Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Toon Vandevelde
| |
[pagina 49]
| |
term ‘verslaafde’ - de beheersing over zijn gedrag niet geheel verloren heeft (blz. 888). Bovendien weigert Decorte enig onderscheid te maken tussen soft- en harddrugs. Hij citeert met instemming een boek van J.B. Davies over ‘de mythe van de verslaving’, waarin de idee dat bepaalde substanties op zichzelf, van nature, verslavend zijn, bestempeld wordt als een waanidee en massahysterie, en waarin het ‘drugprobleem’ als een ‘tragische sociale constructie’ wordt beschreven (ibid.). Zowel voor zogenaamde soft- als harddrugs zou informele zelfregulering mogelijk zijn. Men kan van alle drugs gebruik of misbruik maken, maar op zich zijn ze niet gevaarlijk. Als er een drugprobleem is, dan is de maatschappij daar zelf verantwoordelijk voor, omdat zij alle controle op bepaalde - illegale - drugs heeft geëxternaliseerd. Op die manier worden druggebruikers in de rol van hulpeloze slachtoffers geduwd, die niet langer verantwoordelijk zijn voor hun eigen gedrag, en wordt de zichzelf vervullende voorspelling van verslaving in stand gehouden. Als de maatschappelijke repressie en discriminatie ten opzichte van druggebruikers kon wegvallen, dan zou men soortgelijke ‘informeel-sociale’ controlemechanismen zien ontstaan die nu bestaan voor legale drugs. De huidige drugpreventie mist haar doel omdat ze er ten onrechte van uitgaat dat een verstandig en beheerst druggebruik onmogelijk is. Aangezien formele maatschappelijke controle de zelfcontrole en informeel-sociale controle bemoeilijkt of onmogelijk maakt, pleit de auteur voor een verregaande liberalisering van het drugbeleid. Alle drugs moeten op dezelfde manier als tabak en alcohol kunnen worden gekocht. Het maatschappijbeeld achter Decortes analyse is liberaal, zijn mensbeeld is subjectivistisch en hedonistisch. Iedereen heeft het recht om te doen wat hij zelf plezierig vindt en met zijn lichaam te doen wat hij wil. Een prohibitionistisch beleid beperkt de mogelijkheden om bepaalde genotmiddelen uit te proberen, miskent het recht op roes (waarvoor Decorte impliciet toch wel pleit) en schendt de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid voor zichzelf. Tot daar mijn samenvatting van de stellingen van beide auteurs. | |
Gevaarlijk en misleidendDe vraag van Van Vugt om een andersoortige maatschappelijke regulering van drughandel en druggebruik verdient mijns inziens ernstig te worden genomen. Het pleidooi van Decorte voor zelfregulering van het druggebruik daarentegen is niet oninteressant, maar lijkt mij gevaarlijk, omdat het alle drugs over één kam scheert, essentiële onderscheidingen niet maakt en het gebruik van harddrugs op die manier banaliseert. Het is ook misleidend, omdat de wetenschappelijke basis waarop hij zijn beleidsaanbevelingen beweert te steunen, hiervoor ontoereikend is. Op | |
[pagina 50]
| |
een meer fundamenteel vlak meen ik over argumenten te beschikken om de extreem-liberale visie waarvan Decorte uitgaat, te verwerpen. Hierbij ga ik uit van een meer communautaristisch geïnspireerde visie op de overheid. [1] Van bij het begin van zijn artikel slaat Decorte een generaliserende en banaliserende toon aan: ‘Het gebruik van roesmiddelen komt in alle menselijke samenlevingen en in alle periodes voor’, jawel, zelfs bij talrijke diersoorten! Hiermee wordt meteen een essentieel verschil onder tafel geveegd. In elke menselijke samenleving werden wel enkele drugs gebruikt, maar nooit stond zo'n breed gamma aan roesmiddelen, van de meest onschuldige tot de meest gevaarlijke, ter beschikking van de ‘consumenten’ van de hedendaagse ontwikkelde wereld. Daarnaast weten we welke enorme winsten de drughandel maakt. Degenen die er rijk van worden, beschikken over meer dan voldoende middelen om een fijnmazig verkoopsnet uit te bouwen, voor een gestadige marktuitbreiding te zorgen en steeds nieuwe klanten