Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 886]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Tom Decorte
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 887]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Visies op (illegaal) druggebruik en -verslavingIn het gangbaar denken worden het verslavingsgedrag van mensen en het gebruik van illegale roesmiddelen op verschillende manieren benaderd. Op basis van de literatuur onderscheiden wij een drietal modellen. In de moralistische visie wordt druggebruik en -verslaving beschouwd als het gedrag van wilszwakke, karakterzwakke of ronduit slechte individuen. Aanhangers van dit model keuren het gebruik van (vooral illegale) roesmiddelen sterk af. Zo worden intraveneuze druggebruikers haast zonder uitzondering als verachtelijke en laaggevallen burgers beschouwd, wier asociaal gedrag alleen met de strengste wetten kan worden veranderd. Kortom: gebruik van illegale roesmiddelen wordt vanuit moralistisch standpunt als een ondeugd beschouwd. Elk illegaal druggebruik is per definitie slecht en onvermijdelijk schadelijk; vrijwillige onthouding is het enige alternatief. Een meer populaire opvatting houdt het bij een ziekelijke verslaving, d.w.z. de verslaafde wordt voor een chronisch zieke gehouden, voor wie geen genezing mogelijk is, en in wie zijn conditie als zieke ook nauwelijks verandering kan komen. Verslaafden zijn in deze visie eerder zielig en ongelukkig dan slecht. Als verandering al mogelijk is, dan alleen door professionele hulpverlening. Onthouding is ook hier het enig mogelijke antwoord. Dat het ‘medisch verslavingsmodel’ overheerst, vindt zijn verklaring in het feit dat veel, misschien zelfs het grootste deel, van onze kennis over drugs is ontleend aan gebruikers die in hulpverleningsinstellingen belandden en die vanuit het standpunt van de geneeskunde en de psychologie werden bestudeerd. Dergelijke kennis is - om evidente redenen - gekleurd. J.B. Davies wijst erop dat het begrip ‘verslaving-als-ziekte’ onder drugverslaafden en in heel wat hulpverleningsinstellingen sterk leeft, precies omdat het erg functioneel isGa naar eind[2]. Het verslavingsconcept helpt mensen hun eigen gedrag te verklaren en er voor zichzelf en voor de oordelende anderen (hulpverleners, rechters...) een betekenis aan te geven. De passieve en machteloze toestand die het woord ‘verslaving’ impliceert, is afgeleid van een ‘impliciete theorie’ die in de eerste plaats functioneel is: zeggen dat men ‘verslaafd is’ of ‘dat het die verdomde heroïne is’, is een verklaring die erop gericht is afkeuring of schuldgevoel te vermijden. In andere omstandigheden (waar de relatie tussen de gebruiker en de observator minder door een machtsverschil gekenmerkt wordt) zullen mensen soortgelijk gedrag verklaren in termen die meer controle en wilskracht impliceren. In de zelfcontrolevisie ten slotte wordt ervan uitgegaan dat verslavingsgedrag een vorm is van aangeleerd en functioneel gedrag. In principe | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 888]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gebruiken mensen drugs omdat zij daar bewust redenen toe hebben, omdat ze het leuk vinden en omdat zij zelf geen enkele goede reden zien om het niet te doen. Het gaat in deze visie bijgevolg geenszins om mensen die aan een verslavende ziekte ten prooi zijn gevallen en die daardoor elke vaardigheid in vrijwillig gedrag kwijt zijn geraakt. ‘Drugs zijn nooit slecht of gevaarlijk, in die zin dat ze het vermogen tot individuele beslissingen ontkrachten. Dat veel mensen ervan overtuigd zijn dat ze dat wél doen, is precies één van de tragische sociale constructies die aan de basis liggen van het feit dat we een “drugprobleem” ervaren. Alle bewijzen van het tegendeel op basis van indrukwekkende wetenschappelijke en technologische prestaties ten spijt, worden we nog maar eens met algemeen verbreide waanideeën en massahysterie geconfronteerd...’Ga naar eind[3] In deze visie - die trouwens vaak gepaard gaat met een scherpe kritiek op de huidige situatie van repressieve drugsbestrijding en op de klassieke hulpverleningsmodellen - leeft de alom verspreide overtuiging dat drugs een afhankelijkheid genereren (die op haar beurt chaos oproept) in het geheel niet. De klassieke verslaving-als-ziekte-redenering impliceert de ontkenning van het bestaan