| |
| |
| |
Louis Seguin
Het boek in 1996
Een gesprek met Christian Bourgois
La Quinzaine littéraire: Hoe staat het nu met uw werk als uitgever? Hoe kan u nog standhouden in de snel evoluerende boekenmarkt? En in de stroom van nieuwe technologieën?
Christian Bourgois: Mijn werk is niet veranderd toen ik uit de Groupe des Presses de la Cité stapte. Ik ben in 1959 bij Julliard gaan werken en had daar de leiding toen de zaak opgekocht werd door de Presses de la Cité in 1965. In 1991 ben ik eruit gestapt. Sindsdien heb ik ruim vijftig nog niet gepubliceerde werken uitgegeven per jaar. Bovendien heb ik twee jaar geleden veel boeken opnieuw uitgegeven die in 1990 jammerlijk in een brand gebleven waren. Er waren tienduizenden Bourgois-boeken en honderdduizenden boeken van de reeks 10/18 vernield. De 10/18-pockets (ik zorg al sinds 1991 niet meer voor die reeks) waren vlug opnieuw gedrukt, maar niet de boeken die mijn naam droegen. Dat heb ik dan zelf gedaan.
Ik ben op dit ogenblik een uitgever met een heel druk programma, ook al zit ik in drie kleine kantoren, met mijn vrouw en twee medewerkers. De boekhouding en de aanmaak zijn uitbesteed. Zo kan ik de belangrijke, interessante boeken uitgeven die ik graag wil uitgeven. Het is inderdaad zo dat alles moeilijker geworden is sinds ik, zo'n dertig jaar geleden, Maurice Nadeau leerde kennen, die de leiding had van de reeks Les Lettres Nouvelles bij Julliard. Maar ik heb de indruk dat mijn beroep niet veranderd is.
Wat de nieuwe technologieën betreft, een paar maanden geleden is iemand me komen voorstellen een cd-rom te maken op basis van Orages d'acier van Ernst Jünger. Ik heb dat meteen gesteund. Ernst Jünger ook. Het was de bedoeling dat het Musée de la Première Guerre Mondiale voor
| |
| |
de cd zou zorgen. Ik ben graag bereid rechten af te staan aan mensen die een cd-rom willen uitbrengen. Maar dat is een andere job. Ik oefen hetzelfde beroep uit als - laat ik het wat ironisch stellen - Poulet-Malassis, Michel Lévy of René Julliard. Ik lees, ik laat lezen, ik win de raad in van een aantal lezers en uitgevers van bepaalde reeksen en dan publiceer ik boeken en zorg dat erover gesproken wordt. De distributie is veranderd - dat is waar - maar het beroep van uitgever van literatuur zoals ik dat opvat, is niet veranderd.
Op dit ogenblik is het al Internet wat de klok slaat. Ik ben naar een congres van uitgevers geweest in Barcelona en daar werd over niets anders gepraat, niet over boeken. Maar ik ben intussen nog wel een uitgever van teksten, gedrukt, op papier. Er is niets dat zo goedkoop is, zo gemakkelijk aan te schaffen, zo gemakkelijk te consumeren als een boek: in bed, op het strand, in de trein, in de metro. Een cd-rom of Internet, dat is heel leuk, maar je moet het eerst leren gebruiken, en dat kan niet iedereen zomaar. Er is een ingewikkelde apparatuur voor nodig, die op dit ogenblik nog veel kost...
Het zou belachelijk zijn mij daarover op te winden. Maar het lijkt wel of wij plotseling zijn terechtgekomen in een systeem van wisselende golven. Voor de liefhebbers van Internet bestaat de pret erin het elektrische treintje te zien rondrijden. Alsof alleen nog het versturen van boodschappen belang heeft. Maar voor mij is niet het versturen van boodschappen belangrijk, maar de boodschap, de tekst. Boeken op het Internet zetten kan zeker, in uitzonderlijke gevallen, als een boek verboden is; maar het kost veel tijd en geld en het is helemaal niet handig. Mensen die over de concurrentie tussen Internet en het boek redeneren, zijn mensen die geen zin hebben om te lezen. De grote concurrenten van het boek, bij de jeugd, dat zijn de spelletjes, de interactieve spelletjes. Het probleem is verkeerd gesteld.
