België zijn er zuivere en gemengde intercommunales. Tussen beide bestaat er een fundamenteel verschil, een onderscheid dat Vandevelde over het hoofd ziet. Een zuivere intercommunale werkt zonder privé-partner, zodat de gemeenten volle eigenaar zijn van alle installaties, en volledig bevoegd en verantwoordelijk voor organisatie en exploitatie, bestuur en strategie. Alle baten van de elektriciteitsverdeling komen op rekening van de gemeentelijke begrotingen, zodat de | |
[pagina 238]
| |
belangrijke taksinkomsten terechtkomen bij een publieke overheid. Een gemengde intercommunale heeft Electrabel als aandeelhouder voor minstens vijftig procent van de installaties, en Electrabel neemt alle effectieve beslissingen. Gemeentebestuurders krijgen de meerderheid van de mandaten in de bestuursorganen, maar dit laat zich niet merken in de feitelijke beleidsvoering. De monopolierente of quasi-taksen van de elektriciteitsverdeling worden verdeeld tussen de gemeenten en Electrabel. Voor Electrabel is de controle over de distributie bijzonder belangrijk. Iedere monopolist controleert graag de eindvraag naar zijn product, zeker als het gaat om een levensnoodzakelijk goed, dat voor alle mogelijke toepassingen continu wordt gebruikt, en zo de meter onzichtbaar en onhoorbaar laat tikken. De winsten van Electrabel (27 miljard in 1995) komen voor het grootste deel uit de elektriciteitsverdeling, en deze winsten vormen de machtsbasis van de poot Electrabel-Tractebel-Generale Maatschappij van het Suez-imperium. In het vooruitzicht van een grotere openheid op de Europese elektriciteitsmarkt en verontrust door het feit dat een grote gemeente als Genk in 1995 Electrabel in de kou liet staan en koos voor de zuivere intercommunale Interelectra, voerde Electrabel eind 1995 in de grootst mogelijke stilte een plan uit om de gecontroleerde gemeenten voor lange tijd aan zich te binden. Alle gemeenten dienden vóór 30 april 1996 de bestaande contracten te verlengen met 18 jaar, zodat Electrabel verzekerd was van zijn absoluut monopolie voor de komende 20 à 30 jaar. Ik ga hier niet alle details van deze contracten toelichten, dat zou me te ver voerenGa naar eind[2], maar dit machtsspel was zo gortig dat ik het als mijn ethische plicht beschouwde tussenbeide te komen. Voor ik enkele elementen van het concrete dossier beschrijf, bekijk ik even hoe de keten ‘regelgeving-functiescheiding-transparantie-harmonisering-concurrentie’ in de elektriciteitssector eruitziet. | |
Regelgeving en beleidSinds ik de energiesector volg, van in het begin van de jaren zeventig, heb ik van de Belgische en de Vlaamse overheid nog geen enkel materieel bewijs gezien van een doordachte regelgeving voor de elektriciteitssector, zoals die in de Angelsaksische wereld wel plaatsvindt. Het meest ingrijpende initiatief was de wet van 8 / 8 / 1980, die bepaalde dat de elektriciteitsbedrijven hun plannen voor de bouw van centrales en hoogspanningslijnen ter bespreking moeten voorleggen volgens een vastgestelde procedure. Maar wat de marktstructuur van de sector, de opdrachten, de taakuitvoering, enz. betreft, laat de overheid alle zeggenschap over aan het Controlecomité voor de Elektriciteit en het | |
[pagina 239]
| |