van persoonlijkheids- en omgevingsfactoren die controle over het druggebruik mogelijk maken. Op die manier kan het verslavingsconcept leiden tot een toestand van learned helplessness: de farmacologische afhankelijkheid wordt door een therapeutische vervangen, terwijl het druggebruikende individu wordt belemmerd in zijn poging om een actieve en constructieve rol te spelen m.b.t. zijn/haar gezondheid. De zelfcontrolevisie gaat ervan uit dat de druggebruiker (ook al is hij ‘verslaafd’) de beheersing over zijn gedrag nooit geheel verloren heeft, en dat zelfs de meest compulsieve gebruiker in zekere mate controle over zijn gebruik behoudt. | |||||||||||||||||||||||||||||
Regulering van het druggebruikNaast uiteenlopende visies op het menselijk gebruik van roesmiddelen bestaan er tevens verschillende vormen van sociale regulering, die van roesmiddel tot roesmiddel en van samenleving tot samenleving verschillen en die ook binnen een samenleving aan verandering onderhevig zijn. De plaats, het tijdstip, de aard van het middel, de manier van toebereiding en consumptie, de personen die daar al dan niet toe gerechtigd zijn, de hoeveelheid die wordt geconsumeerd: deze aspecten worden sociaal geregeld. De vormen van dwang die mensen binnen een gemeenschap op elkaar en op zichzelf uitoefenen om het gebruik van roesmiddelen te reguleren, zijn erg uiteenlopend: via externe regulering door overheidsinstellingen (i.c. wetgeving) of andere formele organisaties, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 889]
| |||||||||||||||||||||||||||||
via meer informele types van beperking (zoals de regels van de subcultuur of van leeftijdsgenoten), door bewuste zelfcontrole of geïnternaliseerde controle (b.v. het geweten)Ga naar eind[4]. Hieronder werken wij een onderscheid uit tussen formele en informele controlemechanismen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Formele controlemechanismenDe idee dat ‘drugs-en-zelfcontrole’ een contradictio in terminis zou bevatten, heeft een myriade van externe of formele controlemechanismen opgeroepen: religieuze, legislatieve en maatschappelijke. Via wetten, regelgeving en voorschriften vanwege de overheid en andere formele organisaties worden de import, de aanmaak, de distributie en het gebruik van illegale drugs bestraft. Onder formele controle over het druggebruik moeten trouwens niet alleen de ontelbare wetgevende initiatieven van de internationale, de Europese, de nationale en zelfs de regionale autoriteiten worden verstaan. Ook het netwerk van hulpverleningsorganisaties en de georganiseerde drugpreventie kunnen in zekere zin als een formele controle worden beschouwd: zij vormen immers een scala van specialisten die zich nadrukkelijk en binnen een formeel gestructureerde context bemoeien met de manier waarop mensen roesmiddelen consumeren. Verslavingsartsen en andere hulpverleners hebben er een dagtaak aan. Tal van auteurs hebben aan de evaluatie van de huidige formele controlesystemen aandacht besteed, i.c. aan het repressief drugbeleid (de war on drugs) en de klassieke drugshulpverlening. Bij wijze van synthese sommen wij enkele kritische bedenkingen bij de formele regulering van illegaal druggebruik op. De geschiedenis heeft ons geleerd dat de Amerikaanse war on drugs verloren is. De huidige benadering van het drugfenomeen is niet effectief maar contraproductief. Het systematisch opsporen van alle individuen die de drugwetten overtreden (handelaars én gebruikers) is - binnen politiek realistische budgetten en in het kader van de bestaande grondwettelijke beperkingen op opsporing - onmogelijk. De oorlog tegen drugs heeft gefaald en, wat meer is, hij vormt zelfs een vruchtbare bodem voor heel wat problemen die men juist wilde bestrijden. Immers, te veel van de gangbare formele regulering van het druggebruik is gebaseerd op veralgemeningen van de slechtst denkbare scenario's (worst-case-scenarios) die met de realiteit van typisch druggebruik niet stroken: het niet-gebruikende publiek, de professionele hulpverlening en het politioneel-justitieel apparaat doen het merendeel van hun ervaringen met druggebruik op door omgang met de meest ellendige gebruikers, die de mislukte controlepatronen vaak het best illustreren. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 890]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ook de media schenken weinig aandacht aan gematigde, succesvolle gebruikers op lange termijn. Vele berichten vestigen onze aandacht op het fenomeen van het druggebruik, maar herleiden de problematiek tot een (te) eenvoudige, direct te bevatten boodschap. Het fenomeen van druggebruik en -misbruik is echter complexer dan we denken. Het homogene beeld dat de media ophangen, strookt niet met het wetenschappelijk onderzoek dat de heterogeniteit van druggebruikers, stammende uit vele, sociaal uiteenlopende milieus, aantoont. Al te vaak wordt tussen gebruik en misbruik geen onderscheid gemaakt. Natuurlijk is de vraag of iemand gebruiker dan wel misbruiker van een bepaalde drug moet worden genoemd, makkelijker te beantwoorden, als men op extreem gedrag stoot. Het onderscheid tussen wie alleen op vrijdag marihuana rookt en wie drie keer per dag heroïne injecteert, ziet men zo. De meeste druggebruikers bevinden zich evenwel in de grijze zone daartussenin. Veralgemeningen en simplificaties in de berichtgeving, in politieke argumentatie en zelfs in preventieboodschappen wekken een indruk die grotendeels onvolledig en verkeerd is: ‘De gebruikelijke zienswijze van de meeste mensen van de media, van hulpverleningsinstellingen, van de overheid en van elders, is gebaseerd op begrippen als de hulpeloze verslaafde die geen controle over zijn/haar gedrag heeft, en de slechte dealer die op de hoeken van de straten op de loer ligt en de jeugd in zijn val probeert te strikken. Zij worden in het dodelijke spel vergezeld van een gamma van farmacologisch actieve substanties, waarvan de verslavende effecten zo krachtig zijn dat ze één keer proberen gelijk staat met zowat onmiddellijk verslaafd worden. Het leven wordt vervolgens een nachtmerrie van onthoudingsverschijnselen, onvrijwillige diefstallen en een dwangmatige behoefte aan drugs, die niet te controleren valt’Ga naar eind[5]. Tot slot: politieke en wettelijke reacties (de formele controle over druggebruik) hangen vaak samen met de twee eerder besproken opvattingen omtrent het druggebruik (i.c. de moralistische visie en de visie die verslaving voor een ziekte houdt). Zulke modellen maken op hun beurt de gebruiker nog afhankelijker van externe controlemechanismen. Op die manier biedt men het individu de mogelijkheid elke verantwoordelijkheid uit de weg te gaan en steunt men hem/haar in de overtuiging dat druggebruik niet gecontroleerd kan worden, en bijgevolg óf geheel afgeschaft moet worden óf met straffen en behandelingen ontmoedigd. De wijdverspreide ‘externalisering’ van de controle over druggebruik kan ertoe leiden dat druggebruikers hun stem helemaal kwijtspelen, aangezien ze behoren tot een samenleving die de mythe van het ‘hulpeloze slachtoffer’ heeft aangenomen. Bijna vanzelfsprekend verwachten ze hierdoor zelf (ooit) de controle over zichzelf te verliezen. Op die manier wordt de zichzelf vervullende voorspelling van verslaving in stand gehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 891]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Hoe meer we drugproblemen behandelen als het domein van onaangepaste, zieke of hulpeloze individuen, hoe meer mensen zich binnen dat kader zullen presenteren, en hoe meer we druggebruikers zullen voortbrengen en ontmoeten die aan deze beschrijving voldoen’Ga naar eind[6]. | |||||||||||||||||||||||||||||
Informele controlemechanismenEen politiek van hoofdzakelijk formele en externe regulering is slechts één mogelijke manier om de samenleving inzake druggebruik duidelijke grenzen op te leggen. Een individu frequenteert verschillende milieus, die we semi-autonome sociale velden noemen. Deze worden gereguleerd deels door de wetgeving van de overheid (de formele controle), deels door de beperkingen die andere sociale groepen ze opleggen. Deze sociale velden scheppen evenwel ook eigen regels en voorschriften, en voor de leden die de regels niet respecteren, creëren zij sancties (informele controle). De dwang die mensen in kleine kring en zonder staatsbemoeienis of interventie van artsen-specialisten op elkaar uitoefenen, vormt een informele, externe sociale dwang, die ze tot zelfdwang aanspoort. Wanneer de regulering van het gebruik in de persoonlijkheid van mensen is verankerd en ze een tweede natuur is geworden, spreken wij van geïnternaliseerde zelfsturing. Zo wordt het gebruik van koffie en thee