Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 900]
| |||||||||||
Toon Vandevelde
| |||||||||||
[pagina 901]
| |||||||||||
rationeel energieverbruik; en [3] de prijsvorming op de elektriciteitsmarkt en de mogelijke of voor de deur staande opening van de binnenlandse markt voor buitenlandse producenten. | |||||||||||
Vertrouwen in het economisch levenEconomie en ethiek worden vaak als elkaars tegenpolen beschouwd. Is de homo oeconomicus, de economische mens, niet voortdurend bezig met het maximaliseren van zijn eigenbelang? Ethiek daarentegen heeft toch meer te maken met zorg voor anderen, plichtsbesef, belangeloosheid? Dat is echter slechts een oppervlakkige tegenstelling. Egoïsme en altruïsme sluiten elkaar niet altijd uit. Je kunt duizenden egoïstische motieven bedenken om altruïstisch te zijn. In de middeleeuwen gaven mensen aalmoezen aan bedelaars omdat ze bang waren dat ze anders werden bestolen, om een plaatsje in de hemel te verdienen, of om te laten zien dat ze best wat konden missen. Vandaag geven wij geld aan ‘goede werken’, omdat we daar een goed gevoel of een positief zelfbeeld van krijgen, omdat we ons in onze overvloed wat schuldig voelen, of omdat we het toch van onze belastingaangifte kunnen aftrekken. Origineler en belangrijker vandaag is het samengaan van egoïsme en altruïsme dat we aantreffen in het verzekeringsprincipe, dat ten grondslag ligt aan ons socialezekerheidsstelsel. Ook als we daartoe van overheidswege niet verplicht waren, zouden de meesten van ons zich willen verzekeren tegen inkomensverlies door ziekte, werkloosheid, ouderdom, arbeidsongeval. Dat doen we uit eigenbelang, maar het resultaat ervan is een vorm van solidariteit. Er wordt inkomen overgeheveld van mensen met een inkomen naar mensen zonder inkomen, van mensen die niet door het risico worden getroffen, en dus netto-betaler zijn, naar mensen die wel door het risico worden getroffen, en dus netto-ontvanger zijn. Deze solidariteit is niet direct ethisch of altruïstisch gemotiveerd. De verstandige zorg voor zichzelf, voor de eigen inkomenszekerheid op lange termijn, heeft als niet bedoeld neveneffect een maatschappelijke solidariteit. In de huidige discussies over de hervorming van de sociale zekerheid is dit niet onbelangrijk. Het economisch leven is echter meer dan een samenspel van actoren die alleen maar hun onmiddellijke eigenbelang nastreven. Neem bijvoorbeeld de arbeidsverhoudingen in een onderneming. Als alle werknemers alleen maar het strikte minimum presteren dat nodig is om niet aan de deur te worden gezet, als zij m.a.w. strikt als homines oeconomici handelen, dan doen zij hun werk heel slecht. Een permanente stiptheidsstaking bederft de algemene sfeer op het werk. Het is veel leuker werken met collega's die zich volop inzetten zonder veel berekening. Werkgevers weten dat. Zij betalen hogere lonen uit dan door de | |||||||||||
[pagina 902]
| |||||||||||
marktlogica vereist is, zij gunnen hun werknemers allerlei extra voordelen. Zij rekenen erop dat hun werknemers dan met plezier komen werken, zich inzetten voor hun werk, en dat komt de kwaliteit van het werk ten goede. Arbeidsverhoudingen kunnen niet louter worden verstaan als een ruil, gemotiveerd door eigenbelang, maar zijn deels ook een uitwisseling van giftenGa naar eind[1]. Een onderneming die laat zien dat ze niet al te strikt berekent, hoopt dat ook de werknemers hun inzet en inspanningen niet al te strikt zullen doseren. Hier is het model van de gift aan het werk: van een exacte gelijkwaardigheid tussen de gift van de onderneming en het engagement van de werknemers kan immers geen sprake zijn. Begint men de equivalentie van deze reciprociteit wel te berekenen, dan werkt het model van de gift niet langer. Leraars werken