te winnen. In deze omstandigheden is zelfregulering veel minder evident dan in traditionele samenlevingen. Meer dan ooit is ze een individuele aangelegenheid en ook dat verschilt van de informele sociale regulering die kenmerkend is voor vroegere samenlevingen. Decorte geeft een lijst van 14 regeltjes die een beheerst gebruik van drugs mogelijk maken. Deze aanbevelingen zijn zeker nuttig voor druggebruikers, maar de belangrijkste regel ontbreekt: als je beroezing zoekt, blijf dan van bepaalde producten af. Het effect van drugs is zeer verschillend van individu tot individu. Het is goed mogelijk dat sommige individuen zonder al te veel pijn van harddrugs af kunnen raken, maar dat zijn uitzonderingen en a priori weet je helemaal niet of je zelf wel zo'n uitzondering bent. Hulpverleners weten dat verslavingsproblemen bijzonder moeilijk te behandelen zijn. De meeste psychiatrische instellingen weigeren zelfs verslaafden op te nemen en verwijzen ze door naar gespecialiseerde centra; de behandelingen die ze daar krijgen, boeken ook al niet zo veel succes. Het is waar dat op langere termijn ook een aantal harddrugadepten op een of andere manier van hun verslaving afraakt, maar Decorte spreekt nauwelijks over de hel die de meesten onder hen hebben moeten doorworstelen: een opeenvolging van mislukte afkickkuren, gevangenis en hospitalisatie. Hij rept ook niet van het feit dat vele harddruggebruikers die lange termijn niet eens halen. Het artikel van Van Vugt is op dat punt veel informatiever. [2] Decorte heeft geen boodschap aan de verschrikkelijke verhalen van hulpverleners. Gerecht en politiek voeren volgens hem een drugbeleid ‘zonder veel oog voor de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek’ (blz. 898). Gerecht en hulpverlenende instanties werken met een niet-representatieve steekproef. Zij zouden slechts met die drugge- | |
[pagina 51]
| |
bruikers in contact komen wier zelfcontrole mislukt is - door de schuld van een weinig tolerante maatschappij overigens. Decorte wil in naam van de wetenschap deze fout van de ‘experts’Ga naar eind[3] in het veld rechtzetten. Sinds Feyerabend weten we echter dat we voorzichtig moeten zijn met lieden die het monopolie van de wetenschap voor zich opeisen. In de jaren zeventig heeft een behoorlijk aantal ernstige sociologen de grootst mogelijke onzin verteld over maoïstisch China. Een aantal gerenommeerde natuurwetenschappers heeft zich in de voorbije honderd jaar op onsterfelijke wijze belachelijk gemaakt door geloof te hechten aan experimentele bewijsvoeringen van paranormale verschijnselen, voorgeschoteld door gewiekste bedriegers. De les uit dit alles is dat je niet kritisch genoeg kunt staan tegenover bijvoorbeeld ‘de resultaten van zeer uiteenlopend wetenschappelijk onderzoek’ die ‘zo rond als een o’ bevestigen ‘dat het gebruik van roesmiddelen informeel kan worden beheerst’ (Decorte, blz. 891). Bij nader toezien blijkt zelfs het deel van het wetenschappelijke onderzoek waarvan Decorte verslag uitbrengt, niet zo evident eensluidend te zijn in zijn conclusies. Winick meent dat ongeveer 65% van de harddruggebruikers op lange termijn tot abstinentie komen, zonder enige hulp van anderen, volstrekt op hun eentje, zonder de hulp van informele sociale controlemechanismen (Decorte, blz. 893). Dit is zo'n onwaarschijnlijk gegeven, dat Decorte zelf van een ‘hypothese’ gaat spreken, waarbij hij in het midden laat of Winick nu al dan niet op basis van empirisch onderzoek tot dit cijfer komt. Uiteindelijk is er echter geen betrouwbare manier te bedenken om dit soort uitspraken aan de empirie te toetsen: hoeveel onproblematische harddruggebruikers er precies zijn, valt helemaal niet uit te maken. Als ze er al zijn, dan maakt de repressie het onmogelijk dat ze zich bekend maken. Decorte zegt dat het er veel meer zijn dan overheid en hulpverleners vermoeden, maar dit kan evengoed het resultaat zijn van