tegenwoordig informeel gestuurd. Wetgeving komt daar niet of nauwelijks aan te pas. Het gebruik van deze roesmiddelen wordt gereguleerd door het prijsmechanisme in combinatie met informeel gegroeide en gestuurde gebruiken en gewoontes. Ook tabaksgebruik wordt sinds lange tijd aan de zelfregulerende mechanismen van de gebruikers overgelaten. Pas in de laatste tijd treedt hier verandering op: de schadelijke bijwerking van het roken van tabak en de overlast die niet-rokers ervan ondervinden, hebben van overheidswege tot een strenger toezicht geleid. De resultaten van zeer uiteenlopend wetenschappelijk onderzoek bevestigen zo rond als een o dat het gebruik van roesmiddelen informeel kan worden beheerst en dat volwassen individuen best zélf in staat zijn om hun druggebruik te controleren. In de volgende paragrafen bekijken wij deze aanwijzingen een voor een. | |||||||||||||||||||||||||||||
Gecontroleerd druggebruikEen grote uitdaging voor de algemeen aangehangen opvatting dat druggebruik onherroepelijk tot controleverlies leidt, vormt het onderzoek naar gecontroleerd gebruik van illegale drugs. Tot de jaren tachtig geloofde niemand dat het mogelijk was om heroïne (en andere opiaten) op een gecontroleerde, niet-verslavende manier te gebruiken. Onderzoek | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 892]
| |||||||||||||||||||||||||||||
naar de consumptie van drugs maakte bijgevolg geen onderscheid tussen gebruik en misbruik. Sinds 1970 hebben sommige onderzoekers gereguleerd gebruik beschreven, maar men bleef ervan overtuigd dat het om een korte en voorbijgaande fase ging. Deze gebruikers zouden in een later stadium uiteindelijk abstinent worden of in de meeste gevallen verslaafd raken. Aanvankelijk lag bij het wetenschappelijk onderzoek de nadruk op het bepalen van de potentieel gevaarlijke effecten van illegale drugs, die overigens vaak als dramatisch werden voorgesteld, omdat de beschrijving uitging van de meest extreme gevallen van misbruik en overconsumptie. Halverwege de jaren zeventig werd de stelling dat illegale drugs ook op een gematigde manier konden worden gebruikt, door steeds meer deskundigen onderschreven. Enkele ontwikkelingen hebben ongetwijfeld de dubbele mythe ontkracht: nl. dat illegale drugs per definitie gevaarlijk zijn en ongecontroleerd worden gebruikt, én dat legale substanties per definitie ongevaarlijk en gecontroleerd worden gebruikt. Enerzijds werd vastgesteld dat het gebruik van marihuana sterk was toegenomen zonder voor de volksgezondheid evenwel algemeen schadelijke gevolgen met zich te brengen; anderzijds leverde onderzoek naar het druggebruik bij Viëtnamveteranen het bewijs dat heroïneconsumptie niet noodzakelijk tot verslaving of misbruik leidt, en dat - in het geval van verslaving - het gebruikspatroon toch meer omkeerbaar was dan men vooralsnog had aangenomen. Sindsdien hebben heel wat auteurs niet alleen de mogelijkheid, maar zelfs het brede bestaan van gecontroleerd druggebruik aangetoond. Volgens sommigen suggereren deze en andere bevindingen dat het gangbare onderscheid tussen ‘soft-’ en ‘harddrugs’ arbitrair is, en dat men beter kan gewagen van ‘soft’ en ‘hard’ gebruik van drugs. | |||||||||||||||||||||||||||||
Spontaan herstel: ‘Maturing out’Een antwoord op de vragen hoe informele controlemechanismen zich ontwikkelen, hoe men de controle verliest en óf en hóé men de controle kan herwinnen, is onder meer gezocht in de bestudering van individuen die op een natuurlijke manier, d.w.z. zonder enige hulpverlening, met illegaal druggebruik stoppen of hun drugprobleem - eventueel opnieuw - onder controle krijgen. Immers, spontaan stoppen met druggebruik veronderstelt voldoende zelfcontrole. Winick bestudeerde de dossiers van harddruggebruikers van het Amerikaanse Federal Bureau of Narcotics. Op basis van die gegevens formuleerde hij zijn maturing out-thesis: ‘Na verloop van tijd gaan drugverslaafden door een soort van rijpingsproces, en het gebruik van harddrugs vervult niet langer de oorspronkelijke functies. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 893]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De meeste gebruikers stoppen met drugs op een “natuurlijke” manier: op een bepaald moment verliezen drugs elke betekenis in hun leven’Ga naar eind[7]. Volgens Winick zou ongeveer 65% van de gebruikers op lange termijn tot abstinentie komen, zonder enige hulp van anderen. Deze hypothese inspireerde heel wat onderzoekers. Sommigen onderwierpen de carrières van druggebruikers aan follow-up-studies, anderen zochten naar individuen die hun druggebruik op eigen krachten hadden opgegeven. De Amerikaanse vorsers Waldorf en Biernacki hebben de literatuur met betrekking tot spontaan herstel van heroïneverslaving doorgenomen en kwamen tot een dubbele vaststelling: [1] spontaan herstel is niet zo'n zeldzaam fenomeen als algemeen wordt aangenomen; en [2] nietbehandelde verslaafden hebben evenveel kans om te herstellen als wie wel in de hulpverleningsmolen zittenGa naar eind[8]. In een andere publicatie bestudeerden Waldorf en zijn collega's 106 zware cocaïnegebruikers die gestopt waren zonder enige formele hulpverlening. De onderzoekers stelden vast dat deze mensen zeer veel verschillende strategieën toepasten om te kunnen stoppen (van verhuizen tot vitaminen slikken) en dat het staken van het druggebruik voor de enen een relatief gemakkelijke opdracht leek te zijn, en voor de anderen een ware helGa naar eind[9]. | |||||||||||||||||||||||||||||
Rituelen en sanctiesWetenschappelijk onderzoek heeft bovendien aangetoond dat iedere gebruiker zich in zekere mate regels oplegt en zich vaak ook identificeert met regels die het gebruik controleren. Dat illegale druggebruikers zelden regels of normsystemen hebben die met de maatschappelijke wetgeving en normen verzoenbaar zijn, neemt echter niet weg dat ze bestaan. In het begin van de jaren zeventig wees Norman Zinberg als een van de eersten op het belang en de invloed van persoonlijke (set) en sociale factoren (setting) bij de ontwikkeling van een gereguleerd patroon van druggebruikGa naar eind[10]. De frequentie en de kwantiteit van het druggebruik waren niet langer de enige, of zelfs de belangrijkste variabelen om problemen i.v.m. drugs te meten. Sindsdien is het onder wetenschappers een algemeen aanvaarde theoretische benadering, de variabelen die het druggebruik als gedrag beïnvloeden in drie categoriëen te verdelen: [a] het middel (de farmacologische eigenschappen van de gebruikte drug); [b] de mens (de attitudes en de persoonlijkheid van de gebruiker); [c] het milieu (de sociale en fysische omgeving waarin het gebruik plaatsvindt). De onderliggende veronderstelling van dit model is dat deze drie soorten variabelen (drug, set and setting) op elk moment wederzijds op elkaar inwerken. Van deze complexe interactie hangt af wie een bepaalde drug gebruikt, op welke manier, met welke gevolgen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 894]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De belangstelling van Zinberg en zijn collega's ging in de eerste plaats uit naar de wijzen waarop mensen hun druggebruik controleren. Eisen dat druggebruikers hun gebruik op bepaalde momenten of plaatsen, of qua hoeveelheid, zouden beperken, is immers niet het onmogelijke vragen. Bijna alle gebruikers leggen een zekere mate van controle aan de dag. Dezelfde onderzoekers hechtten veel belang aan twee controlemechanismen die de schade of de gevaren van het druggebruik minimaliseren: rituelen en sociale sancties. Het (gecontroleerd) gebruik van drugs veronderstelt begeleidende normen en waarden (sociale sancties) en bepaalde gedragspatronen (sociale rituelen). Samen vormen zij een informeel-sociale controle. De term rituelen verwijst naar de gestileerde, voorgeschreven gedragspatronen i.v.m. het gebruik van een roesmiddel. Sociale rituelen beschrijven gebruikspatronen: zij handelen over de gebruikstechniek, de keuze van een goede sociale setting, de methoden om negatieve effecten te voorkomen, de activiteiten die na het druggebruik moeten, of juist niet mogen worden uitgevoerd. Deze sociale rituelen ondersteunen en symboliseren de sociale sancties. Dat zijn de normen die bepalen of en hoe een bepaalde drug moet worden gebruikt. Hoewel de formele wetten en het drugsbeleid van overheidswege ook sociale sancties zijn, gaat onze aandacht hier vooral uit naar informele sociale sancties. Deze zijn immers vaak geïnternaliseerd (cfr. hierboven: ‘zelfdwang’) en kunnen de facto een grotere invloed op het gebruik uitoefenen dan formele regels. De informele controlemechanismen met betrekking tot het gebruik van alcohol illustreren mooi de theorie van Zinberg. De rituelen