het liefste met leerlingen die geïnteresseerd zijn in de leerstof en niet alleen in hun eindcijfer, minimum de helft van de punten. In de arbeidsfeer werken we graag samen met collega's die er de kantjes niet van aflopen, mensen op wie wij kunnen rekenen. Dat vind je ook in het zakenleven. Verstandige zorg voor zichzelf manifesteert zich hier als de zorg voor de eigen reputatie. Een goede reputatie opbouwen is niet gemakkelijk, het duurt lang en je speelt ze zo weer kwijt. In het handelsverkeer is ze de beste reclame, maar het is een fragiel iets, een schaars goed. Daarin is het handelsleven in grote mate analoog met het dagelijks leven. In beide gevallen komt het eropaan onbetrouwbare partners - slechte betalers bijvoorbeeld - te vermijden. Vaak is dat problematisch, niet altijd weten we hoe betrouwbaar partners zijn die we niet zo goed kennen. Iedereen zweert natuurlijk dat hij te goeder trouw is, de grootste maffiosi nog het meeste van al. Maar wordt de kans dat we bedrogen worden te groot, dan weigeren we vaak nog handelsrelaties aan te gaan. Er zijn nogal wat mensen die bijvoorbeeld nooit een auto zouden kopen op een markt van tweedehandswagens. Er zijn nogal wat ondernemingen die geen handel willen drijven met Russische, Indonesische of Zaïrese partners. In die landen zijn er natuurlijk ook bonafide ondernemers, maar ze zijn het slachtoffer van hun minder scrupuleuze collega's. | |||||||||||
Eerlijkheid loont?Verstandige zorg voor het eigenbelang zet dus aan tot een zorgvuldige opbouw van een goede reputatie. Dit kan een gewichtige motivatie vormen om in het economisch leven op ethisch verantwoorde wijze te handelen. Betekent dat dat ethisch handelen lonend is in het bedrijfsleven? Soms wel. Kijk maar naar de moeilijkheden die Belgische banken - de Kredietbank en An-Hyp werden in de pers genoemd - zich de laatste tijd op de hals hebben gehaald door het opzetten van allerlei | |||||||||||
[pagina 903]
| |||||||||||
bedenkelijke financiële constructies die het grote bedrijven mogelijk moesten maken belastingen te ontduiken of te ontwijken. Ze worden nu geconfronteerd met hoge fiskale boetes en een hoop negatieve publiciteit. Een aantal banken heeft geweigerd aan deze zaken mee te werken, sommige uit voorzichtigheid, andere uit meer authentieke ethische overwegingen. Nu blijkt dat dit ook economisch gezien - vanuit hun eigenbelang - een goede strategie was. Eerlijkheid loont dus in sommige gevallen. Maar de hamvraag luidt: wat moet je doen als je weet dat je eventuele oneerlijkheid misschien niet zal worden ontdekt? Heb je in zo'n geval wel redenen om ethisch te handelen? Dit is geen probleem voor heiligen of voor wie zich in zijn handelen laat leiden door plichtsbesef, het is er wel een voor gewone mensen zoals jij en ik. Twee soorten rationele overwegingen kunnen ons tot ethisch handelen leiden. [1] Er is om te beginnen de maximinregel: als de gevolgen van verschillende handelingsalternatieven onzeker zijn, kies dan dat alternatief waarvan de slechtste gevolgen nog zo goed mogelijk zijn. De maximinregel is een voorzichtigheidsregel: ook al is de pakkans misschien bijzonder klein, als ze zich realiseert, d.w.z. als je op een of andere fraude betrapt wordt, dan is dat een ramp. De Assubelfraude die recent in de openbaarheid kwam, is een voorbeeld hiervan. [2] Eerlijk handelen ook als oneerlijkheid niet zal worden bestraft, kan ook worden beschouwd als een investering in het eigen karakter. Wie zo handelt, zal door anderen worden (h)erkend als een rechtschapen mens, iemand die te vertrouwen is. Vertrouwen is immers minder een zaak van rekenkundige exactheid dan van aanvoelen. Mensen voelen aan wie te vertrouwen is. Dat aanvoelen is weliswaar niet feilloos, maar vaak is de spontane