Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 879]
| |
Harry Hamersma
| |
[pagina 880]
| |
Van de katholieken in Amsterdam gaan er volgens officiële tellingen elke week slechts zo'n tienduizend naar de kerk. De cijfers zijn onnauwkeurig omdat niet alle kapellen en kerkgebouwen in de telling worden opgenomen. Op zich is dit erg vreemd. Dat er in de meeste katholieke en protestante kerken weinig mensen, en met name weinig jongeren zitten, valt echter ook zonder tellingen te constateren. | |
Nieuwe kerkenDe lege traditionele kerken vormen echter slechts de helft van het verhaal. De andere helft heeft alles te maken met de veranderde samenstelling van de bevolking. Het grote aantal autochtone Nederlanders dat ooit die kerken vulde, is sterk geslonken. Ruim veertig procent van de bevolking is nu allochtoon. Van de kinderen hebben veel meer dan de helft buiten Nederland geboren ouders. Veel nieuwkomers zijn moslim. Daarom telt de stad nu zevenendertig moskeeën. Katholieke nieuwkomers hebben wel een deel van de lege plaatsen opgevuld. Velen van hen hebben zich echter aangesloten bij de migrantenparochies, waarvan sommige heel groot zijn geworden. Protestante nieuwkomers namen kerken mee die in Nederland nog niet vertegenwoordigd waren. In korte tijd ontstonden er op deze manier een groot aantal nieuwe kerkgemeenschappen. Zo valt te verklaren dat Amsterdam tegelijkertijd kerken te veel en te weinig heeft. Dat blijkt ook uit de brochure van een makelaarsfirma die zich in kerkgebouwen heeft gespecialiseerd, de ‘Reliplan Adviesgroep BV’. Kerken van de traditionele gemeenschappen worden te koop aangeboden. Daarnaast is er een hele lijst van kerkgebouwen die aspirant-kopers juist zoeken. Eén groep is werkelijk zeer groot: ze hebben een gebouw nodig met 3.500 zitplaatsen. ‘Bestaan’ en ‘meegeteld worden’ vallen helaas niet altijd samen. Dat is niet altijd het gevolg van boze opzet of vooroordelen. Het kan ook een gevolg zijn van de onoverzichtelijkheid van het gebied waar geteld moet worden. Wie verwacht er nu in een Nederlandse stad meer dan tien Ghanese kerken, enkele Koreaanse, vier Indonesische, een Armeense, een Koptische, een Syrisch-Orthodoxe, een Russische, een Ethiopische en een Libanese kerkgemeenschap aan te treffen? Soms gaat het om betrekkelijk kleine groepen. Soms om grote, met een eigen gebouw en met een voorganger uit het land van herkomst. De Kopten hebben een eigen kerk gekocht, net als de Portugeestalige katholieken. De Armeniërs hebben opnieuw de kerk in gebruik genomen die ze enkele eeuwen geleden al bezaten. Kleinere gemeenschappen huren een kerk. Of ze maken gebruik van de ‘tweede-keus-uren’ in kerken die ook door anderen worden gebruikt. Daarnaast is er echter ook een hele reeks | |
[pagina 881]
| |
gemeenschappen die gebruik maken van ruimten die nooit als kerk zijn bedoeld. | |
De BijlmermeerIn één wijk van Amsterdam, de Bijlmermeer, probeert een daar wonende CDA-politicus, Jan de Jonge, het bonte kerkelijk leven in kaart te brengen. Omdat er steeds nieuwe groepen opduiken en andere weer verdwijnen, is dat een hele opgave. Zijn eerste boekje over de religieuze groeperingen in de Bijlmermeer, Soms was er geen plaats in de herberg (1992), moest dan ook al spoedig worden gevolgd door een nieuwe uitgave: Halverwege de hemel (1994)Ga naar eind[2]. De Bijlmermeer is in allerlei opzichten een opmerkelijke wijk. Het had een stedebouwkundig paradijs moeten worden: grote appartementen in een park, waar wonen en werken van elkaar gescheiden waren, met verhoogde wegen, zodat voetgangers en spelende kinderen nooit last zouden hebben van het verkeer. De theorie bleek echter niet te kloppen. Wat op de tekentafel het hoogtepunt van een bepaald soort bouwen en wonen leek, bleek in de praktijk een mislukking. Een gedeelte van de buurt wordt intussen al weer afgebroken om plaats te maken voor wonen ‘op het maaiveld’, waarvoor de menselijke soort geschikter schijnt te zijn. Voor