bepalen wat aanvaardbaar is en beperken de consumptie van alcohol tot specifieke gelegenheden. Twee bekende alcoholrituelen zijn: een glaasje port voor de maaltijd (als aperitief) en glazen bier op studentenfuiven. Positieve sociale sancties laten alcoholgebruik toe en stimuleren het zelfs, maar er zijn ook negatieve sancties die ongeregeld gebruik en dronkenschap veroordelen. Zo verwijst de uitnodiging ‘Laten we iets gaan drinken’ naar een sociaal ritueel dat een zekere controle impliceert. Het ritueel symboliseert de sanctie ‘Drink niet te veel’. Een uitspraak evenwel als: ‘Vanavond ga ik uit en ik zuip me te pletter’ lijkt te betekenen dat elke controle wordt losgelaten. Niettemin zullen mensen op straat en in openbare ruimtes hun afkeuring laten blijken ten opzichte van dronken personen; de informele sanctie is hier ‘Ken je grenzen’. Anderen zullen iemand onder invloed afraden met de wagen te rijden, wat naar een andere informele basisgedragsregel verwijst: ‘Kruip niet achter het stuur als je dronken bent’. De formele sanctie ten slotte is het verbod om een wagen te besturen als je te veel op hebt. Daarmee is niet gezegd dat gebruikers deze regels nooit overtreden, maar als dat gebeurt, weten | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 895]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zij dat het uitzonderlijk is. Gebruikers beseffen bijvoorbeeld dat één keer dronken zijn op een huwelijksfeest aanvaardbaar gedrag is, maar dat wie elke dag een vodka bij het ontbijt achteroverslaat de sociale normen schendt. Het aanleren van deze informele controlemechanismen omtrent alcoholgebruik start in de vroege kinderjaren. Informele sociale controlemechanismen kunnen niet ‘kant-en-klaar’ aan gebruikers worden doorgegeven, net zo min als ze via formeel beleid kunnen worden bijgebracht. Zij ontstaan grotendeels via onbekende processen in de sociale interactie; zij ontwikkelen zich gestaag op manieren die stroken met veranderende sociaal-culturele en subculturele condities. Kinderen zien hoe hun ouders en andere volwassenen drinken. Zij worden via tijdschriften, films en televisie blootgesteld aan maatschappelijk aanvaardbare en onaanvaardbare gebruikspatronen. Adolescenten hebben al een enorme hoeveelheid informatie verwerkt over hoe men behoort te drinken. Zij experimenteren - ook op andere vlakken - met hun mogelijke grenzen en worden misschien wel eens dronken of misselijk. De kans dat zo'n uitspatting een gewoonte wordt, is kleiner, omdat de adolescent, ouder wordend, geconfronteerd wordt met leeftijdsgenoten die tegelijk drinken en toch de controle over hun drinkgedrag willen behouden. Het spreekt voor zich dat niet ieder individu deze informele controlemechanismen in een zelfde mate aangeleerd krijgt. In sommige (sub)culturen ontbreken een aantal van deze rituelen en sancties, terwijl persoonlijkheidskenmerken of andere sociale variabelen (een uiteengevallen gezin...) de socialisatie van het alcoholgebruik in de weg kunnen staan. Toch oefenen deze controlemechanismen een zeer belangrijke invloed uit op de gebruikspatronen van alcohol. | |||||||||||||||||||||||||||||
Informele controle over illegale drugsIn tegenstelling tot de situatie m.b.t. alcohol zijn de mogelijkheden om de consumptie van illegale drugs te controleren, nog steeds erg beperkt. Noch het gezin noch de dominante cultuur voorzien in gebruiksmodellen of voorlichting op lange termijn. De kern van preventieboodschappen in de media en op school is veelal nog steeds dat een verstandig, gecontroleerd gebruik van illegale drugs onmogelijk is. Op enkele uitzonderingen na geeft de overheid geen advies over hoe je veilig met drugs kunt omgaan. Gebruikers riskeren daarenboven problemen te krijgen met hun variabele dosis en met de zuiverheid van de drugs die ze op de zwarte markt aantreffen. En steeds hangt hun een aanhouding of opsluiting boven het hoofd. Ironisch genoeg verhinderen de pogingen om illegale drugs te elimineren de ontwikkeling van controlemechanismen door en voor wie ondanks alles toch beslissen om te gebruiken. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 896]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In discussies over het drugbeleid maakt men graag een onderscheid tussen maatschappelijk aanvaard en niet-aanvaard druggebruik. Het gebruik van peyote en cocabladeren is een veel geciteerd voorbeeld van een cultureel aanvaard druggebruik dat ritueel is ingebed. Sommigen zijn de mening toegedaan dat de meeste illegale drugs in onze westerse cultuur maatschappelijk niet aanvaard noch in rituelen en betekenissystemen zijn ingebed. Onder meer daarom behoren deze stoffen slecht en verboden te zijn. Nochtans hebben heel wat onderzoekers, ook met betrekking tot illegale drugs zoals heroïne en cocaïne, het bestaan aangetoond van rituelen en sancties die de controle over het gebruik stimulerenGa naar eind[11]. Op basis van antropologisch onderzoek naar druggebruik in westerse samenlevingen stellen wij deze (niet-exhaustieve) lijst van informele sociale sancties of regels op:
De meeste van deze sociale sancties en rituelen voor gecontroleerd gebruik zijn geen ‘bewuste regels’. Gebruikers zien deze regels immers als een deel van hun persoonlijkheid en niet als aangeleerde sancties en rituelen. Sommigen identificeren hun regels pas als zij ze hebben geschonden. In zekere zin kan de gemiddelde cliënt van een hulpverleningsinstelling het slachtoffer worden genoemd van zijn of haar mislukte poging om passende eigen regels te ontwikkelen, te identificeren of te respecteren die een problematisch gedrag helpen controleren. Hoe de controlemechanismen omtrent illegale drugs worden aangeleerd, verschilt van individu tot individu. De meesten ontdekken de rituelen en sociale sancties geleidelijk als gebruiker. In Becoming a marihuana user beschrijft Becker dit leerproces in drie stadia: het aanleren van de gebruikstechniek, het leren onderscheiden van de effecten, en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 897]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het achterhalen van de genotseffectenGa naar eind[12]. De belangrijkste bron van voorschriften en controlemechanismen is wellicht de peer group. Bijna alle individuen doen een beroep op andere (niet-compulsieve) gebruikers om uit de folklore en de praktijken in de verschillende druggebruikende subculturen geschikte rituelen en sancties te construeren. ‘De groep van leeftijdsgenoten geeft instructies voor en stimuleert het aangepast druggebruik. In tegenstelling tot het algemeen verbreide beeld van de verderfelijke invloed van opdringerige leeftijdsgenoten die zwakke individuen tot drugsmisbruik aanzetten, zijn heel wat segmenten van de drugssubcultuur standvastig tégen het misbruik van drugs’Ga naar eind[13]. | |||||||||||||||||||||||||||||
BesluitWe zijn er in deze uiteenzetting van uitgegaan dat het gebruik van roesmiddelen in alle menselijke samenlevingen en in alle tijden van de geschiedenis voorkomt. Daarbij hebben wij het gehad over de uiteenlopende visies op illegaal druggebruik en over de verschillende reguleringsstrategieën. Het huidig debat over druggebruik en -verslaving wordt gedomineerd door het medisch model (verslaving-als-ziekte), en in mindere mate door een moralistische visie. Heden ten dage ligt de nadruk bovendien vooral op formeel-repressieve controlemechanismen. Bij deze visie hebben wij ernstige bedenkingen geformuleerd. De financiële kosten van een repressief drugbeleid zijn enorm. Tegen een achtergrond van illegale handel zijn de kracht, de zuiverheid en zelfs de identiteit van drugs onzeker, zodat het risico op een overdosis en andere negatieve effecten groot is. Het huidige beleid kan bovendien aanleiding geven tot een versterking van deviant gedrag: de invloed op de individuele persoonlijkheidsstructuur van het label ‘ziek’ (d.i. hulpbehoevend) en ‘crimineel’ (m.a.w. een straf verdienend) zou wel eens een zichzelf vervullende voorspelling kunnen zijn. Beleid met het oog op de bestrijding van drugs zal tot mislukking gedoemd blijven, zolang men met de euforie van het gebruik geen rekening houdt en druggebruik enkel en alleen uitlegt in termen van persoonlijkheidsstoornissen, sociale druk van leeftijdsgenoten, verveling, vervreemding, escapisme... Trouwens, naarmate gedrag meer formeel wordt geregeld (bijvoorbeeld door een wet), wordt het minder informeel. Het huidig repressief drugbeleid laat geen ruimte voor experimenten noch voor verkenning van grenzen. Volgens Zinberg zijn de angstgevoelens die door de sociale stigmata rond druggebruik worden veroorzaakt, belangrijk bij de controle over het druggebruik. De illegaliteit van de drug en de maatschappelijke vooroordelen ten opzichte van heroïnege- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 898]
