Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 867]
| |||||||||
Pieter Pekelharing
| |||||||||
Oude en nieuwe migrantenIn haar boek Moving Europeans heeft Leslie Page Moch onlangs duidelijk gemaakt dat het traditionele beeld van een sedentair Europa, dat pas de laatste jaren door migranten zou worden overspoeld, een vertekend beeld van de werkelijke situatie geeftGa naar eind[1]. Al eeuwen lang zijn grote groepen mensen in Europa constant in beweging geweest. Migratie, het wegtrekken van de stad of het dorp waar je geboren bent, is een verschijnsel dat vele variaties kent. Soms is de migratie tijdelijk, soms blijvend; soms trekt men rond binnen de eigen regio, soms trekt men de nationale grens over of zelfs naar een ander continent. De belangrijkste oorzaken voor migratie zijn zowel van structurele als van individuele aard. Over het algemeen zijn pushfactoren belangrijker geweest dan pullfactoren. Slechts een klein percentage van alle migratie kan als vrijwillig worden beschouwd. Naast oorlog, vervolging en de verwoesting van het milieu (erosie), speelden demografische en economische factoren een cruciale rol. Het slinken of groeien van de bevolking, bezitsverhoudingen, werkgelegenheid en kapitaalstromen hebben het patroon van migratie altijd sterk beïnvloed. Daarnaast heeft | |||||||||
[pagina 868]
| |||||||||
de opkomst van de moderne staat een duidelijk stempel op de migratie gedrukt: die leverde werk in zich uitdijende overheidsbureaucratieën, bewaakte de territoriale grenzen, of deporteerde bevolkingsgroepen die niet binnen de ‘eenheid van de natie’ pasten. Op individueel niveau speelden klassenfactoren, verwantschapsrelaties en sekseverschillen een belangrijke rol. Over het algemeen waren het jonge mannen uit de lagere klassen die migreerden. Bleven de vrouwen thuis, dan was de migratie meestal tijdelijk en keerde men naar huis terug zodra het nodige geld was verdiend. Migreerden ook de vrouwen en werden de gezinnen herenigd, dan nam de kans toe dat migranten zich blijvend in het nieuwe gebied vestigden. Vandaar dat staten vooral de migratie van vrouwen trachtten te beheersen. Moch onderscheidt in haar boek vier perioden. Ik zal er daar vijf van maken, omdat ik geloof dat Mochs vierde periode, vanaf de Eerste Wereldoorlog tot nu, beter in tweeën kan worden verdeeld. [1] De periode tussen 1650 en 1750. De bezitsverhoudingen op het land waren bepalend voor de maatschappelijke ontwikkeling, het demografische patroon was stabiel, de productie was overwegend bestemd voor lokale consumptie, het kapitaal had zich in enkele grote steden opgehoopt. Migratie was in deze periode seizoengebonden: bewoners uit de hooglanden trokken jaarlijks naar de dalen om werk te zoeken, seizoenarbeiders trokken met de oogsten mee en ten slotte vloeide een constante stroom mensen naar de steden, waar de sterfte onder de bevolking zo hoog was, dat voortdurend aanvoer van nieuw volk nodig was. [2] In de periode tussen 1750 en 1815 verandert het beeld. Er ontstaat een omgekeerde trek van de steden naar het platteland. De bevolking groeit, er ontstaat een landelijk proletariaat, dat steeds vaker emplooi vindt in de huisindustrie, die nu de kern van de productie vormt. Om aan de restricties van het gildewezen te ontsnappen, trekt het kapitaal uit de steden weg naar de dorpen. Nog nooit zijn de rurale gebieden in Europa zo dicht bevolkt geweest als in deze periode. [3] Vanaf 1815 treedt het tijdperk van de industriële revolutie in en trekt de bevolking massaal naar de grote industriesteden, zoals Birmingham, Luik of de steden in het Ruhrgebied. De rurale gebieden raken hun huisindustrie kwijt, de landbouw wordt gemechaniseerd en duizenden mensen op het platteland worden van hun middelen van bestaan beroofd. Zij emigreren, over de weg, later over het spoor, naar de metropolen, waar de fabrieken vollopen met arbeiders die elkaar niet kennen en die nooit eerder in een fabriek hebben gewerkt. Daarnaast zien we de wereldhandel opbloeien. Het aantal mensen dat Europa verlaat, neemt beduidend toe. Duizenden Portugezen, Italianen, Duitsers, Scandinaviërs, Polen, Schotten en Ieren emigreren naar vooral | |||||||||