Gas. Dat Controlecomité is opgericht in 1955 als een uitloper van een overeenkomst tussen de sociale partners over de opvoering van de productiviteit (1954). Het zijn de werkgevers- en werknemersorganisaties die de elektriciteitssector zogezegd controleren, de overheid beperkt zich tot de rol van waarnemer. Bij de reorganisatie en productiviteitsverhoging in de sector heeft dit Comité verdienstelijk werk geleverd, maar sinds meer dan twintig jaar is het verworden tot een forum van maatschappelijk overleg in de rand. Het is nu vooral een ideaal instrument in de handen van Electrabel om zijn belangen door te drukken onder het mom van algemeen belangGa naar eind[3]. Het Controlecomité is helemaal niet te vergelijken met de ‘Public Regulatory Commissions’ zoals we die in sommige staten van de VS kennen en die het de democratische overheid mogelijk maken de elektriciteitsbedrijven haar beleid op te leggen. Doordat de Belgische en Vlaamse overheden in deze materie verstek laten gaan, ontbreekt bij ons de basis van het vijfdelige luik voor een ordentelijke maatschappelijke structurering van de elektriciteitssector. In vele andere landen zijn sinds het begin van de jaren tachtig verregaande hervormingen in de elektriciteitssector doorgevoerd. Een van de prachtvoorbeelden is Nieuw-Zeeland, dat zich toen een nieuw sociaal en economisch kleed aantrok en daar nu de vruchten van plukt. De sector werd er grondig geherstructureerd en die ingreep leverde een belangrijke bijdrage aan de succesvolle modernisering van het land. Vele staten in de VS, Groot-Brittannië, de Scandinavische landen en Nederland volgden, naast nog verschillende andere zoals Portugal, Argentinië, enz. Ook de Europese Commissie en organisaties zoals de Wereldbank zijn gewonnen voor een elektriciteitssector waarin geen monopolie wordt geduld, maar concurrentie speelt. De Tractebel-Electrabel groep doet zelf ook gretig mee aan concurrentie, maar dan op internationaal vlak, buiten de landsgrenzen. Powerfin, de zusteronderneming van Electrabel, heeft nu al 8300 MW aan elektrisch vermogen in het buitenland opgekocht (d.i. ongeveer de helft van het totale productievermogen in België), terwijl Electrabel het eigen monopolie afschermt. Alleen al deze asymmetrie zou ons aan het denken moeten zetten. In plaats van ook op dit vlak zijn geestdrift voor Europa te belijden, ontduikt ons land hier op een beschamende wijze de geest van een open Europese markt en van een evenwichtige internationale samenwerking. | |
FunctiescheidingElektriciteitsvoorziening omvat drie verschillende functies: productie, transmissie en distributieGa naar eind[4]. Productie is perfect te organiseren als een | |
[pagina 240]
| |
concurrentiële activiteit, zodat hier de wetten van de vrije markt maximaal moeten gelden, en de producent de maximale winst kan nastreven. Dat een producent zijn winst wil maximaliseren, is normaal. In de elektriciteitssector betekent dit nog altijd ‘méér verkopen’. Verwachten dat Electrabel ernstig aan elektriciteitsbesparing zou doen, is verwachten dat de slager de grote gangmaker van de vegetarische levenswijze wordt. Een beleid daarop steunen, is zelfbedrog. Transmissie en distributie zijn natuurlijke monopolies. Transmissie kan men het beste organiseren zoals een makelaar dat doet: die koopt aan bij de concurrerende producenten en verkoopt met een gereguleerde marge aan de grote bedrijven en de voortverkopers-verdelers. Verdeling van elektriciteit is een lokaal, natuurlijk monopolie. Sinds maart 1921 bezitten de gemeenten het monopolierecht erop. Verdeling is ook een dienstverlening aan de huishoudens, instellingen en (kleine) bedrijven. Deze diensten, zoals verlichting en drijfkracht, kunnen met minder of met meer elektriciteit worden vervuld. Klanten zijn niet geïnteresseerd in de hoeveelheid elektriciteit die ze verbruiken en zelfs niet eens in de prijs ervan, maar uitsluitend in de diensten die ze krijgen en in de totale rekening die ze moeten betalen. Gemeentebesturen hechten daarnaast nog belang aan de (taks)inkomsten die ze kunnen innen. Dat betekent dat de verdeling