Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Peter Verhezen
| |
Het Aziatisch economisch mirakelHet ‘Aziatisch economisch mirakel’ kan m.i. in relatief eenvoudige economische termen worden verklaard. In de jaren vijftig verfijnde Robert Solow, een der grondleggers van het neoklassieke groeimodel, de theorie van de economische groei. Landen groeien door een toename en accumulatie van kapitaal en arbeid. Een groeiende economie gaat vreemd genoeg gepaard met een verminderde toename van de winst. In de economie wordt dit veelal de wet van de verminderde meeropbrengsten genoemd. Volgens deze wet kunnen landen met een kleinere accumulatie van kapitaal ‘meer ontwikkelde’ landen voorbijstreven in termen van groei. In absolute termen blijft de groeivoet in de ontwikkelde landen weliswaar meestal positief door wat men ruwweg ‘technische innovatie’ noemt. In de meeste Aziatische landen kan de hoge groei voornamelijk verklaard worden door een toename van kapitaal en arbeid. Paul | |
[pagina 123]
| |
Krugman stelt dat de snelle economische groei van sommige Aziatische landen kan worden vergeleken met de torenhoge groeivoeten in Oost-Europa en vooral de USSR gedurende de jaren vijftig en zestigGa naar eind[1]. De snelheid waarmee het toenmalige USSR zich transformeerde van een landbouweconomie tot een industriële macht werd in het Westen met lede ogen bekeken. De groeivoet van de USSR en haar technologische superioriteit op bepaalde gebieden stelden het machtige westerse politiek en economisch model danig op de proef. Het Oost-Europese economische wonder was erin geslaagd het zelfvertrouwen van het Westen in grote mate te ondermijnen. Collectivistische en autoritaire regimes leken economisch beter te presteren dan een democratische vrijemarkteconomie. De economische groei van het communistische Oost-Europa was ongetwijfeld indrukwekkend; maar toch ook weer niet magisch. De exuberante snelle groei van de output kon gemakkelijk worden verklaard door een erg grote toename van de inputs: het scheppen van meer werkgelegenheid, een significante verbetering van het onderwijssysteem, en vooral een enorme investering van fysisch kapitaal. De economische groei kan dus relatief eenvoudig worden verklaard door economische wetmatigheden. Een groeiende economie die gedreven wordt door een grote toename van inputs, meer dan door een verhoging van output per unit, is echter onderhevig aan de wet van de verminderde meeropbrengsten. Concreet betekent dit dat zulke hoge groeivoeten wellicht zullen afnemen na verloop van tijd. Dit is precies wat er gebeurd is met de USSR, die in de jaren zeventig en tachtig veel van haar economische, en bijgevolg ook politieke pluimen verloor. Over een langere periode kan een verhoging van de output per unit alleen maar worden bereikt door een ontwikkeling van de kennis, die zich vertaalt in efficiency en dus in een verhoogde output. Economische groei kunnen we verklaren door a) een uitbreiding van het arbeidsvolume, b) een kapitaalsverhoging, en c) een residuele verklaringsvariabele die we met Krugman de ‘totale factor productiviteit’ (TCP) noemen. Deze variabele wordt residueel genoemd omdat ze alleen kan worden afgeleid van het groeimodel. Deze factor houdt in dat een onderneming haar schaarse middelen (inputs) efficienter gebruikt en haar output weet op te drijven door innovatie en technologische verbeteringen. Professor Krugman past deze economische wetmatigheden toe op het huidige economische wonder in Azië en besluit: ‘de snelle economische groei is veel minder een inspiratiebron voor het Westen dan heel wat experts menen. De toekomstperspectieven van zulke snel groeiende landen worden gekenmerkt door meer inherente limieten dan de meesten zich kunnen inbeelden’Ga naar eind[2]. Het Aziatisch mirakel vloeit vooral | |
[pagina 124]
| |