[pagina 869]
| |||||||||
Noord- en Zuid-AmerikaGa naar eind[2]. [4] De vierde periode loopt van de Eerste tot de Tweede Wereldoorlog. Al sinds mensenheugenis zijn mensen door oorlogen en politieke of religieuze onderdrukking van huis en haard verdreven. Kenmerkend voor deze periode is echter, dat vanaf 1914 een abrupt einde komt aan de internationale migratie. De nationale grenzen gaan dicht en mensen kunnen niet langer vrij door Europa bewegen. Staten willen geen gemeenschappen van andere naties meer op hun bodem hebben en trachten de internationale migratie van de eigen bevolking te ontmoedigen. In plaats daarvan wordt op grote schaal voor het leger geworven. In de jaren twintig voeren de VS bovendien strikte immigratiequota's in en wordt de emigratie vanuit Europa grotendeels geblokkeerd. Tegelijkertijd echter zijn, in absolute aantallen gemeten, nog nooit zo veel mensen in Europa op de been gebracht als in dit tijdsgewricht. Tussen 1939 en 1945 zijn ongeveer dertig miljoen burgers in Europa van huis en haard verdreven, gedeporteerd, ... op transport gezet. Na 1945 kwam aanvankelijk een oud patroon van migratie weer op gang. De trek van zowel kapitaal als arbeid naar de stad herstelde zich en het platteland begon opnieuw leeg te lopen, een trend die pas rond de jaren zeventig tot stilstand kwam en zich dan voor het eerst langzaam in omgekeerde richting voortzette. Toeristen zorgden voor werkgelegenheid op het land, er kwamen steeds meer forensen en mensen met tweede huizen, en steden en dorpen breidden zich met nieuwbouwwijken verder uit. Niet alleen mannen, ook vrouwen ontvluchtten het platteland en trokken naar de steden. Vaak met de bedoeling spoedig terug te keren, maar de meesten bleven. Zo veranderde de circulaire migratie geleidelijk in een systeem van permanente migratie. Mede als gevolg van de voortdurende trek naar de stad is een dichtbevolkte ‘randstad’ in Europa ontstaan, die van het zuiden van Engeland via de Benelux naar het Ruhr-gebied loopt, en vandaar via Beieren (München) naar het zuiden afbuigt in de richting van Turijn en Milaan. [5] De reden waarom ik een vijfde periode zou inlassen, die na de Tweede Wereldoorlog begint en zich tot op heden voortzet, hangt samen met het feit dat in dit tijdperk een aantal veranderingen optreden die duidelijk van de voorgaande eeuwen afwijken. Wat de migratie binnenslands aangaat, is de scholingsgraad van migranten aanzienlijk toegenomen en zijn het vooral leden van de hogere klassen die mobieler worden. Wat de migratie tussen landen betreft, komt vanaf het begin van de jaren zestig voor het eerst een stroom migranten op gang die van Zuid- naar Noord-West-Europa loopt. De migranten komen uit Noord-Afrika, Joegoslavië, Griekenland, Italië en Turkije. Daarnaast trekken, met de dekolonisatie, steeds meer mensen uit de koloniën naar | |||||||||
[pagina 870]
| |||||||||