Ik lees teksten en ik luister naar mensen die over teksten spreken. Want, zoals Maurice Nadeau, geef ik veel vertalingen uit van boeken die geschreven zijn in talen die ik niet lees. Ik doe mijn best om een strakke, verantwoorde lijn te volgen, om ‘echte’ boeken uit te geven. Vijfendertig jaar geleden, toen ik bij Julliard werkte, bestonden reeds de ‘valse’ boeken, die van de bestsellerlijsten. Daar heb ik geen boodschap aan, net zo min als Maurice Nadeau. Uiteindelijk ben ik een uitgever die iets duurzaams wil, die standhoudt. Ik heb net My Education van William Burroughs uitgegeven, Le livre des rêves, maar ik heb al mijn eerste Burroughs, La machine molle, uitgegeven in 1967 en daarna ben ik hem regelmatig blijven uitgeven. Ik heb net de laatste bundel gedichten van Allen Ginsberg uitgegeven, maar Kaddish heb ik al dertig jaar geleden uitgegeven. Uitgeven is voor mij oud worden met het drukken van woorden en zoveel mogelijk mijn enthousiasme op
| |
| |
anderen overdragen. Ik weet nog heel goed hoe lang het geduurd heeft vóór schrijvers als Burroughs en Ginsberg ingang vonden. Er zijn periodes van deemstering geweest en nu wordt er weer veel over hen gepraat. Voor mij is dat het uitgeven.
La Quinzaine littéraire: Het boek, bedrukte vellen papier met een omslag en te koop in de boekhandel, daar wordt wel eens van gezegd dat zij ‘niet te vervangen’ zijn. Is dat zo?
Christian Bourgois: Niet te vervangen... Op een cd-rom kan men honderdduizenden tekens zetten en encyclopedieën samenstellen. Kennis, die kan men op meer dan één manier opslaan. Maar kan iemand urenlang voor een scherm werken of lezen? Je moet een printer gebruiken en terugvallen, zoniet op een echt boek, dan toch op een tekst op papier. En ik vind ook dat geen intellectuele bezigheid zo boeiend en verrijkend is als bladeren in een encyclopedie, een groot woordenboek of een uitgave van iemands verzamelde werken. Er duiken bij het lezen vaak verbanden op, zomaar toevallig. Maar in de informatica kan je alleen lineair werken, of volgens een ‘programma’, waardoor je op een heel andere manier gaat zoeken, een manier die mij veel minder verrijkend lijkt. Allicht zullen er binnenkort verzamelde werken opgeslagen zijn op cd-rom, om ruimte te besparen en kosten, om vlotter te werken... Maar er is nog altijd niets eenvoudiger dan een boek.
La Quinzaine littéraire: Het boek is een celibatair ding. Je hoeft er geen ander apparaat voor te hebben. Noch een energiebron. Het is nooit ‘in’.
Christian Bourgois: Het is niet gebonden aan één plaats. Ik ben een leesbeest; als kind al las ik overal. Ik kan me niet voorstellen dat ik mij een technische apparatuur aanschaf om toegang tot een tekst te krijgen, want in mijn bibliotheek of in een boekhandel hoef ik maar mijn hand uit te steken, een boek te grijpen en het bij de laatste of de eerste bladzijde of op goed geluk open te slaan, en ik lees een paar woorden of een hele brok, ik lees in één ruk door of ik herneem een stuk. Het is een heel solitair genoegen, zeer individualistisch, terwijl ik de mensen om mij heen zie genieten van samen spelen, van een technisch meesterschap verwerven dat op mijn leeftijd moeilijk te bereiken is, van een elektrisch treintje dat rondrijdt. De mensen die bijeenkomen in cafés om op Internet te spelen, dat is zoals karaoke. Het is een speelse activiteit voor groepen, bendes. Het is op de stromingen meevaren. Het is het tegendeel van lezen.
Ik wil geen censor zijn en niemand de les lezen. Ik deel geen goede of slechte punten uit. Maar voor mij is cultureel actief zijn altijd een
| |
| |
solitaire bezigheid geweest, of het nu lezen is of een concert bijwonen of naar de bioscoop gaan. Ik vind het fijn in een bioscoop te zitten, mensen om me heen te hebben. Toen ik destijds voorzitter was van de dienst voorschotten op de bioscoopontvangsten, heb ik veel filmen helemaal in mijn eentje gezien en het geeft een bizar gevoel naar een film te kijken als enige toeschouwer in een grote bioscoopzaal. Ik vind het dus echt niet vervelend in een zaal te zitten tussen het publiek, in het donker. Maar dat is een omgeving, geen groep. Mensen die op Internet lezen, lezen niet, ze spelen Internet. En een cd-rom... ik heb het vorig jaar nog aan een journaliste van Libération gezegd: Ik voel geen behoefte om toetsjes aan te slaan om het gele muurtje [van Vermeer] te zien verschijnen, een kwartet van Fauré te horen en te vernemen dat Madame de Guermantes misschien Madame Strauss was. Daar heb ik geen boodschap aan. Ik neem veel liever een van de uitstekende kritische uitgaven van La Recherche ter hand en lees de voetnoten. Ik heb vaak in La Pléiade achter elkaar tien, twintig, dertig bladzijden voetnota's gelezen. Het is echt heel prettig voetnota's in één ruk door te lezen.