voort uit een vermeerdering van de input, d.w.z. uit een verhoging van kapitaalsinvesteringen in infrastructuur en machines, en tevens uit een toename van werkkrachten die de groei moeten blijven stuwen. Logisch gesproken leidt zelfs een groei die op nieuwe inputs drijft, onvermijdelijk tot verminderde meeropbrengsten op langere termijn, en dus tot een minder snelle economische groei in de toekomst, tenzij de efficiency of input per unit aanzienlijk kan worden verbeterd. De snelle groei van Hongkong, Singapore, Zuid-Korea en Taiwan kan praktisch volledig toegeschreven worden aan een verhoging van de input (kapitaal en arbeidskrachten). Een economische groei die louter steunt op een vermeerdering van de input, kan niet aan hetzelfde tempo blijven groeien, omdat de effectiviteit van elke bijkomende inputfactor geleidelijk afneemt. Krugmans controversiële stelling luidt dat ook de huidige jonge Aziatische economische machten (NIC'sGa naar eind[3]) slechts ‘papieren tijgers’ zijn. Niettegenstaande de wet van de dalende meeropbrengsten wist Singapore de laatste twintig jaren te groeien met een gemiddelde van 8,5% per jaar, en zijn beschikbaar inkomen per capita elke tien jaar te verdubbelen. Een mirakel? Niet echt. Maar wel een bewonderenswaardige groei door een niet aflatende mobilisatie van economische bronnen, te weten een verdubbeling van arbeidskrachten en een enorme toevloed van internationaal kapitaal. De vraag is of dit succes en gelijkaardige succesverhalen in andere Asean-landenGa naar eind[4] voor herhaling vatbaar zijn. Zonder een drastische verbetering van de efficiëntie is zo een mobilisatie weinig waarschijnlijk, en onderhevig aan de wet van de verminderde meeropbrengsten. Een economie die vooral heeft geïnvesteerd in de infrastructuur mag dan wel de levensstandaard verbeteren, maar deze zal op langere termijn niet blijven toenemen. De Singaporese Harvardeconomist Lee Tsao Yuan geeft volmondig toe dat de totale factor productiviteit in Singapore relatief aan de lage kant ligt, omdat als doelstelling vooral een maximale groei werd nagestreefd, naast een grotere tewerkstelling. Deze doelstelling werd bekrachtigd door een politiek van open en competitieve economie. In beide is Singapore goed geslaagd, mag men stellen. Wil men een gelijkaardige snelle groei aanhouden, dan komt het er nu op aan toegevoegde waarde te creëren en een innovatieve technologische onderbouw te scheppen, en tegelijk de inflatoire tendens van een snelle groei onder controle te houdenGa naar eind[5]. | |
Japan, China, en de jonge economische tijgersAls dit snelle tempo niet kan worden volgehouden over een langere tijdGa naar eind[6], heeft dit verstrekkende gevolgen voor de rol van deze Aziatische groei-economieën, de NIC's en de nieuwe jonge tijgersGa naar eind[7]. Willen deze | |
[pagina 125]
| |
jonge tijgers een sterke economische positie behouden of verstevigen, dan zal de aandacht moeten verschuiven naar een verhoging van de efficiëntie van de gebruikte middelen. Deze conclusie is echter niet van toepassing op Japan. De groei van Japan lag in de jaren zestig en zeventig veel lager dan die van Singapore over de laatste twintig jaren. Japan wist daarenboven niet enkel haar inputs omhoog te drijven, maar tevens de efficiency van haar economie. De jonge tijgers kunnen nauwelijks competitie voeren met het niveau van efficiency van de Amerikaanse economie. Japan daarentegen heeft dankzij zijn technologische revoluties in de elektronica en auto-industrie zijn westerse concurrenten kunnen domineren. In 1973 had Japan slechts een inkomen per capita van 55% in vergelijking met de VS. In 1992 was dit gestegen tot 83%. Op het ogenblik is Japan in de greep van een economische recessie. Zijn groeivoeten liggen nauwelijks hoger dan die van Europa of de VS. In 1994 en 95 lagen ze zelfs lager dan die van de USA. Japan zal de eenentwintigste eeuw wellicht niet ingaan als het meest producerende of rijkste land ter wereld. China is duidelijk een apart verhaal vanwege zijn enorme omvang en zijn speciale politieke rol in Azië. De groei van de Chinese economie over de laatste vijftien jaren lijkt een succesverhaal. Op het ogenblik schat men de Chinese economie op 40% van die van de VS. Al zal de huidige groei van 13% wellicht niet kunnen worden volgehouden, toch