intuïtie het enige houvast in sociale relaties. We willen graag door anderen als betrouwbare (handels-) partners worden uitgekozen, maar, zoals we boven al zeiden, kunnen we dat niet rechtstreeks bewerkstelligen. Niet rechtstreeks, maar wel indirect: door consequent eerlijk te handelen bouwen we niet alleen een reputatie, maar meer nog een persoonlijkheid op die door anderen als betrouwbaar zal worden herkend. Moraliteit is tegengesteld aan opportunistisch handelen: het nastreven van het onmiddellijke eigenbelang ten koste van de anderen. Op iets langere termijn is zelfs het eigenbelang vaak slecht gediend door opportunisme. Moraliteit vormt de basis van het vertrouwen dat onontbeerlijk is in menselijke relaties, in het arbeidsuniversum en in het handelsverkeer. In economische vakterminologie uitgedrukt: moraliteit maakt belangrijke besparingen in transactiekosten mogelijk. De pointe van het verhaal is bovendien dat dit des te meer het geval is naarmate de eisen van moraliteit minder om hun voordelige effecten | |||||||||||
[pagina 904]
| |||||||||||
en meer om hun intrinsieke waarde worden nageleefd. Maar is dat vertrouwen, dat gebaseerd is op intuïtief aanvoelen, dan geen blind vertrouwen? Is dat niet gevaarlijk? Natuurlijk wel, maar je kunt nu eenmaal niet zonder. Wie absoluut, voor honderd procent zeker wil zijn van de betrouwbaarheid van zijn partners voor hij met hen iets wil ondernemen, kan beter in zijn eentje op een eiland gaan zitten of een pleiade advocaten inhuren. Vertrouwen is altijd enigszins een niet te berekenen risico, maar dat wil niet zeggen dat we naïef moeten zijn. Bovenstaande redenering dient inderdaad te worden gecorrigeerd door de volgende regel, die a.h.w. als realiteitsprincipe kan gelden: hoe groter de potentiële winstgevendheid van frauduleuze praktijken wordt, hoe meer het opletten geblazen is. Ik geef een voorbeeld uit de energiesector: het probleem van het vinden van een plaats waar men het laagradioactieve afval in oppervlakteberging kan opslaan. Het ingenieursdossier dat het NIRAS in dit verband liet opmaken is exemplarisch. Onberispelijk. Niets op aan te merken. En toch is er geen middel te bedenken om het project aan enige Belgische gemeente te slijten. Waarom niet? Misschien heeft dit inderdaad te maken met de irrationaliteit van de burgers, die al steigeren als ze iets horen over kernenergie. Maar helemaal onterecht is hun wantrouwen niet. De ingenieursstudie moge dan al perfect zijn, de fraudebestendigheid van de implementatie ervan kan zij niet garanderen. In dit concrete geval rijst bijvoorbeeld het volgende probleem. Het laagradioactieve afval van Mol-Dessel zou definitief in oppervlakteberginginstallaties worden gestockeerd. Alle ander afval moet heel diep in kleilagen in de ondergrond worden opgeborgen. Het verschil in prijs tussen beide soorten berging is echter zo groot dat het frauduleus meesmokkelen van vaten met ‘middenradioactief’ afval of van vaten waarvan men de precieze inhoud niet kent (en zo zijn er nogal wat, o.a. als gevolg van het Transnuklearschandaal) geweldig winstgevend wordt. In die omstandigheden is een gezond wantrouwen op zijn plaats, zeker als het vullen van de oppervlaktebergingsbunkers ongeveer vijftig jaar zal duren. Wie kan garanderen dat de controlemechanismen die zullen worden opgezet, zo lang betrouwbaar zullen blijvenGa naar eind[2]? | |||||||||||
Het ultimatumspelHet welbegrepen eigenbelang zet mensen en ondernemingen ertoe aan om rekening te houden met anderen en bepaalde elementaire regels van de rechtvaardigheid na te leven. Dit kan worden geïllustreerd door een heel eenvoudig experiment uit de speltheorie, het zogenaamde ultimatumspel. Twee actoren die elkaar niet kennen, mogen onderling een bepaalde som verdelen, bijvoorbeeld 100 frank of 100 gulden. De eerste | |||||||||||