Lezen op een beeldscherm, dat kan ik niet. Er staan woorden, maar zij vormen geen tekst zoals in een boek dat ik opensla en lees. Misschien ben ik een van die mensen van Alphaville die men naar de buitenwijken zal verwijzen. Ik weet het niet. Ik heb wel het idee dat er nog enkele duizenden mensen zijn zoals u en ik. Ik heb ooit Umberto Eco in Frankfurt, op de reusachtige Messe met haar duizenden bezoekers en boeken, horen zeggen: ‘Er zijn hooguit 50.000 mensen op de wereld die hier belangstelling voor hebben’. Hij heeft gelijk. Neem de oplage van Gombrowicz wereldwijd: hier 3000, daar 5000 en nog eens 4000. Dat maakt uiteindelijk vijftig à zestigduizend lezers en zo is het altijd geweest vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst. Er zijn natuurlijk boeken waarvan honderdduizenden exemplaren verkocht worden, maar ze blijven uitzonderingen. In Frankrijk, in Europa gaat het meestal om 1000, 1500 of 2000.
Dat is geen reden om te wanhopen. Ik heb destijds het Journal van Gide gelezen. Hij vertelt hoe hij in 1911, toen het NRF [Nouvelle Revue Française] al jaren bestond, de adressen van de abonnees met de hand ging schrijven. Het waren er 600! Ik beweer niet dat die abonnees de ‘elite’ waren. Het gaat niet om een ‘elitaire’ kijk op de literatuur. Het is gewoon de realiteit. Het lezen, daar hebben niet veel mensen belangstelling voor. Maar ik ben daarmee best tevreden. Economisch gezien wil ik liever vijf- of tienmaal meer lezers. Ik zou niet zo vaak 's nachts wakker liggen. Maar ik zit al zo'n veertig jaar in dit beroep en ik heb het met veel mensen erover gehad. Ik weet dat wat wij doen, waarvoor wij warm lopen, niet meer dan enkele duizenden mensen aanbelangt.
| |
| |
Wanneer er meer belangstelling voor groeit, komt dat meestal door een misverstand.
La Quinzaine littéraire: Sommige collega's van u - ik denk aan Jérôme Lindon met wie ik uitvoerig gediscussieerd heb - maken zich grote zorgen omdat boeken over menswetenschappen niet verkopen; zij worden gekopieerd en verspreid langs andere kanalen dan de boekhandel. Zij willen dat in de bibliotheken die deze boeken nog aankopen een vergoeding betaald wordt voor de ontlening, zodat zij uit de kosten komen en kunnen blijven uitgeven.
Christian Bourgois: Soms ben ik het niet eens geweest met Jérôme Lindon (ik ken hem al van 1960). Om eerlijk te zijn: uiteindelijk heeft hij gelijk. Wij ontmoetten elkaar toen ik meewerkte aan het Rapport Pingaud. Daarbij was het ontlenen tegen betaling al ter sprake gekomen en ik was er toen rabiaat tegen. Ik was namelijk van oordeel dat het lezen in een bibliotheek - een grote Franse traditie - gratis moest zijn. Maar nu erken ik dat de argumenten van Jérôme Lindon wel steekhoudend zijn. De economische situatie is fel veranderd en het lezen in de bibliotheek is, dankzij het werk van het Ministerie van Cultuur en Jean Gattegno, sterk toegenomen. Die vooruitgang zou uiteraard ook de schrijvers en de uitgevers ten goede moeten komen. Er bestaat ook een gevaar dat een bepaald soort boeken, waarvan nog hooguit enkele honderden exemplaren verkocht zouden worden in de boekhandel, niet meer wordt uitgegeven. Maar, hoezeer de middelen waarover een bibliotheek beschikt verbeterd zijn (het is geen armoe troef meer) ik vind dat men geen geld kan vragen van jongeren en gepensioneerden, die zeer grote verbruikers van boeken zijn. Misschien zou men een stuk van het budget van de bibliotheken kunnen besteden aan het regelen van die auteursrechten?