honderdduizend inwoners staan er in de Bijlmermeer twee kerkjes en een moskee. De moskee heeft vier torentjes en is duidelijk zichtbaar. De kerkjes zijn alleen te vinden als je de buurt een beetje kent. Je zou kunnen denken dat twee kleine gebouwen wel genoeg zijn in een tijd dat er toch bijna niemand meer naar een kerk gaat. Die eerste indruk is echter totaal verkeerd. Er is juist heel veel kerkelijk leven in de wijk, en het past op geen stukken na in de beschikbare kerkruimten. Als je op een zaterdagavond of zondag door de betonwoestijn loopt, komen de alleluja's en amen's je van vele kanten aanwaaien. Met name van onder de grote en foeilelijke parkeergarages. In de ruimten hieronder zitten allerlei kerken verscholen. Ze zijn verhuurd door een instantie die zich pas sinds kort op kerkelijk terrein begeeft: de stedelijke Dienst Parkeerbeheer. Wie de naamborden van de kerken bekijkt, waant zich in het buitenland. ‘The True Teachings of Christ's Temple’ bevindt zich dicht bij de ‘Oud Katholieke Kerk van Engeland’. ‘Resurrection Power’ is gelegen naast ‘Victory Outreach’ en de ‘Iglesia Filadelfia’. De ‘Church of the Living God’ is vlakbij de ‘Church of Pentecost’. Er is een ‘Assembly of God’, een ‘Christian Baptist Church’, een ‘Damascus Christian Church’, een ‘Household of God Chapel’. Er wordt gekerkt bij ‘El Encuentro con Dios’. Daar vlakbij is een Koreaanse kerk en de ‘True Faith Church’. Dat is nog lang niet alles. Je zou het niet zeggen, maar dit alles bevindt zich in een Hollandse polder. | |
[pagina 882]
| |
Dat een groot deel van deze kerken en kerkjes zo verborgen zit, heeft niets te maken met de traditie van schuilkerken, of de veel oudere traditie van het ondergronds-gaan van kerken. Het is eerder een gevolg van de bouwkundige situatie in de wijk. Van een organisch gegroeide stad, met de gebruikelijke verscheidenheid van bouwwerken, is geen sprake. In het oorspronkelijke plan waren alle appartementen vrijwel identiek. Daarnaast kwamen er alleen kantoorgebouwen, scholen en enkele winkelcentra. Alleen onder de flatgebouwen, en onder de daarnaast gelegen parkeergarages, was er ruimte voor iets anders. Toen de spontaan gegroeide huiskerken niet meer in de appartementen pasten, lag het dus voor de hand dat ze hiernaartoe verhuisden. Het prototype van de kerken in de Bijlmermeer, ‘de Nieuwe Stad’, was overigens ook al gevestigd onder een parkeergarage. Van buiten was er aan niets te zien dat het om een kerk ging. Van binnen was het een mooie en functionele ruimte. Toen de directe omgeving van die kerk een concentratiegebied van junks en drugshandelaren werd, toen de winkels werden dichtgetimmerd en velen de buurt gingen mijden, werd de kerk gesloten, en kwam er een eind verderop een echt kerkgebouw. Bescheiden en onopvallend, maar het is er zeer druk. Soms zijn er, in de twee kerkzalen en de vergaderzaal, drie diensten tegelijk aan de gang, terwijl in de hal de volgende groepen al op hun beurt wachten. De grootste kerkelijke drukte is geconcentreerd in het eigenlijke hart van de Bijlmer, waar ongeveer een derde deel van de bevolking woont, in de bekende honingraat-flats: tien bouwlagen, met honderden meters lange galerijen en binnenstraten. Autochtone Nederlanders vormen er een minderheid. Surinamers vormen de grootste groep. Daarna volgen de Antillianen, Ghanezen, en mensen van tientallen andere nationaliteiten. In de directe omgeving van metrostation ‘Kraaiennest’ is hier, behalve de al genoemde Taibah-moskee, niets te zien wat ook maar enigszins op een kerk lijkt. Toch is er een hele concentratie van kerken. In een voormalig gezondheidscentrum onder een parkeergarage zit de ‘Jesus Christ Mission’, de Ghanese ‘Assembly of God’, de ‘Emmanuel Baptist Church’ en een Koreaanse kerk. Hier vlakbij zit onder een andere parkeergarage de al genoemde enorm grote Pinkstergemeente. De diensten zijn hier in het Nederlands, simultaan vertaald in het Spaans en Engels. De kerk doet veel aan diaconie, niet alleen binnen de eigen gemeente en in de buurt, maar ook voor mensen ver weg. Hier weer vlakbij zit de ‘Pinkster Evangelische Broederschap in Holland’. Aan de binnenstraat, op de eerste etage van een flat, zit ‘The Church of the Living God’ en de huisgemeente ‘De Oogst’. In dezelfde buurt zit verder nog de ‘Global Revival Outreach Ministry’ en ‘The Kingdom of God Church’. | |