[pagina 905]
| |||||||||||
speler stelt een verdeling voor. De tweede kan deze slechts aanvaarden of weigeren. Aanvaardt hij, dan wordt de afgesproken verdeling uitgevoerd. Weigert hij, dan krijgt geen van beiden iets. In de eenvoudigste versie wordt het spel slechts één keer gespeeld. Er is geen discussie. Vaak wordt het spel in de laboratoria van psychologen zo gespeeld, dat men de tegenspeler zelfs niet te zien krijgt: de boodschappen worden bijvoorbeeld per computer verzonden. Normaal verwacht men dat mensen in zo'n vluchtige en anonieme interactie zullen handelen als homines oeconomici. Zij zullen hun eigenbelang trachten te maximaliseren. Of onschuldiger geformuleerd: zij zijn rationeel in deze zin dat zij meer boven minder verkiezen. In dit geval zou dit betekenen dat men een verdeling van 99 frank of 99 gulden voor zichzelf en 1 frank of 1 gulden voor de ander gaat voorstellen. Zo maximaliseer ik mijn eigen opbrengst en bovendien weet ik dat als de ander rationeel is, hij of zij iets boven niets zal verkiezen. De tegenspeler zal dus het bod van 1 frank of 1 gulden aanvaarden. In de realiteit handelt haast niemand op deze manier. Heel veel spelers bieden gewoon een gelijke verdeling aan. Haast niemand waagt het ooit om volgens de voorschriften van de economische rationaliteit te spelen en de tegenspeler het kleinste bestaande muntstukje aan te bieden. En dat is maar goed ook. Want uit de experimenten blijkt dat ongelijke aanbiedingen ook heel vaak worden verworpen door de tweede spelers. Deze laatsten maximaliseren klaarblijkelijk hun inkomen niet. Zij hebben het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden en zij proberen al te gretige tegenspelers te straffen, ook al houdt dat in dat ze meteen zichzelf straffenGa naar eind[3]. Mensen zijn dus in werkelijkheid niet zonder meer homines oeconomici. Zij handelen niet louter uit eigenbelang. Het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden is een minstens even machtige drijfveer van het handelen als het eigenbelang. Psychologen wisten allang dat dit zo is in het gewone dagelijkse leven. Het spectaculaire van het ultimatumspel is dat het aantoont dat zelfs in éénmalige, anonieme interacties, waar men geen informele sociale sancties riskeert, een vrij hoge graad van coöperatie wordt vastgesteld. De inzichten, gewonnen uit het ultimatumspel, zijn belangrijk in het reële leven en ook in het handelsverkeer. Ondernemers zullen inderdaad soms aarzelen om gebruik te maken van een marktsituatie die in hun voordeel verandert, uit vrees dat hun klanten zich onrechtvaardig behandeld zouden kunnen voelen en dat ze zouden gaan afhaken. Dit heeft tot gevolg dat heel winstgevende ondernemingen of sectoren hun personeel meer dan de geldende marktbeloning betalen en dat ondernemingen hun monopoliesituatie niet altijd ten volle zullen benutten. Misschien is dit stuk theorie ook van toepassing op de contracten die Electrabel voor het ogenblik aan de Belgische gemeenten en inter- | |||||||||||
[pagina 906]
| |||||||||||
communales aanbiedt. Dit is een ingewikkelde materie met veel onbekenden en onzekerheden, die zelfs voor experts vaak moeilijk te beoordelen is. Ik ben niet eens zo'n expert, maar ik kan misschien de volgende handelingsregel voorstellen: het komt erop aan te beletten dat een van de partners in het contract het gevoel krijgt dat hij unfair wordt behandeld. Met handelspartners die zich unfair behandeld voelen, wil men immers niets meer te maken hebben, zelfs als dat in het eigen vlees snijdt. In dit concrete geval lijkt het me dat de moeilijkheid voor Electrabel minstens even groot is als voor de gemeenten. Deze laatste willen een contract