wishful thinking of van mythologisering van de marginaliteit. Decortes ‘wetenschappelijk’ pleidooi om alle druggebruik zonder meer aan de zelfregulering van de individuen over te laten, wordt helemaal een akte van geloof, hoop en vertrouwen, als hij suggereert dat na legalisering van alle druggebruik en na het verdwijnen van alle vooroordelen en discriminaties tegenover heroïnegebruikers het maatschappelijk geïntegreerde gebruik van opiaten de regel, misbruik de uitzondering zou worden (Decorte, blz. 897-898). Dit soort tegenfeitelijke stellingen is voor het ogenblik noch bewijsbaar, noch falsifieerbaar. Ze beantwoorden aan geen enkel criterium van wetenschappelijkheid dat niet triviaal is. [3] Volgens Decorte moet informele zelfregulering van het druggebruik in de plaats komen van formele regulering door allerlei overheden. Het is niet helemaal duidelijk wat hij daarmee precies bedoelt. Misschien | |
[pagina 52]
| |
zou hij een beperkte overheidscontrole op de aanmaak en verkoop van drugs wel kunnen aanvaarden. Met wat goede wil kan men de aanvang van het artikel in die zin interpreteren, maar misschien doe ik dan zelf aan wishful thinking. In de rest van het artikel wordt elke vorm van drugbeleid compromisloos verworpen als een inbreuk op de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid. Als men dit advies letterlijk neemt, kunnen de apotheken maar beter worden afgeschaft en mogen morgen alle soorten pillen, spuiten en poedertjes overal worden verkocht, ook in grootwarenhuizen, cafés en dancings. In naam van de individuele verantwoordelijkheid installeert men hier de volstrekte maatschappelijke onverantwoordelijkheid. De volledig vrije markt is al vaker gepresenteerd als een middel om schoon schip te maken met allerlei vormen van overheidsregulering. Die werden dan als te duur en te weinig efficiënt bestempeld. Men heeft dit paardenmiddel ook in ander maatschappelijke domeinen toegepast. Telkens bleek de maatschappelijke ongelijkheid toe te nemen en waren de gevolgen vooral nefast voor de zwakste sociale groepen. Vaak drong zich binnen de kortste keren de noodzaak van herregulering op. Ik zou dit kunnen illustreren met het verhaal van de liberalisering van de luchtvaart, de aandelenbeurzen of de geldhandel, maar ik neem twee voorbeelden die analoog zijn met het geval dat we hier bespreken. Op het vlak van de pornografie zijn de overheidscontroles geleidelijk aan lakser geworden. De superwinsten die in deze branche verdiend werden toen porno nog illegaal was, zijn allicht verdwenen, maar de markt heeft zich sterk uitgebreid en de omzet is verhoogd. Bovendien heeft men al snel ontdekt dat in dit meer permissieve klimaat vrouwenhandel en kinderporno gingen bloeien als nooit tevoren. Recente spectaculaire schandalen zullen allicht tot vernieuwde repressie en herregulering leiden. Is dit het soort experimenten dat Decorte nu ook in de wereld van de drugs herhaald wil zien? Een ander voorbeeld dat in België bijzonder actueel is, betreft de wereld van het gokken. Onze minister van Justitie wordt op het ogenblik door machtige lobby's onder druk gezet om in Brussel één of meer casino's, die wettelijk verboden zijn, te gedogen. Tegelijk krijgt hij een rapport op tafel van mensen uit het veld die dit gedoogbeleid ten stelligste afraden. Meer gokgelegenheden betekent dat er meer gegokt zal worden en dat er meer gokverslaafden zullen zijn. Gokverslaving is, net zoals verslaving aan alcohol of heroïne, destructief voor wie het overkomt, is vaak catastrofaal voor zijn naaste omgeving. Natuurlijk heeft gokken altijd al bestaan en worden niet alle gokkers verslaafden. Maar de kans is wel groot dat de zelfregulering of informele sociale regulering van de duivenmelker of van de boer die op zondag een kaartje legt in het café naast de kerk, beter lukt dan die van de casinoklant. | |
[pagina 53]
| |