van elektriciteit weleens een andere doelstelling kan krijgen dan alleen maar maximalisering van winst en verkoop. Je kunt de lokale distributiebedrijven heel goed als taak opleggen: ‘Verstrek een goede dienstverlening aan de klanten met een minimum aan energiegebruik’, en de bedrijven die daarin slagen a rato van de bereikte energiebesparing financieel vergoedenGa naar eind[5]. Het is technisch en economisch mogelijk en wenselijk, de drie functies van de elektriciteitsvoorziening van elkaar te scheiden, en voor iedere functie een afzonderlijk beleid te voeren met taak- en doelstellingen zoals hier beschreven. Als we met het oog op een duurzame ontwikkeling vooruitgang willen boeken met energiebesparing, is functiescheiding een absolute noodzaak. Men kan dan de distributiesector een nieuwe opdracht geven die moet leiden tot effectieve besparingen. Voor de klanten betekent dit een bescherming tegen de stormen van de vrije markt. Minder verbruik van elektriciteit kan de prijs doen stijgen. Dit houdt de rekening van de klanten constant, en verhoogt de (taks)inkomsten van de gemeentekassen. In België gaan we nu de tegengestelde kant op. De gemeenten kopen of lenen zelfs aandelen van Electrabel bij Electrabel, en denken zodat ze ook gediend zijn met meerverkoop en met het buitenhouden van de Europese concurrentie. In feite laten ze zich als een schild gebruiken tegen de Europese concurrentie, en brengen ze het eigen distributiemonopolie in gevaar. Wie zich in dit debat mengt, moet minstens beseffen dat de drie | |
[pagina 241]
| |
functies zeer verschillend zijn en geen verticaal geïntegreerd monopolie behoeven. Electrabel verbergt dit zoveel mogelijk, en hoort graag een ethicus het verticaal monopolie verdedigen. Vandevelde schrijft in zijn artikel: ‘Economen en ethici zijn het er over het algemeen over eens dat monopolieposities verwerpelijk zijn en zoveel mogelijk dienen te worden vermeden. Ik ben het daar niet zonder meer mee eens, en wel om de volgende redenen’ (blz. 908-910)Ga naar eind[6]. Hij noemt er drie: [1] ‘Een volledige vrijmaking van de elektriciteitsmarkt zal leiden tot meer concurrentie, lagere prijzen en op die manier ook tot meer energieverspilling eerder dan tot rationeel energieverbruik’. [2] ‘Een (quasi-) monopoliepositie geeft een monopolierente. Een ethisch oordeel daarover hangt af van wat er met die rente gebeurt’, en hij weegt enkele mogelijkheden af. [3] ‘Met het ongecontroleerde dereguleren van de Europese elektriciteitsmarkt verliest de overheid elke mogelijkheid tot globale controle op de energiesector’. Steunend op mijn betoog over het onderscheid tussen de drie functies in de electriciteitsvoorziening - productie, transmissie en distributie - stel ik tegenover Vandeveldes argumenten het volgende. Ad 1: Concurrentie in de elektriciteitsproductie hoeft geen prijsverlaging te betekenen en zo tot energieverspilling te leiden. In de distributie moet de prijs hoog blijven, in de toekomst zelfs verhogen, om het energiebehoud te bevorderen. Ad 2: De taksinkomsten (monopolierenten noemt Vandevelde ze) moeten exclusief naar de publieke sector gaan en niet worden gedeeld met een privé-bedrijf. Alleen al daarom is een volledige functiescheiding nodig, en moet de distributie aan de publieke sector worden toegewezen. Nu gaat een aanzienlijk deel van deze taksen naar de imperiumopbouw van de Tractebel-groep, en dienen ze als munitie in de concurrentiestrijd van deze groep op de buitenlandse elektriciteitsmarkten (inderdaad een ‘Crédit Lyonnais-scenario’ (blz. 910), maar dan met Tractebel als zwartepiet). Ad. 3: Dat men mij eerst eens duidelijk zegt welke controle op de energiesector de Belgische / Vlaamse overheid vandaag überhaupt kán verliezenGa naar eind[7]. Zoals in veel andere sectoren (naast energie is ook milieu mijn specialiteit) prijs ik de hemel dat er tenminste een Europees niveau bestaat waarlangs frisse ideeën van vooruitstrevende landen binnenwaaien, en wij nu en dan verplicht zijn ons uit de Vlaamse klei te trekken. Alleen Europa kan maken dat dit land ooit op het spoor geraakt van dynamische vernieuwingen zoals in Nieuw-Zeeland, Nederland, enz. plaatsvonden. | |