afsluiten waarvan ze achteraf geen spijt hebben. De elektriciteitsproducenten van hun kant hebben er belang bij een contract voor te stellen waarmee het vertrouwen van hun handelspartners kan worden bewaard. Door de onzekerheid over de toekomstige evolutie van de Europese regelgeving rijst voor beiden een probleem: zowel voor wie het contract aanbiedt als voor wie het dient te beoordelen. De mensen van Electrabel hebben de zorg voor heel belangrijke investeringen die op lange termijn dienen te worden afgeschreven. Zij moeten dus wel langlopende contracten aanbieden, maar ik stel me voor dat het niet gemakkelijk is om zo op toekomstige evoluties in de energiesector te anticiperen, dat zij een contract kunnen aanbieden waarvan zij met zekerheid weten dat de gemeenten het zich op geen enkel ogenblik in de toekomst zullen beklagen dit aanvaard te hebben. | |||||||||||
Economische groei en energievoorzieningEnergievoorziening is natuurlijk van centraal belang voor de economische groei, zeker in onze westerse productiewijze. Maar is economische groei zelf zo wenselijk? Ik denk dat we hier een onderscheid moeten maken tussen een micro- en een macrostandpunt. Vanuit micro-standpunt is het begrijpelijk dat individuen en organisaties zich willen ontplooien. Dit beantwoordt zelfs aan een ethische eis: je moet je talenten zo goed mogelijk gebruiken. Mensen zetten dan ook allerlei projecten op, richten ondernemingen op en willen die laten groeien en bloeien. Daar is niets mis mee. Mensen moeten de vrijheid krijgen om initiatieven te nemen, maar dan wel binnen limieten die door het algemeen belang worden gedicteerd en die op min of meer correcte manier door de overheid worden vertaald in maatschappelijke regels. De overheid moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat economische groei niet op een sociaal kerkhof wordt gegrondvest. Bekend is ook dat de volstrekt vrije markt op ecologisch vlak niet goed presteert. In een volstrekt ongereguleerde situatie is de bekoring voor ondernemers namelijk groot om een aantal kosten te vermijden door het natuurlijk erfgoed te belasten, b.v. onder de vorm van milieuvervuiling. Ook een | |||||||||||
[pagina 907]
| |||||||||||
zuivere planeconomie scoort evenwel heel slecht op ecologisch vlak, al was het maar omdat economische en politieke machtsconcentratie altijd samengaan en de persvrijheid in zo'n regime onvermijdelijk aan banden wordt gelegd. Ik pleit dan ook voor een markteconomie die door een verstandige overheidsregulering wordt bijgestuurd. Deze regulering zal des te efficiënter zijn naarmate haar doelstellingen door de publieke opinie worden ondersteund. Enig sensibiliseringswerk is hier dus wel nuttig. Op microvlak beantwoordt groei aan de natuurlijke gang van zaken. Of economische groei ook op macrovlak een goede doelstelling vormt, durf ik te betwijfelen. Een betere doelstelling zou zijn: de bevordering van het welzijn van mensen hier en ook buiten onze grenzen. Welnu, er is allang geen direct verband meer tussen economische groei en welzijn. Ik meen dan ook dat de overheid veel meer concrete kwalitatieve doeleinden dient na te streven: verbetering van de kwaliteit van lucht en water maar ook van gezondheidszorg, rechtsbedeling, onderwijs, arbeid en ruimtelijke ordening. Of daar ook nog economische groei door wordt bewerkstelligd is minder belangrijk. Economische groei lijkt mij veeleer een restvariabele dan een geldige beleidsdoelstelling. Is de band tussen economische groei en menselijk welzijn niet vanzelfsprekend, dan is dat evenmin het geval met het verband tussen economische groei en energieverbruik. Onze wijze van leven en produceren is alles bij elkaar genomen ontzettend verspillend. Vanuit ethisch perspectief is investeren in