Europa. Europa wordt voor het eerst een immigratie- in plaats van een emigratiegebied. Surinamers, Antillianen en Molukkers migreren naar Nederland; Kongolezen trekken naar België; Algerijnen, Pied Noirs, en Senegalezen naar Frankrijk; Pakistani, Indiërs en West-Indiërs naar Engeland. In de twintigste eeuw reizen mensen niet langer van de Eerste naar de Derde wereld, maar van de Derde naar de Eerste. Het is opvallend dat de verplaatsing vanuit Zuid-Europa dit keer op initiatief en onder de hoede van West-Europese staten geschiedt. De bemoeienis van de staat met de internationale migratie van arbeid neemt vanaf de Eerste Wereldoorlog in snel tempo toe. Staten richten verschillende departementen op en ontwikkelen uiteenlopende instrumenten om de migratie van buitenlandse arbeiders te sturen en te controleren. Daarin zijn ze niet altijd geslaagd, maar de controle aan de grenzen en de pogingen van staten de migratie door middel van internationale verdragen te regelen zijn van toen af sterk toegenomen. Sindsdien is Europa in korte tijd in een fort veranderd. Vanuit de staat (en uit het oogpunt van de nationale bevolking) bezien, vormen buitenlandse arbeiders een tijdelijk arbeidsreserveleger dat periodiek kan worden opgeroepen om het zwaarste en vuilste werk op te knappen, zoals mijnbouw, seizoenwerk in de landbouw, of constructiebouwGa naar eind[3]. Toen de bevolkingsaanwas in Europa vanwege de depressie in de jaren dertig en de hoge sterftecijfers tijdens de oorlog stagneerde, en de economie aantrok, kwam de instroom van gastarbeiders, die tijdens de jaren zestig fors toenam, iedereen goed uit. Ook deze keer vulden de migranten de lege plaatsen aan de onderkant van de arbeidsmarkt op. Migranten waren ‘nodig, maar niet welkom’Ga naar eind[4]. Arbeiders uit Zuid-Europa en het Middellandse-Zeegebied trokken weg vanwege de snelle bevolkingsgroei, de schrijnende kapitaalschaarste in die landen en de feodale verhoudingen op het platteland. West-Europese regeringen sloten bilaterale contracten met onder andere Griekenland en Turkije om de import van arbeid te regelen. Tussen 1965 en 1973 nam het aantal buitenlanders in Europa enorm toe. Rond het midden van de jaren zeventig verbleven ongeveer 20 miljoen buitenlandse mannen, vrouwen en kinderen in West-Europa, de politieke vluchtelingen niet meegerekend. Een op de zeven industriearbeiders in Duitsland en Engeland is een immigrant. Een op de vier arbeiders in Frankrijk, Zwitserland en België komt uit het buitenland. In een stad als Frankfurt is een derde van de bevolking buitenlands: uit Joegoslavië, Turkije, Spanje, Griekenland, Italië, en zo'n 140 andere landen. Vanaf de jaren zeventig begint het patroon van migratie van aard te veranderen: van tijdelijke migratie van voornamelijk jonge mannen, die afgezonderd in pensions leefden en na een aantal jaren weer naar | |||||||||
[pagina 871]
| |||||||||
het land van oorsprong terugkeerden, begon de migratie een permanent karakter aan te nemen. Vrouwen kwamen over, gezinnen werden herenigd, kinderen werden geboren en gingen naar school, en migranten begonnen gebruik te maken van de sociale en medische voorzieningen. Er ontstonden voor iedereen zichtbare, in de steden geconcentreerde migrantengemeenschappen, die vaak trots waren op de verworven levensstandaard en niet langer van plan waren naar huis terug te keren, al bleef - en blijft - de droom van terugkeer nog lang rondspoken. Van gastarbeiders waren de leden van deze gemeenschappen in permanente migranten veranderdGa naar eind[5]. | |||||||||