TransparantieNaast de scheiding van de drie hoofdfuncties in de elektriciteitsvoorziening is een grote transparantie van de activiteiten mogelijk. Vandaag | |
[pagina 242]
| |
is dit in België niet zo, er zijn enkele krasse mechanismen van ondoorzichtigheid in zwang. Lectuur van de nieuwe statuten die Electrabel door de gemeenten heeft laten goedkeuren, brengen er enkele naar bovenGa naar eind[8]. Maar meer nog dan enkele mechanismen van winstmanipulatie en van postjesverdeling, is het hele proces van de besluitvorming zoals dit zich in de lente van 1996 heeft afgespeeld, een aanfluiting van alle normaal fatsoen. De geveinsde tijdsdruk bracht gemeentebesturen ertoe teksten goed te keuren die ze nauwelijks of vaak helemaal niet hadden gelezen. Hoewel dit dossier voor de meeste gemeenten het zwaarste financiële dossier uit hun geschiedenis was, werd nergens de normale procedure van een openbare aanbesteding gevolgd. In de provincie Antwerpen hebben een achttal gemeenten een vergelijkend onderzoek van voorstellen laten maken. Slechts drie gemeenten hebben de conclusies van de studies gevolgd en de beste keuze gemaakt: Boechout, Laakdal en Kapellen. Mol bestudeert het dossier nog. Andere gemeenten (b.v. Schoten) leggen de studie gewoon naast zich neer en kiezen voor de slechtste oplossingGa naar eind[9]. Geel vindt geen onafhankelijke vergelijkende studie nodig, en laat een expert van de gemengde intercommunale het voorstel van de zuivere intercommunale vervalsen op een wijze die iedere revisor zijn titel en een gevangenisstraf zou kosten. In enkele gemeenten bracht al het gesjoemel de meerderheid aan het wankelen, maar niet getreurd: het Vlaams Blok stond klaar om in te springen voor Electrabel (Borsbeek, Stabroek). Dat Electrabel het Vlaams Blok aan zijn kant weet, is dan het ‘argument’ dat Agalev in Antwerpen gebruikt om ook voor Electrabel te stemmen, en zo de - bij mijn weten - eerste groene partij van de wereld te zijn die voor participatie in een nucleair bedrijf stemt. Onze Groenen onderscheiden zich toch op één vlak van de Groenen in Nederland en Duitsland, die me op dat eigenste moment verzoeken om in Kiev te komen spreken over het dode spoor van de nucleaire optie in Europa. Dit was de realiteit in het veld, en van een ethicus als Vandevelde had ik verwacht dat hij zich daarover zou informeren en dat zijn oordeel zou zijn: weg ermee, met al die contracten; laat ons een duidelijke procedure over de besluitvorming afspreken die open en doorzichtig is, helder, verifieerbaar, en die garandeert dat de beste mag winnen. | |
BesluitDat er in het Electrabel-gemeenten-dossier niet veel ruimte gelaten werd voor harmonisering en open concurrentie, zal de lezer nu wel begrepen hebben. Toch is het goed mogelijk dit ook in de elektriciteitssector te realiseren, maar dan zijn vereist: een regelgevende overheid, een totale scheiding van de drie hoofdfuncties van de elektriciteitsvoorziening, | |
[pagina 243]
| |