| |||||||||||||||||||||||||||||
bruikers schijnen het maatschappelijk geïntegreerd gebruik van opiaten in grote mate te verhinderen. Bovendien leidt het niet-respecteren van de regels of de geboden, in het geval van extensieve en strikte wetten, tot een verregaand problematisch gedrag. Wanneer men bij zelfcontrole persoonlijke inspanningen vervangt door onpersoonlijke wetten die de andere willen dwingen, creëert men met wetten die privaat plezier verbieden, mechanismen die private deugden tot publieke ondeugden ombuigen. Sommige auteurs stellen dat de mens het recht heeft met zijn lichaam te doen wat hij wil, en dat het verbod op drugs dit grondrecht miskent. Men hoeft dit principe niet te delen om te erkennen dat de druggebruiker eerst en vooral een menselijke persoon is die in staat is in zijn eigen leven in te grijpenGa naar eind[14]. De zelfcontrolevisie gaat ervan uit dat het gebruik van illegale drugs wel gecontroleerd kan verlopen en dat de persoonlijke verantwoordelijkheid daarom de eerste doelstelling van het drugbeleid moet worden. Druggebruikersverenigingen wensen dat druggebruikers hun eigen verantwoordelijkheid terugkrijgen en mogen deelnemen aan het drugdebat. Als iemand in staat is het druggebruik te beheersen, dan is het de gebruiker zélf. Inzake druggebruik zou het individu zelf moeten beslissen, zonder inmenging van strafwetten en ‘experts’, wat goed en wat slecht is voor hemzelf. Proberen uit te maken of drugs goed of slecht zijn, is net als proberen uit te maken of vuur goed of slecht is: het hangt af van de doelstelling(en) waarvoor men het gebruikt. Mensen nemen drugs doelbewust, omdat ze het plezierig vinden of er een goede reden voor hebben. De meeste van hun problemen schijnen trouwens vaak te ontstaan doordat ze willen blijven gebruiken, eerder dan ermee te stoppen. Bovendien zijn er aanwijzingen dat het opgeven van druggebruik uit eigen beweging méér voorkomt dan onthouding onder begeleiding van hulpverlening of onder justitiële dwang. Het politieke beslissingsproces heeft totnogtoe de grootste veranderingen in het drugbeleid gestuurd, evenwel zonder veel oog voor de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek in die materie. De behoefte aan accurate informatie, met name over de vele wijzen waarop met drugs wordt omgesprongen, blijft dus bestaan. Er is ook nog steeds geen alomvattende typologie van het druggebruik opgesteld die deskundigen het onderscheid kan helpen maken tussen verschillende gebruikspatronen en tussen een druggebruiker en iemand met een drugprobleem. Wel is er een hoop wetenschappelijk onderzoek dat wijst op het bestaan van informele controlemechanismen. Als gecontroleerd gebruik van illegale drugs mogelijk is, stelt zich de vraag of de bestaande informele controlemechanismen die het misbruik helpen voorkomen, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 899]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kunnen worden versterkt, zodat ze de formele controle kunnen vervangen. Een prohibitionistisch beleid beperkt de mogelijkheden om illegale drugs goed te leren gebruiken. Om deze redenen moeten alternatieve preventie- en hulpverleningsstrategieën worden ontwikkeld om ‘controlestijlen’ aan te leren, zodat de schade van illegaal druggebruik kan worden beperkt. Hulpverleningsprogramma's moeten zich niet (enkel) richten op machteloze drugverslaafden die ‘tegen hun wil’ gebruiken en die proberen te stoppen. Preventieboodschappen moeten niet enkel wijzen op de wenselijkheid van geheelonthouding en op de onvermijdelijke gevaren van het druggebruik, zij moeten ook bevatten wat de meeste druggebruikers reeds weten: dat druggebruik plezierig kan zijn en dat men de risico's ervan door de geschikte voorzorgsmaatregelen sterk kan verminderen. Dit artikel is gebaseerd op een omstandige literatuurstudie van (hoofdzakelijk) buitenlandse vakliteratuur. De auteur werkt op dit moment aan een doctorale verhandeling in de criminologie, onder de titel Cocaïne en crack in Antwerpen: een sociologisch-antropologisch onderzoek naar informele controlemechanismen in deviante en niet-deviante drugsubculturen. Daarin zullen de theoretische uitgangspunten van deze bijdrage aan de resultaten van eigen veldwerk worden getoetst. |
|