blijft deze enorme economie een niet te negeren markt voor de meeste multinationals. Zelfs met een mindere groei van pakweg 7% als gevolg van de wet van de dalende meeropbrengsten, zal er op wereldvlak hoogstwaarschijnlijk een economische verschuiving naar China plaatsvinden, maar minder drastisch dan de meeste geopolitici nu voorspellen. Dat de Aziatische landen voorlopig wellicht sneller zullen blijven groeien dan de westerse, valt niet te ontkennen. Maar dat betekent nog niet dat deze Aziatische nieuwe tijgers zo sterk zijn als ze zelf doen uitschijnen. De ‘competitive advantage’ (concurrentievoordeel) in de meest technologisch gerichte industrieën ligt nog steeds in de handen van het Westen en Japan. Elke management-consultant weet dat de efficiëntie (de totale factor productiviteit) in Azië, met uitzondering van Japan, duidelijk nog niet het niveau van het Westen heeft gehaald. Dat betekent niet dat we op onze hoogtechnologische lauweren mogen rusten. Aziatische politici beseffen ook wel dat hun ‘comparative advantage’ (comparatief voordeel, in dit geval goedkope werkkrachten) stilaan maar zeker van zijn glans verliest. In Singapore kan men nog nauwelijks goedkope Singaporese werkkrachten vinden. De internationale competitie zal van de tijgers een steeds grotere efficiëntie vragen. Productiviteitsstijging zal allicht hogere lonen met zich meebrengen, en dus een | |
[pagina 126]
| |
verhoogde levensstandaard. Maar duurdere loonkosten verhogen ook de druk om competitief te blijven. De Aziatische managers en politici hebben deze boodschap begrepen. Om groei te blijven garanderen, moeten zij de efficiëntie en productiviteit verhogen. Op dit punt hebben Aziatische ondernemingen nog veel te leren van hun westerse (en Japanse) concurrenten. Intussen worden de Aziatische tijgers gedreven door een ongelooflijke hoop het beter te doen. Deze hoop wordt nog eens versterkt door de groeiende interesse van buitenlands kapitaal in deze ‘emerging markets’. De return on investment in deze markten zet multinationals en internationale investeerders ertoe aan hun geld hier te beleggen of te investeren. Deze enorme geldstromen verklaren mede het groeimirakel in een aantal van deze Aziatische tijgers. Politieke stabiliteit heeft ongetwijfeld bijgedragen aan hun economische groei. De drang naar erkenning van het individu wordt opgeofferd aan het behoud van die stabiliteit. Onze westerse geschiedenis heeft ons geleerd dat productiviteitsverhogingen meestal het gevolg zijn van innovatie. De voedingsbodem hiervan is een klimaat van vrijheid. Zolang Aziatische regimes vasthouden aan meer traditioneel-autoritaire vormen van samenleving, en democratische tendensen onderdrukken, maken zij weinig kans om echt innovatief te worden. Meer, deze regimes misbruiken de ‘traditie’ om hun eigen machtspositie te vrijwaren ten koste van een bevolking die naar vernieuwing hunkert. De logica van ‘het’ Aziatisch economisch groeimirakel heeft haar grenzen. Om die te doorbreken is er meer openheid en vernieuwing nodig. Juist zulk een ‘openheid’ boezemt de Aziatische regimes vrees in omdat ze allicht een ondermijning betekent van hun veelal autoritaire regimes. De drang om hun respectievelijke machtsposities te behouden, maakt van hun politici vaak listige retoren tegen het ‘vrijere’ Westen. | |
De recente assertiviteit van Aziatische politiciHet Aziatisch mirakel wordt vaak gebruikt om het eigen karakter van het Aziatische waardesysteem te affirmeren tegenover het westerse democratische model. In het Aziatische model primeert de gemeenschap zogezegd op het individu. Maar dat het individu daarom aan de gemeenschap moet worden onderworpen, lijkt ons een perverse manipulatie van de ‘Aziatische traditie’. Men kan zich zelfs afvragen of er wel een ‘Aziatisch waardesysteem’ bestaat dat fundamenteel van het westerse verschilt, en of er in het ‘Aziatische’ model ook niet een aantal sociaal-filosofische factoren aanwezig zijn die de mogelijkheid van Aziatische alternatieven voor een vrij democratische constellatie in het vooruitzicht stellenGa naar eind[8]. | |