Meer fundamentele bezwarenIk wil besluiten met enkele meer fundamentele bedenkingen. De discussie over de legalisering van drughandel en -gebruik kan op drie verschillende niveaus worden gevoerd. Beleidsalternatieven kunnen, om te beginnen, louter utilitair, op hun efficiëntie worden beoordeeld. Ten tweede kan men oog hebben voor de symbolische functie van wet en wetswijzigingen. De wettelijke regulering of deregulering op dit terrein heeft ten slotte ook een ethische betekenis. De beleidsaanbevelingen waartoe men komt, hangen ten dele samen met het niveau waarop men redeneert of discussieert. [1] Het artikel van Van Vugt beschouw ik als een mooi voorbeeld van een utilitaristisch geïnspireerde redenering: er moet een andere overheidsregulering van de drughandel komen, om het lijden van de verslaafde gebruikers te verzachten en de overlast voor de niet-consumerende burgers te verminderen. Een streng gecontroleerde verstrekking van harddrugs aan zwaar verslaafden kan op deze grondslag worden verdedigd. In dezelfde geest kan men pleiten voor legalisering van handel en gebruik van bijvoorbeeld marihuana. Deze drug is allicht niet volstrekt onschadelijk, maar is niet schadelijker dan alcohol en tabak. Men zou deze drie drugs dus aan hetzelfde regime kunnen onderwerpen, b.v. een zware belasting op het verbruik, publiciteitsverbod, verbod van verkoop aan minderjarigen. Vanuit een louter utilitair standpunt lijkt een versoepeling van het repressieve drugbeleid gewoon een zaak van gezond verstand. Het komt er dan op aan om een zodanige herregulering door te voeren dat men de ongewenste effecten van drughandel en -gebruik beter onder controle krijgt. Makkelijker gezegd dan gedaan. Maar het principe dat een dergelijke politiek leidt, is tenminste duidelijk. [2] Waarom pakken de beleidsvoerders het drugprobleem niet op deze pragmatische manier aan? Mensen als Decorte suggereren dat dat te maken heeft met de bekrompenheid en de beunhazerij van bewindslui die weigeren kennis te nemen van de wetenschappelijke gegevens. Ik denk dat dit veel meer komt doordat de utilitaire logica doorkruist wordt door de symbolische dimensie van de wet. Als men de wet op dit punt wijzigt, geeft men ipso facto een signaal aan de bevolking. De liberalisering van het drugbeleid zal worden begrepen als een teken dat de overheid de oorlog tegen de drugs opgeeft en deze indruk zal blijven bestaan, ook als de bewindslieden expliciet ontkennen dat dit het geval is. Ik geloof niet dat de meeste bewindslieden echt denken dat marihuana zo gevaarlijk is dat het verboden moet worden. Ik denk wel dat zij onder geen beding een legalisatie wensen door te voeren, omdat zij aanvoelen dat zij daarmee een diep in onze culturele traditie verankerde consensus | |
[pagina 54]
| |
zouden doorbreken en dat dit als een signaal van permissiviteit zou worden geïnterpreteerd waarvan de gevolgen onoverzichtelijk zijn. [3] De symbolische dimensie van de wet verwijst ook naar haar morele betekenis. Decorte moet hier niets van weten. Zijn libertarisme hangt samen met een vorm van subjectivisme. Iets is slechts waardevol omdat ik of een groep gelijkgestemden die ik zelf heb uitgekozen het wensen. Charles Taylor heeft de ongerijmdheid van deze opvatting op overtuigende wijze aangetoondGa naar eind[4]. Geen mens kan in zijn eentje beslissen wat belangrijk is of triviaal, wat waardevol is of waardeloos. Evenmin als een louter private taal heeft een louter private waardering zin. Als iets waardevol is, dan is dat omdat het zijn waarde ontleent aan iets anders dan mijn eigen preferentie, omdat ook anderen het waardevol vinden bijvoorbeeld. In een strikt liberale opvatting zou de overheid neutraal moeten staan tegenover de diverse levensprojecten van de individuen. Zij zou hen zelfs in staat moeten stellen om zoveel mogelijk diverse levenservaringen op te doen, zodat elk individu met kennis van zaken een eigen levensplan zou kunnen ontwerpen, geïnspireerd