Ik had het idee dat fotokopiëren mij als uitgever van literatuur en pockets niet raakte. Maar ik heb toch een brief van een professor gekregen die zich erover beklaagde dat de marges van de 10/18-reeks te smal waren voor een fotokopie. Ik heb hem geantwoord dat zo'n naïviteit en cynisme mij hooglijk verheugden en dat ik inderdaad dit probleem niet voorzien had bij het uitgeven van L'écume des jours in 10/18. De hoge vlucht van de fotokopie aan de universiteiten over de hele wereld is natuurlijk een ramp en daar moeten we wat aan doen. Heel recent is er een afspraak gemaakt tussen de Société des gens de lettres en de SNE (Syndicat National de l'Édition) en er staat iets op het getouw. De wetteksten bestaan, men moet ze toepassen.
La Quinzaine littéraire: Ik heb geruime tijd in het andere kamp gestaan toen ik verantwoordelijk was voor een grote openbare bibliotheek. Het ziet er
| |
| |
m.i. niet zo rooskleurig uit. De wetteksten bestaan inderdaad, maar het lijkt weinig waarschijnlijk dat ze ooit zullen worden toegepast. En dan nog zullen de mensen die nu veel fotokopiëren vlug een achterpoortje vinden. In plaats van teksten ter plaatse te fotokopiëren, zullen ze de boeken meenemen, op de scanner leggen en invoeren in de cyberspace. De rechten van de schrijvers en de uitgevers zullen ze altijd aan hun laarzen lappen. Het is een echt probleem, het is ruimer dan het structurele probleem van het uitgeven. Het is een probleem van het denken. Van studenten eist men nu geen lezen meer, maar opzoeken, verzamelen en informatie verschaffen.
Christian Bourgois: Jérôme Lindon wijst terecht op het alarmerende feit dat het binnenkort niet meer mogelijk zal zijn werken over menswetenschappen of gewoon een moeilijk boek uit te geven. Als het kopiëren zo'n vlucht neemt dat ik geen teksten meer kan uitgeven bij gebrek aan de nodige middelen, en men vindt dat dit soort teksten toch nog moet worden uitgegeven, dan moet men een of andere hulpverlening voor het uitgeversbedrijf uitdokteren. De fotokopie kan de dood zijn van de boeken. Maar kopiëren kan niet zonder teksten. Dus zal men een andere vorm van financiering moeten vinden voor die teksten. Er zijn al pogingen gedaan om een markt te redden die dreigt in te storten en alles mee te sleuren. Ik verdedig al vele jaren de politiek van het CNL [Centre National des Lettres] dat alle mogelijke vormen van steun en subsidie bepleit voor tijdschriften, verzamelde werken, de vertaling van zogenaamde ‘lacunes’.
Mijn opvatting van het uitgeven is altijd al geweest dat ik een uitzonderlijke, bevoorrechte positie bekleed: ik beschik over de buitensporige macht ja of neen te zeggen, te censureren. Ik wil even uitwijden over dat begrip van censor. De uitgever is iemand die een beslissing neemt en die ondertekent. Ik b.v. zet mijn voornaam en naam op de boeken die ik publiceer. Ieder uitgeversbedrijf heeft een gezicht dat hoort bij de keuze die het vooraf gemaakt heeft. Iedereen weet welk soort werk verschijnt onder een bepaalde uitgeversnaam, in een bepaalde reeks en met een bepaalde kaft. Het succes van Internet zal uitlopen op een totale embolie, een verstikking. Aanvankelijk, op het eerste netwerk, wisselden specialisten de meest ingewikkelde, ontoegankelijke, moeilijke informatie uit. Nu worden er karrenvrachten berichten in uitgestort, die niet getoetst zijn, niet geordend, niet meer ‘uitgegeven’. Het Internet zal door hetzelfde soort vloedgolf overspoeld worden als het uitgeven, maar zonder de controle die de uitgevers noodgedwongen erop uitvoeren.
Er is geen woord waar ik zo'n grote hekel aan heb als aan ‘communicatie’. Het is een afgrijselijk woord. Ik, uitgever, leg boeken op de tafel bij de boekhandelaar. Misschien zullen zij iemands leven ondersteboven
| |
| |
keren, maar ik probeer niet te communiceren. Ik tracht lectuur aan te bieden; dat is iets totaal anders. Die drang over de hele wereld om te communiceren, dat lijkt mij een atoombom. Angstwekkend. Ik vond het juist typisch op het congres van de uitgevers dat men over niets anders sprak dan ‘communicatie’ en ‘synergie’. Ik vind dit obscene woorden.