[pagina 127]
| |
Economische vrijheid staat niet gelijk met democratische principes, maar heeft er wel iets mee te maken. Opvallend is wel dat, volgens een recente studie van het befaamde Cato-Instituut, het autoritaire Singapore erg hoog scoort wat economische vrijheden betreft. De vier tijgers maken deel uit van de top 15 van de economisch meest ‘liberale’ landen. Economische vrijheden worden in deze studie gedefinieerd als naleving van eigendomsrechten, de mogelijkheid tot individuele vrije keuze van productie, overheidsinvesteringen als percentage van het BNP, het niveau van marginale belastingvoeten, monetaire politiek om inflatoire tendensen (als gevolg van de snelle economische groei) onder controle te houden, en vrije wisselkoersen. Een onafhankelijke commissie, met o.a. Milton Friedman (Hoover Institute), Jadhish Bhagwati (Columbia University) en een aantal andere economische zwaargewichten, sprak zich minder gunstig uit over diezelfde tijgers met betrekking tot de economische vrijheden. En al mag er al een correlatie bestaan tussen economische vrijheden en economische welvaart, die bewijst nog geen causaal verband. Eerst bereikt men een zeker niveau van welvaart ten gevolge van een snelle economische groei, en dan pas gunnen deze Aziatische regimes economische vrijheden aan hun ingezetenen. De Aziatische autoritaire staten streefden bewust een groeipolitiek na en hielden nauwelijks rekening met de mening van de meerderheid, die veelal onmondig en arm bleef. Economische vrijheden brengen nog niet meteen politieke vrijheid mee. De Aziatische economische succesverhalen hebben hun voedingsbodem in een politiek stabiele omgeving die wordt opgedrongen door autoritaire regimes. Er bestaat wel degelijk een correlatie tussen welvaart als gevolg van economische groei, en autoritaire regimes die voor de noodzakelijke sociaal-politieke stabiliteit zorgen. Het is duidelijk dat de Filipijnen, Cambodja, Laos, Myanmar (het voormalige Burma), en in mindere mate Vietnam, achter zijn gebleven bij hun Aziatische buren ten gevolge van een tekort aan politieke stabiliteit en van een bijgevolg ongunstig economisch klimaat. De vier tijgers (NIC's) en de nieuwe hongerige tijgers Maleisië, Thailand en Indonesië zijn of waren praktisch allemaal gekenmerkt door een relatief sterk regime, waarin er geen plaats is voor democratie in de westerse zin. Als gevolg van hun (economisch) succes streven diezelfde Aziatische politici voorlopig een onafhankelijke koers na die de nadruk legt op eigen Aziatische waarden. Sommigen zijn zelfs de mening toegedaan dat het democratiche Westen sociaal-politiek veel meer te leren heeft van het Oosten dan omgekeerdGa naar eind[9]. Zal deze retoriek van Aziatische politici aan het adres van het Westen leiden tot een ‘clash of civilizations’? Als men professor Samuel HuntingtonGa naar eind[10] van Harvard mag geloven, hebben we zo'n groeiend | |
[pagina 128]
| |
internationaal antagonisme te verwachten. Wij menen echter dat de fricties tussen bepaalde ‘cultuurelementen’ meestal drogredenen zijn die het antagonisme misbruiken voor interne redenen, en dat Azië zelf te heterogeen is om onder eenzelfde cultuurvaandel gebracht te worden. De recente crisis tussen China en Taiwan naar aanleiding van de eerste vrije presidentsverkiezingen heeft opnieuw getoond dat Realpolitik weinig rekening houdt met sociaal-filosofische motieven, maar wel met economisch-politieke machtsverhoudingen. Geen van de belangrijke Europese handelspartners van China heeft zich in duidelijke bewoordingen tegen de Chinese intimidatie willen of durven uitdrukken. De Aziatische leiders benadrukken hun culturele eigenheid al te gretig om hun eigen machtsposities te vrijwaren. Democratisering wordt veelal genegeerd of onderdrukt in naam van culturele waarden als hechte familiebanden en de bijna sacrale eerbied voor de vader en de ouderen. Maar het feit dat Aziatische leiders bogen op de onaantastbaarheid van hun culturele eigenheid, belet niet dat westerse waarden en gewoonten stormenderhand het leefpatroon van vele Aziatische steden beginnen te bepalen. Van Bombay tot Manilla wordt er gedanst op de ritmen van Michael Jackson in de westerse Hard Rock Cafés. McDonald's is in het straatbeeld van de meeste Aziatische grootsteden aanwezig. | |