rationeel energieverbruik een absolute topprioriteit. Het heeft miljoenen jaren geduurd om de steenkool- en petroleumreserves op aarde op te bouwen. We zijn deze voorraad aan een ongelooflijk snel tempo aan het verbruiken. Er schiet nog maar voor een kleine vijfenveertig jaar aardolie over als ons verbruik op het huidige peil blijft. Er blijven ongetwijfeld nog andere energiebronnen over, maar elke ingenieur weet dat die moeilijker te gebruiken zijn. Vanuit het standpunt van de komende generaties en van de vele honderden miljoenen mensen in de Derde Wereld is het noodzakelijk om zo zuinig mogelijk om te springen met energie. Bovendien moeten we ons goed realiseren dat op ecologisch vlak geen enkele vorm van energieopwekking volstrekt onschadelijk is. De exploitatie en het transport van petroleumproducten is sterk vervuilend. Er zijn de bekende problemen met de verwerking van kernafval of de afbraak van kerncentrales. De verbranding van fossiele brandstoffen ligt ten grondslag aan het broeikaseffect en de zure regen. De elektriciteitsproducenten doen ontegenzeglijke inspanningen op dit vlak. Zij ontwikkelen nieuwe, zuiniger technieken van energieopwekking, zoals centrales die werken met warmtekrachtkoppeling. Zij gebruiken ook steeds meer aardgas, wat milieuvriendelijker is dan andere fossiele brandstoffen. | |||||||||||
[pagina 908]
| |||||||||||
Aardgas wordt bovendien in vele olieproducerende landen gewoon afgefakkeld. Door er elektriciteit mee te produceren wordt deze reusachtige verspilling vermeden. Het lijkt mij een belangrijke taak voor de overheid om het rationele energiegebruik in alle stadia van productie en consumptie verder te stimuleren. | |||||||||||
Monopolierente en Europees concurrentiebeleidZoals reeds gezegd bekleedt Electrabel een quasi-monopoliepositie in de Belgische elektriciteitsproductie en -distributie. Dat is echter geen wettelijk monopolie. Er is bijvoorbeeld naast Electrabel ook de openbare elektriciteitsproducent SPE, maar die heeft slechts een gering marktaandeel. De huidige marktsituatie is de laatste stap in een spontane concentratiebeweging die na de Tweede Wereldoorlog is begonnen. In 1950 waren er nog zesendertig privé-ondernemingen in de elektriciteitssector. In 1976 waren er maar drie meer en in 1990 had Electrabel alle concurrenten opgeslorpt. Ook SPE is het resultaat van de hergroepering van drie openbare producenten. Deze concentratie van de elektriciteitsproductie en -verdeling vindt men niet alleen in België, maar in vele andere industrielanden terug en dat is niet toevallig. Vooral in de elektriciteitsdistributie bestaat er een natuurlijke monopoliesituatie. Elektriciteit kan namelijk niet worden gestockeerd. Het net moet voortdurend onder spanning staan. Er is dus voortdurend coördinatie nodig tussen de diverse centrales om voldoende stroom te leveren en economisch gesproken worden de transactiekosten allicht geminimaliseerd door deze coördinatie binnen één enkele onderneming te laten gebeuren, eerder dan tussen elkaar beconcurrerende ondernemingen. Lange tijd was de elektriciteitsproductie ook gekenmerkt door schaalvoordelen: hoe groter de productie, hoe goedkoper. De jongste tijd is de technologie echter zo geëvolueerd, dat ook kleinere centrales relatief goedkope elektriciteit kunnen leveren. In de productie is er dus niet langer sprake van een natuurlijk monopolie. Het is nu reeds perfect mogelijk dat grote bedrijven die veel elektriciteit verbruiken of intercommunales een beroep doen op buitenlandse producenten om hen van stroom te voorzien. Om allerlei redenen, die te complex zijn om hier te behandelen, gebeurt dit vooralsnog niet. Laten we nu even kijken hoe de quasi-monopoliepositie van Electrabel in de productie en distributie van elektriciteit vanuit het standpunt van de economische ethiek kan worden beoordeeld. Economen en ethici zijn het er over het algemeen over eens dat monopolieposities verwerpelijk zijn en zoveel mogelijk dienen te worden vermeden. Ik ben het daar niet zonder meer mee eens en wel om de volgende redenen: | |||||||||||