[pagina 883]
| |
Een andere concentratie van kerken vinden we langs de Daalwijkdreef, opnieuw voor het grootste deel onder parkeergarages: de ‘Missionaire Wereldbeweging’ en de ‘Damascus Christian Church’, gescheiden door een ‘sparerib-line’. Verder de ‘The New Bethel Revival Ministry’, ‘Iglesia Filadelfia’, ‘The Holy Ghost Revival Centre’, ‘Evangeliegemeente De Deur’, ‘Victory Outreach Church’, ‘Resurrection Power’, ‘Living Bread Ministries’, en de ‘Willibrordusparochie van het Nationaal Katholiek Aartsbisdom in Apostolische Successie van de Zetel van Utrecht’. Bij nadere kennismaking blijkt het hier te gaan om een Surinaamse kerkGa naar eind[3]. In de wijkkrant werd tot voor kort ook melding gemaakt van een bisschop in deze buurt, en van pontificale vieringen, maar daar wordt de laatste tijd niets meer van vernomen. De ‘Zevende Dags Adventisten’ leggen op zaterdag beslag op de tweede ‘echte’ kerk in de wijk, ‘De Drie Stromen’. De gemeenschap bestaat uit een aantal Europeanen, maar voor het overgrote deel uit Afrikanen. Iedereen is gekleed als voor een bruiloft. Voor de kerk staat een ontvangstgroep. Voor, na en tijdens de eigenlijke kerkdienst zijn alle nevenruimten in gebruik: voor bijbelgroepen, catechese, koorrepetities, vergaderingen en de kindercrèche. Als de zaterdag niet lang genoeg blijkt voor alle geplande activiteiten, komt men op zondagmiddag terug. Met sommige traditionele kerken mag het dan slecht gaan in Amsterdam, het is onzin te beweren dat het met alle kerken slecht gaat. | |
Smeltkroes of lappendekenIn de discussie over de vraag waar het naartoe moet met de veelkleurige samenleving, worden vaak twee modellen tegen elkaar afgezet: dat van een multiculturele maatschappij, de ‘lappendeken’, en het model van een interculturele samenleving, het ‘amalgaam’ of de ‘smeltkroes’. De discussie lijkt puur theoretisch en weinig vruchtbaar. Op sommige terreinen blijkt het gemengd samenleven redelijk goed te gaan, op andere juist helemaal niet. Dat de maatschappij als geheel zich overeenkomstig een bepaald model ontwikkelt, blijkt helemaal niet. Er is eerder sprake van een zekere verkaveling van de samenleving, een nieuwe verzuiling. Zo zijn er in Amsterdam naast gemengde, ook witte en zwarte scholen. Er zijn witte en zwarte sportverenigingen, er worden moslim-scoutinggroepen opgericht, en er zijn witte en zwarte kerken. | |
MigrantenparochiesBinnen de katholieke gemeenschap wordt door sommigen het bestaan en de groei van migrantenparochies als een probleem ervaren. Is de | |
[pagina 884]
| |
kerk niet universeel? Kunnen de lege plaatsen in de territoriale parochies niet eenvoudig worden opgevuld door de nieuwkomers? Gaat het niet om zoveel mogelijk integratie in de bestaande maatschappij en kerk? In kleinere plaatsen met minder nieuwkomers blijken migranten vaak heel goed in de bestaande parochies te passen. In een grotere stad met heel veel migranten, met wijken waar nauwelijks saamhorigheid gevierd kan worden omdat zowel allochtonen als autochtonen zich hier vreemdeling voelen, ligt het vaak anders. Wat betekent ‘integratie’ in een dergelijke buurt, en waarin moet je integreren? In Amsterdam waren er al lange tijd kleinere kerkgroepen voor buitenlandse werknemers, die graag naar diensten in het Spaans, Italiaans, Frans of Engels gingen. Sinds Amsterdam een immigrantenstad is geworden, werden sommige van die groepen heel groot. In 1996 telt de Engelssprekende Parochie leden uit tientallen landen. De Portugeestalige Parochie heeft leden uit Portugal, Angola, Kaapverdië en Brazilië, en