Welvaart en democratiseringMen verwijt het Westen dat het niet openstaat voor het Aziatische waardesysteem, dat de gemeenschap voorrang verleent op het individu. Velen in Azië verwerpen het westerse democratische vrijheidsprincipe van het individu en de zogenaamde eenzijdige mensenrechtenpolitiek van het Westen, die als ‘vreemd’ worden beschouwd in een Aziatische culturele context. Maar zijn ‘democratische principes’ wel zo vreemd aan de Aziatische culturen? Toegegeven, ondanks de aanwezigheid van een aantal democratische elementen in de Aziatische samenlevingen zelf, zijn het de Europeanen geweest die de democratische principes voor het eerst geformuleerd en effectief geïnstitutionaliseerd hebben. Toch kunnen autoritaire regimes, ook in Azië, nog moeilijk worden gelegitimeerd op basis van het feit dat het individu volkomen moet worden geïntegreerd in en ondergeschikt gemaakt aan de gemeenschap. In de meeste Aziatische landen wordt nu politieke druk uitgeoefend op autoritaire regimes door interne democratische bewegingen, veeleer dan door externe (westerse) druk. Cambodja en Myanmar zijn hiervan sprekende voorbeelden. Uiteindelijk kunnen alleen interne krachten een blijvende basis vormen voor echte democratie. Bepaalde democratische tendensen worden in zekere mate zelf opgeroepen door een drang naar | |
[pagina 129]
| |
erkenning als gevolg van een verhoging van de economische welvaart. Deze wekt immers bij een groeiend deel van de bevolking aspiraties die veelal uitmonden in een zekere ontvoogding van het individu. Dat kan dan tot een politiek democratiseringsproces leiden, zoals dat het geval is in Bangkok en Seoul. Misschien bestaat er wel een relatie tussen een relatief hoog niveau van economische welvaart en een politieke democratie. We menen echter dat aanvankelijk een stabiel (autoritair) politiek klimaat misschien wel noodzakelijk is om een economische groei op gang te brengen. Met de eenwording van de economie kunnen minder en minder landen het zich veroorloven zich economisch en politiek af te zonderen. Willens nillens zijn het nog steeds kapitalistisch geïnspireerde ondernemingen die het leeuwenaandeel van de internationale investeringen voor hun rekening nemen. Het is overduidelijk dat vooral internationale fundmanagers en institutionele investeerders de trend en het transactievolume van het internationale geldverkeer bepalen. De zogenaamde nieuwe(re) kapitaalmarkten hebben maar bestaansrecht dankzij de internationale (veelal Amerikaanse en in mindere mate Europese en Japanse) investeerders. Financieel autarkische eilandjes zijn nog nauwelijks te vinden. Laten we evenmin vergeten dat het merendeel van de landen met een BNP van meer dan 5.500 VS-dollar per capita democratisch kunnen worden genoemd, met uitzondering van een aantal olierijke sjeikdommen in Arabië en sommige Aziatische tijgers zoals Singapore. Het merendeel van de overige (niet democratische) Aziatische landen hebben dit relatief hoge welvaartspeil van de vrije democratieën nog niet bereikt. | |
Aziatische en westerse waardenIs democratie geen eenduidig principe, Aziatische waarden zijn dat evenmin. Azië is heel heterogeen en de waarden die men er aantreft, laten zich niet onder één noemer brengen. Francis Fukuyama beweerde terecht dat de familiegerichte ondernemingen in Taiwan en Hongkong meer gemeen hebben met die van Italië en Frankrijk dan deze met Duitse, Amerikaanse of Japanse bedrijvenGa naar eind[11]. De familietraditie in China, een typisch confucianistisch kenmerk, is helemaal niet zo ‘groepsgebonden’ als bijvoorbeeld in de Japanse samenleving. De Chinese familiebanden hebben veel meer gemeen met de Italiaanse familie dan met de Japanse. De Chinese en Italiaanse verbondenheid is namelijk veel individueler gericht dan de Japanse. Daarom aarden Chinese en in mindere mate ook Italiaanse ondernemingen blijkbaar veel minder goed in kapitaalintensieve en op massaproductie gerichte industrieën, waarbij ‘schaalvoordelen’ en complexe | |