open en doorzichtige methoden en procedures. De Belgische gemeenten hebben een historische kans gemist om een vernieuwend beleid op gang te brengen. Als ze de elektriciteitsdistributie hadden opgevat als een zelfstandige dienstverlenende activiteit, dan zouden ze op vier punten hebben gescoord: [1] Een harmonieuze inpassing in de wereldwijde ontwikkeling naar grotere openheid op de elektriciteitsmarkten. België zou zich een goed lid van de Europese Unie hebben getoond. Het distributiemonopolie van de gemeenten zou veilig zijn gesteld, terwijl het nu in gevaar wordt gebracht door het als schild voor Electrabel te laten gebruiken. Vooral door te participeren in Electrabel, een onderdeel van een kapitaalsgroep die de buitenlandse markten afschuimt, verliezen de gemeenten hun karakter van publieke dienstverleners. Het is niet meer dan normaal dat buitenlandse kapitaalgroepen een wederkerigheid zouden eisen, en dus een toegang claimen tot onze gemeentelijke markten. [2] Door een verzelfstandiging van de elektriciteitsdistributie ontstaat in de gemeenten, meestal in intercommunaal verband, een technische knowhow die op veel terreinen dienstig is voor de gemeenten (b.v. energiebesparing in de eigen gebouwen, milieuzorg, enz.). [3] Door de distributie als een publieke dienst op te vatten, kan men de doelstelling ‘goede dienstverlening aan de klanten met minimaal gebruik van eindige brandstoffen en van kernenergie’ nastreven en waarmaken. Dit zou een reële stap zijn in de richting van een duurzame ontwikkeling. Onderdeel van deze aanpak is een continu stijgende trend in de taksvoet per kWh om de facturen van de klanten niet te laten dalen en om de gemeenten die veel energie besparen beter te kunnen belonen voor de geleverde prestaties. Deze ommekeer is niet mogelijk als een productiebedrijf de lakens uitdeelt, en het is onbehoorlijk de massale geldstromen taksgeld te delen met een privé-bedrijf. [4] Door de distributie zelf in handen te nemen gaan de gemeenten er ook financieel flink op vooruit. De afroming door de Electrabel-Tractebel groep wordt stopgezet, en bezit en inkomen (in feite vooral taksen betaald door de gebruikers) blijven in de lokale economie. Verzelfstandiging van de elektriciteitsdistributie betekent dus een win-win-win-win oplossing voor de gemeenten en haar inwoners. Wie het dossier als onafhankelijk waarnemer volgt, is met verstomming geslagen dat zoveel gemeenten deze kans niet hebben benut. | |
Welke toekomst?Ondanks alles blijf ik geloven dat de herstructurering van de elektriciteitssector onontkoombaar is. Wanneer zoveel landen baat hebben gevonden bij een open structuur van de sector, en wanneer instellingen | |
[pagina 244]
| |
als de Wereldbank al veelkleurige folders verspreiden over deze structuurGa naar eind[10] en conferenties erover in Afrika en elders in de wereld organiseren, kan ook hier de verandering niet uitblijven. Het stemt droef dat dit alleen onder grote internationale en Europese druk zal gebeuren, en niet als het grijpen van een prachtkans om achterhaalde en verdorven praktijken overboord te gooien, en een toekomstgerichte koers te varen. Als onze bedrijfsleiders en politici met afgunst opkijken naar economieën en democratieën als Nederland en Nieuw-Zeeland, zouden ze ook de band naar de openheid in de elektriciteitssector moeten leggen, want deze openheid is een onderdeel van het succes. Deze misschien wat boze reactie op het artikel van Vandevelde wil de verstomming van het kritische denken tegengaan. Ik kon hem er ook ‘in de wandelgangen’ hebben over aangesproken. Maar juist dat hebben we niet nodig. Integendeel: trek deze discussie open, in de hoop dat er licht op dit dossier valt. Alleen met volledige klaarheid kunnen we de weg vrijmaken voor de veranderingen die noodzakelijk zijn voor een duurzame ontwikkeling. |
|