La Quinzaine littéraire: Ik ben het helemaal met u eens.
Christian Bourgois: Ik zeg dit maar om te provoceren.
La Quinzaine littéraire: Ook ik, als oud-bibliothecaris, zou zo willen provoceren. Het lijkt of men zich tegenwoordig schaamt voor het boek. Het standpunt van de boekhandelaars ken ik niet, maar zowel schrijvers (waarom verlangen zij nog gepubliceerd te worden?) als bibliothecarissen (van wie een aantal zich niet lekker voelt als zij boeken te lezen geven) achten een boek niet meer modern; zij zouden liever informatie verspreiden, wisselwachters zijn voor de communicatietrein. Zo spreekt men nu en het is een gevaarlijke taal omdat zij een soort ongedifferentieerd magma helpt creëren. Uiteindelijk bestaat er voor die mensen geen boek en geen lectuur meer. Alles wordt in het kader van het scherm ingepast en op één doelgroep gericht. Er komt nooit een einde aan de stroom en hij slokt alles op. Om dit gevaar van wildgroei en imperialisme te keren moet men m.i. radicaal de kant uit van de bescheidenheid. U, als uitgever, kunt niet al wat er geschreven is uitgeven en u verlangt dat ook niet. Anderzijds hebben de lezer, de boekhandelaar en de bibliothecaris niet de taak universele communicatoren te zijn.
Christian Bourgois: ‘Bescheidenheid’ is een begrip dat mij heel erg aanspreekt. Ik heb mijn best gedaan om te begrijpen wat ‘communicatie’ is. Mij lijkt het de sterrenoorlog. Er zijn ongelooflijk grote economische en politieke belangen mee gemoeid. Zelfs als ik er de nodige middelen toe had en zin om er in te stappen, ik zou zeer goed uit mijn doppen kijken. Zopas las ik in een artikel dat de eigenaar van de Financial Times en van Penguin zich op de informatiesnelwegen gewaagd had. Hij heeft er honderdduizenden pond sterling bij verloren in enkele maanden en trekt zich nu weer terug. Voor het Internet kan men nog niet duidelijk zien wie in staat zal zijn die vloedgolven economisch en juridisch te beheersen. Dit is ook het enige aspect van Internet waar ik belangstelling voor heb. Hier lijkt de meest moderne vorm van kapitalisme bereikt, die de economische toe-eigening van het product onmogelijk maakt. Op dit ogenblik vervluchtigt het product.
Ik zeg vaak dat de toekomst van het boek in de negentiende eeuw ligt. Men zou boeken moeten aanmaken zoals destijds Michel Lévy, een
| |
| |
groot ondernemer, of zoals Stock. Boeken maken met het idee dat men 1000, 1500, 2000 lezers zal bereiken. Ik heb ooit een boek van ene Bob Nadoulek over het geweld uitgegeven. Hij was een karateka van extreem links. Hij beweerde dat Engels nooit geslagen was en dat links veel over geweld nadacht maar nooit één vuistslag gegeven of gekregen had. Hij heeft een schitterende brief gekregen van Michel Foucault. Ik zei hem: ‘Veel weerklank heeft je boek niet gevonden, maar Foucault heeft het toch maar gelezen’.
Het klinkt misschien vreselijk afgezaagd: ik heb een massa uitgevers ontmoet in mijn leven en vele van hen, meer dan je zou denken, hebben nooit met mij over boeken gesproken. Ik ga graag om met mensen zoals Jérôme Lindon, of Claude Durand, of Denis Roche en enkele anderen die over boeken praten, die boeken uitgeven... en dat alles bijeen niet zo slecht doen. Wanneer ik in een boekhandel kom, treft mij de ruime keuze, de grafische kwaliteit, de zorg van de uitgevers voor het uitzicht van de boeken. En ook hoeveel vertalingen er nu te vinden zijn. De kleine uitgevers hebben de grote gedwongen zich te bezinnen over hun aanpak.
Er is een probleem waar La Quinzaine oog voor heeft, maar anderen veel minder: het najagen van het succes, de nieuwe machtsconcentratie die ontstaan is door de banden tussen enerzijds bepaalde uitgeverijen, een aantal reeksen, en anderzijds een aantal kranten en de televisie. Dát is een groot probleem. Zelfs veel groter dan Internet.
Deze tekst is een vertaling van een interview dat eerder verscheen in La Quinzaine Littéraire (augustus 1996, blz. 28-30). Vertaling: Geert Boeve.
|
|