[pagina 130]
| |
processen een cruciale rol spelen (zoals in de luchtvaart, petrochemie, semiconductoren, enz.). Respect voor de ouderen, spaarzaamheid, familiewaarden, geloof in hard werken zijn waarden die gewoonlijk aan het confucianisme worden toegeschreven. Maar diezelfde zogenaamde ‘Aziatische’ waarden staan ook hoog aangeschreven in de protestantse ethiek, de bron van het liberaal kapitalisme. Luidruchtige Aziatische politici en intellectuelen beweren dat het Westen door hybris gedreven wordt en zogezegd universele democratische en individuele rechten opdringt aan culturen waar de gemeenschap belangrijker wordt geacht dan het individu. Een aantal ‘Aziatische’ leiders ziet weinig heil in de westerse publieke opinie die de westerse democratie haast vergoddelijkt. Zij geven wel toe dat de (westerse) gedachte van individuele vrijheid heel wat positieve gevolgen heeft gekend, maar zij merken ook op dat die gedachte tevens geleid heeft tot ‘sociale en mentale decadentie’, met name een groeiende criminaliteit en een onrustbarende stijging van het aantal echtscheidingen. Volgens hen is het Westen in moreel opzicht in een vrije val, ondanks zijn onweerlegbare rijke traditie en waarden. Maar laten we de werkelijkheid niet nog meer geweld aandoen. Niet alle Westerlingen hebben zich ‘overgegeven aan drugs of promiscuïteit’. Niet ‘alle Europeanen en Amerikanen’ zijn lui of crimineel. Het is al te gemakkelijk het vreemde te demoniseren om zo de eigen comfortabele (machts)positie te legitimeren. Laten we ook niet vergeten dat corruptie in veel van deze zogenaamde voorbeeldlanden een geïnstitutionaliseerde gewoonte is, met uitzondering van het ‘propere’ Singapore. We willen hiermee niet insinueren dat het Westen vrij is van corruptie. De veelvuldige schandalen in Italië, Frankrijk en België, om maar enkele landen te noemen, bewijzen het tegendeel. Maar Azië is evenmin een voorbeeld van morele zuiverheid. Het lijkt wel dat de relatief nieuwe materiële welvaart bepaalde confucianistische waarden, zoals hechte familiebanden, aan het ondermijnen is. In die zin heeft Lee Kuan Yew gelijk dat materiële rijkdom traditionele waarden negeert en zelfs vernietigt. Ook het oude Rome is ten onder gegaan aan decadentie, als gevolg van overvloedige en nietproductieve rijkdom. Dat brengt ons opnieuw bij de kwestie van een groeiend antagonisme tussen het zogenaamd Aziatisch waardesysteem en het westerse. Azië zelf is verdeeld. Onmiskenbaar heeft het hindoeïstische Indië andere aspiraties dan het confucionistische China of Singapore, het boeddhistische Thailand of het islamitische Indonesië en Maleisië. Er doet zich een culturele differentiatie voor waarbij de eigen culturele identiteit wordt benadrukt. Tegelijkertijd vindt een sociaal-politieke en economische homogenisering plaats op wereldvlak. Een scherpe tegenstel- | |
[pagina 131]
| |
ling tussen Oost en West is ongetwijfeld nog virulent in een aantal regio's, maar is zeer zeker niet de regel in Azië. De antagonistische verbale oorlog die nog gevoerd wordt, is gebaseerd op drogredenen, en bedoeld om de eigen democratische tendensen de kop in te drukken in naam van de Aziatische traditie en specifieke cultuur. | |
BesluitHet lag niet in mijn bedoeling het Aziatisch economisch succes te weerleggen. We hebben alleen maar aan de hand van een economische logica willen aantonen dat er inherente grenzen zijn aan dit economisch mirakel. De snelle groei van Azië is voornamelijk het gevolg van een vermeerdering van kapitaal en arbeidskrachten, en kan maar aangehouden worden als ook de efficiëntie en de productiviteit worden verhoogd. Dit economisch succes wordt door een aantal Aziatische leiders aangegrepen om een verbale retoriek tegen het Westen te voeren. Ik heb gewezen op het misbruik dat ze maken van hun antagonistisch betoog. Hun arrogantie is niet de uiting van een authentiek