[pagina 909]
| |||||||||||
[1] Vrije concurrentie is vooral in het voordeel van de consument. Die krijgt door de ontwikkeling van de wereldmarkt zijn goederen inderdaad aan de goedkoopste prijs. Maar is dat altijd wel wenselijk? Werkt de wereldmarkt niet te eenzijdig in het voordeel van consumenten en handelaars en in het nadeel van de producenten?Ga naar eind[4] Als men de argumenten die we hierboven gaven voor een beperking van het energieverbruik aanvaardt, dan is het helemaal niet vanzelfsprekend dat de energieprijzen voor de verbruikers moeten worden verlaagd. Er zijn integendeel veel redenen aan te geven om die prijzen eerder te verhogen. Er wordt immers geen rekening gehouden met een belangrijk deel van de ecologische kosten van energieopwekking. Bovendien wordt het belang van de toekomstige generaties niet adequaat weerspiegeld in de energieprijs. Een volstrekte vrijmaking van de Europese of wereldmarkt van elektriciteit - voor zover dat technisch mogelijk is - zal leiden tot meer concurrentie, lagere prijzen en op die manier ook tot meer energieverspilling eerder dan tot rationeel energieverbruik.
[2] Een (quasi-)monopoliepositie geeft een monopolierente. Een ethisch oordeel daarover hangt af van wat er met die rente gebeurt. Hier zijn verschillende mogelijkheden voorhanden.
| |||||||||||
[pagina 910]
| |||||||||||
[3] Een derde belangrijk argument om voorzichtig te zijn met het ongecontroleerde dereguleren van de Europese elektriciteitsmarkt is dat de overheid daarmee ook elke mogelijkheid tot globale controle op de energiesector verliest. De ervaring leert bovendien dat dit soort leemtes niet steeds op Europees vlak wordt opgevuld. Er is lange tijd terecht geklaagd over de afwezigheid van grote energiedebatten in het parlement. Bij liberalisering van de Europese markt riskeert men in een situatie terecht te komen dat in zo'n debat eenvoudig niets meer te bespreken valt. Bovendien werden en worden de elektriciteitsmaatschappijen in de ons omringende landen, die als eerste concurrenten op de Belgische markt zullen optreden, vaak zwaar gesteund door hun nationale overheid. Komen we zo niet in het Crédit Lyonnais-scenario terecht? Met massale steun van de Franse overheid is deze bank een dumpingpolitiek gaan voeren in o.a. de Belgische banksector. Een betere controle op de besteding van monopolierentes in de elektriciteitssector en het maximaal waarmaken van haar regulerende opdracht door het rationeel energiegebruik zowel bij producenten als bij consumenten te stimuleren: dat zijn mijns inziens - naast het werkgelegenheidsargument, dat toch ook niet te verwaarlozen is - de beste argumenten om te pleiten voor omzichtigheid bij het opengooien van de Europese energiemarkt. A priori is het niet ondenkbaar dat overheid en privé-sector elkaar vinden rond deze doelstellingen. Een elektriciteitsproducent verdient natuurlijk het gemakkelijkst geld door meer stroom te verkopen, maar hij kan het technisch vernuft van zijn ingenieurs ook gebruiken om de energieopwekking zo efficiënt mogelijk te laten verlopen; daarnaast valt er ook geld te verdienen met advies voor rationeel energieverbruik aan bedrijven die grote energieverbruikers zijn. Diversificatie is een veel geprezen bedrijfsstrategie, die ook hier van toepassing is. Dit is een herwerkte versie van een lezing, gehouden op 3 mei 1996 ter gelegenheid van het 25-jarige bestaan van de elektriciteitscentrale van Kallo-Lillo. |
|