de Spaanstalige Parochie, behalve Spanjaarden, leden uit allerlei landen in Midden- en Zuid-Amerika. Daarnaast kwamen er parochies van Surinamers, Antillianen, Polen, Indonesiërs, Franssprekenden, Italianen en Engelssprekende Afrikanen. Deze laatsten hebben een zeer groot kerkgebouw in gebruik, waar vroeger de grootste parochie van de stad kerkte: de Willibrordus buiten de Veste, nu omgedoopt tot de ‘All Saints Church’. Daarnaast zijn er kleinere kerkgroepen van katholieke Koreanen, Japanners, Ethiopiërs, Libanezen, Hongaren en Kroaten. Vooral voor diegenen die het Nederlands niet of nauwelijks beheersen, zijn al die taalgemeenschappen een uitkomst. Het gaat echter niet alleen om de taal, maar ook om de cultuur en de sfeer. Men zoekt elkaar graag op. Ook spelen andere zaken een rol. In een tijd van grote verwarring, van verbrokkeling en van onvrede met wat men aantreft, gaan eigen culturele waarden een onevenredig grote rol spelen. Armeense kinderen in Amsterdam leren Armeens, Poolse kinderen, van wie de grootouders immigrant waren, maar van wie de ouders in Nederland geboren en getogen zijn, leren nu ineens Pools. Slechts één parochie, die het hele gebied van Amsterdam-Bijlmermeer omvat, probeert nadrukkelijk een ‘multiculturele parochie’ te zijn. Andere territoriale parochies nodigen, bij speciale gelegenheden of in themadiensten, af en toe koren uit van de migrantenparochies. Vooral Afrikaanse koren worden nogal eens gevraagd. Naast het zingen is een verplicht nummer dan meestal ook de ‘offergang’. Onder begeleiding van drums worden al dansend de gulle gaven naar het altaar gebracht. Wanneer autochtone Nederlanders aan die offergang meedoen, is dat geen succes: het dansen verloopt minder soepel dan de bedoeling is. De offergang leent zich vooralsnog niet voor het amalgaam-model. | |
[pagina 885]
| |
Ook omgekeerd stuit je op hindernissen. Een bezoek aan een dienst in een van de nieuwe, charismatische Afrikaanse kerkjes is voor de gemiddelde Nederlander een uitputtende ervaring. Er is geen moment van rust of stilte. De kern van de dienst blijkt een opgewonden dialoog tussen voorganger en gemeente. De eerste stelt een lange reeks retorische vragen, allemaal eindigend op ‘Amen?’. De gemeente kan slechts bevestigend antwoorden ‘Amen, Amen, Amen!’. Spreken, roepen en zingen wisselen elkaar hierbij af. Ook dit type liturgie past vooralsnog beter in het lappendeken-model. Voor Nederlandse calvinisten en katholieken lijkt het niet geschikt. | |
Waar woont God?De eigenaardige omgekeerde evenredigheid - monumentale lege gebouwen van de ‘oude’ gemeenschappen, en veel te kleine ruimten voor de ‘nieuwe’, ontbloot van elke pretentie en schoonheid - geeft te denken. Is het kerkelijk leven feitelijk niet hopeloos verdeeld in vele subculturen? Is het ook niet zo dat er een maatschappij ontstaat die in heel veel subculturen verdeeld is? Vóór de Reformatie konden alle mensen in religieus opzicht door één deur. Na de Reformatie tenminste nog door een beperkt aantal deuren. Nu lijken er steeds meer deuren nodig te zijn. Monumentale kerkgebouwen functioneren pas goed als je er met veel mensen in zit. Is het groepje aanwezigen zo klein geworden dat je het pas opmerkt wanneer er iets gezongen wordt, dan zijn die grote monumenten niet inspirerend. Omgekeerd krijgt een parkeergarage een zekere wijding, wanneer deze volledig gevuld is door een levende kerkgemeenschap. De ruimte doet er blijkbaar niet zoveel toe. Bij de joden woonde God aanvankelijk ook in een tent, en pas later in de tempel. De tempel verdween, maar God bleef overal wonen waar ze hem binnenlieten. Martin Buber vertelt van een jongetje, dat later een beroemde rabbijn zou worden: Jitzschak Meïr. Toen Jitzschak nog klein was, zei iemand tegen hem: ‘Jitzschak Meïr, ik geef je een gulden, als jij me zegt waar God woont’. Het jongetje antwoordde: ‘En ik geef jou twee gulden, als jij me kunt zeggen waar hij niet woont’Ga naar eind[4]. |
|