door een heel eigen ideaal van het goede leven. Zo'n liberale opvatting laat dus weinig of geen hiërarchisering van de diverse mogelijke levenswijzen toe. In het voorbeeld dat we hier bespreken is dit zelfs inconsistent. Men kan argumenteren dat ook in een strikt liberale opvatting de overheid - net zoals ze monopolievorming dient te bestrijden - ook een aantal liberale grondwaarden zoals keuzevrijheid dient te bevorderen, tenminste als het liberalisme haar eigen waarden ernstig neemt. De idee dat alle levenswijzen even goed zijn, gaat regelrecht in tegen het spontane ethos van de overgrote meerderheid van de mensen, en die hebben in dit geval nog gelijk ook. Het leven van een verslaafde is wel degelijk inferieur aan dat van een niet-verslaafde. Verslaving is destructief op lichamelijk, moreel en sociaal vlak. Wie met verslaafden te maken heeft, weet maar al te goed hoezeer zij hun omgeving kunnen manipuleren, en hoe zij kunnen liegen en bedriegen. Dit houdt niet in dat men verslaafden of occasionele gebruikers moet opjagen en opsluiten. Het betekent wel dat de overheid een beleid dient te voeren dat de kans dat mensen in zo'n desastreuze levenswijze vervallen, zo klein mogelijk maakt, zij het met respect voor mensenrechten en de normale juridische procedures. Ethisch besef houdt ipso facto een hiërarchisering van levenswijzen in. Wie dit laatste wil vermijden, ondermijnt meteen het ethos dat onontbeerlijk is voor elk samenleven. Natuurlijk kan het spontane ethos van het volk ontsporen in het zoeken naar een zondebok. De maatstaf van goed en kwaad is echter niet het spontane aanvoelen van de massa op straat, maar een geweten dat gevormd is door argumentatie en dialoog in het kader van democratische instituties. Ik denk niet dat de | |
[pagina 55]
| |
maatschappij moet zeggen hoe mensen moeten leven. Ik vind wel dat zelfs een liberale maatschappij er niet onderuit kan het fundamentele debat te voeren over wat echt niet kan. Dit zal altijd een zekere normalisering van de maatschappij inhouden. Moraliteit zonder hiërarchisering van levenswijzen of zonder enige normalisering is onmogelijk. Ik kan me voorstellen dat dit voor hulpverleners van drugverslaafden problemen schept. De maatschappelijke stigmatisering van drugverslaving en de clandestiniteit waarin verslaafden zich vaak bewegen, bemoeilijkt hun werk ontegenzeglijk. In het maatschappelijke debat over de regulering van het druggebruik is het belang van de actuele drugverslaafde echter niet het enige dat in het geding is. Ook de kans dat er meer verslaafden komen door b.v. een liberalisering van de wetgeving en de ernst van de eventuele gevolgen voor de maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Hulpverleners moeten wel uitgaan van de mogelijkheid van zelfcontrole en zelfregulering, in deze zin dat zij een beroep moeten doen op het restje vrije wil dat de verslaafde nog bezit. Als dat er niet meer is, is hun taak helemaal hopeloos. Wie echter hoopt dat zelfregulering elke externe regulering overbodig kan maken, mist inzicht in de dynamiek zelf van de zucht naar roes. De Franse psychoanalyticus Lacan heeft deze dynamiek ooit kernachtig samengevat. Zelfregulering van het ‘recht op roes’ is onmogelijk, omdat de roes slechts één enkele wet kent: ‘Encore’Ga naar eind[5], steeds meer. Ook de hoop dat zelfregulering aangevuld met informele sociale regulering voldoende zal zijn, is ijdel. In traditionele maatschappijen of in sommige Arabische landen kan dit nog wel lukken. In een hoog ontwikkelde markteconomie met sterk geïndividualiseerde sociale verhoudingen waar men zijn sociale contacten grotendeels zelf kiest, zal de informele sociale controle heel vaak falen, vooral in kansarme buurten, waar het sociale weefsel bijna geheel verdwenen is. Het antwoord hierop is niet noodzakelijk repressief. Samenlevingsopbouw door kansengelijkheid te creëren is minstens even belangrijk. |
|