gevoel van Aziatische superioriteit, maar dient een oude list: het creëren van een ‘externe vijand’, het decadente Westen, zodat men een alibi heeft om bepaalde democratische tendensen in eigen land de kop in te drukken in naam van de Aziatische cultuur, waarin het individu ondergeschikt is aan de gemeenschap. Deze Aziatische culturele specificiteit wordt duidelijk overschat en schromelijk misbruikt door de heersende elite. Een ‘internationaal antagonisme’ wordt aangewakkerd om de buitenlandse inmenging te beperken en zo de interne machtspolitiek voort te zetten. Enerzijds gebruiken de Aziatische leiders hun economisch succes om op internationaal niveau erkenning af te dwingen. APEC en andere internationale fora zijn hiervan een voorbeeld. Anderzijds hekelen ze die erkenning als een vorm van buitenlandse (vooral westerse) inmenging. Het getuigt van weinig logische consistentie. Maar ook het Westen is verre van consistent. Op de jongste ASEM-meeting in Bangkok werd door Europa nauwelijks gerept van mensenrechten en democratische principes. Er stonden te veel industriële en economische belangen op het spel. Er werd een gelijkaardige Realpolitik gevoerd in de recente China-Taiwancrisis. Zowel de Aziatische buren (met uitzondering van Lee Kuan Yew, die vruchteloos poogde te interveniëren) als het Verenigd Europa lieten na het economisch invloedrijke China op de vingers te tikken. Alleen de VS getuigde van een politieke consistentie, hoewel de handelsbelangen met Taiwan ook hier wel hun rol hebben gespeeld. De politieke en economische werkelijkheid is zowel voor Azië als | |
[pagina 132]
| |
voor het Westen van een andere aard dan de overdreven retoriek tussen beide. Het gaat in beide gevallen om eigenbelang, zowel in de politieke als in de economische betekenis. Politiek probeert men vast te houden aan een bepaalde machtsverhouding, economisch poogt men voordelen te halen uit de eenwording van de wereldeconomie. Toch stellen we vast dat zowel in het Westen als in het Oosten een aantal basiselementen aanwezig zijn - zoals vertrouwen - die een (business) gemeenschap doen functioneren. Zowel Alexis de Tocqueville als Max Weber hebben gewezen op het feit dat de Amerikaanse democratie niet bestaat uit vormeloze individuen, maar uit strikte exclusieve en vrijwillige associaties. Het Amerikaanse anti-etatisme mag daarom niet gelijkgesteld worden met een vermeende vijandigheid t.a.v. de gemeenschap. Anderzijds is een zekere maatschappelijke orde, zo hoog aangeschreven in Azië, niet noodzakelijk onverzoenbaar met democratische principes, ook al beweren sommige Aziatische leiders dat democratie uitmondt in destructieve anarchie. De zogenaamd typisch Aziatische waarden vormen geen alternatief voor een nieuwe Wereldorde. Een coherent uniek Aziatisch ontwikkelingsmodel bestaat gewoonweg niet. Evenmin hoeven we te vrezen voor onoverkomelijke culturele verschillen tussen de volkeren op wereldvlak. De meeste Aziatische landen zijn zelf gekenmerkt door contradicties en ambiguïteit, en kunnen nauwelijks worden voorgesteld als een voorbeeld van morele zuiverheid. Hiermee willen we ook weer niet in het andere extreem vallen, als zou de westerse welvaartsmaatschappij volledig immuun moeten blijven voor bepaalde Aziatische waarden of invloeden. Culturele eigenheden en specifieke accenten, ook op economisch vlak, staan een vreedzame wereld niet in de weg zolang er openheid is voor een eerlijke en respectvolle discussie en argumentatie. Azië heeft er alle belang bij zich ‘in naam van de Aziatische cultuur’ te ontdoen van retorische drogredenen en een open dialoog tot stand te brengen. Het Westen moet inzien dat men met een weinig consistente politiek van cynisch (economisch) eigenbelang geen recht doet aan het verlangen van het Aziatisch individu om erkend te worden. De motor van de economische en sociaal-politieke vooruitgang van een samenleving is uiteindelijk een fundamentele ‘hoop op beter’. Die hoop reikt zowel in het Westen als in Azië verder dan een puur materiële bevrediging van de basisbehoeften. |
|