Homogenisering van de Europese bevolkingHet grote verschil met gemeenschappen uit voorgaande eeuwen was niet dat ze een ander geloof aanhingen, een andere (streek)taal spraken, of een vreemde cultuur belichaamden - dat was al vaker voorgekomen. Het verschil was dat deze gemeenschappen in een tijd waren ontstaan waarin de bevolking van Noord-West-Europa, als gevolg van oorlog, de invoering van dienst- en leerplicht, de verbetering en uniformering van het onderwijs, de afname van standsverschillen, de ontzuiling en de ontwikkeling van egalitaire, democratische maatschappijen, veel homogener was geworden dan voorheen. Het gevolg was dat de nieuwe migrantengemeenschappen schriller tegen deze gehomogeniseerde omgeving afstaken. In de achttiende of negentiende eeuw zou het feit dat men geen algemeen beschaafd sprakGa naar eind[6], zouden de andere omgang tussen mannen en vrouwen, de grootte van het gezin en het lage opleidingsniveau nauwelijks zijn opgevallen, en zeker niet voortdurend ter discussie zijn gesteld. Europa was tot aan de Eerste Wereldoorlog een sterk gesegregeerde standen- en/of klassenmaatschappij. Daarbij kwam dat de verschillende religieuze groeperingen dikwijls streng gescheiden van elkaar leefden. Het verschil in opleidingsniveau en de inkomenstegenstellingen waren groot. Dat diverse bevolkingsgroepen op zichzelf leefden en eigen vormen van hulp en bijstand ontwikkelden in plaats van bij de staat aan te kloppen, was tot diep in de negentiende eeuw eerder regel dan uitzondering. Pas na de Tweede Wereldoorlog begonnen de opleidings- en inkomensverschillen beduidend te slinken. Tijden lang hebben de verschillende klassen, rangen en standen in Europa niet met elkaar, maar over elkaar gesproken. Tegen de gehomogeniseerde achtergrond vielen de sociale, economische, culturele en linguïstische verschillen tussen de verschillende bevolkingsgroepen na de Tweede Wereldoorlog sterker op. Het gevolg was dat Europeanen begonnen te ontdekken dat hun samenleving bezig was een ‘multiculturele samenleving’ te worden, iets dat velen eerder | |||||||||
[pagina 872]
| |||||||||
betreurden dan toejuichten. Er was daarnaast echter nog een andere reden waarom deze verschillen sterker dan voorheen op de voorgrond traden: de opkomst van de nieuwe communicatiemedia. | |||||||||
Multiculturalisme en de invloed van de nieuwe communicatiemediaToen Europeanen in de negentiende eeuw naar Australië of de VS trokken, droegen ze hun geboorteplaats hooguit in de herinnering of op enkele foto's mee. Wie geluk had, kon brieven schrijven en ontvangen, maar ook dat contact hield niet lang stand. Ofschoon de seizoenmigratie in de negentiende eeuw een continentaal karakter aannam en vele arbeiders met de seizoenen mee over de Atlantische Oceaan heen en weer trokken, bleek een geregelde terugkeer naar het land van herkomst voor de meeste migranten een te zware opgaaf. De reis was te duur of duurde te lang; de vakantie, als men die al had, was te kort. De foto's vergeelden, het verleden zonk weg in de herinnering (waar het overigens lang gekoesterd kon worden) en er restte migranten weinig andere keus dan zich zo goed mogelijk aan de nieuwe omstandigheden aan te passen of, als dat niet lukte, voorgoed te remigrerenGa naar eind[7]. In het land van aankomst ontstonden soms meer, soms minder hecht georganiseerde migrantengemeenschappen, die zich in wisselende intensiteit naar buiten toe afsloten en contact met het moederland bleven onderhouden. Die situatie is tegenwoordig ingrijpend veranderd. Men komt niet alleen per trein of schip, maar per vliegtuig. Men schrijft niet meer, maar telefoneert of stuurt een fax. Migranten kunnen via een schotelantenne tv-beelden uit het eigen land ontvangen. Ze kunnen 's avonds uren lang naar videofilms in de eigen taal kijken. Wie vandaag de dag zijn of haar land achterlaat, draagt dat dan ook niet alleen op vergeelde foto's mee. Herinneringen maken slechts een klein deel uit van wat mensen aan de plaats van herkomst bindt. Dagelijks ontvangen zij signalen, beelden en geluiden van het moederland. Die constante aanwezigheid van beeld en geluid maakt dat migratie een ander karakter heeft gekregen. De Marokkaanse slager in Amsterdam kan elke nacht naar MBC, de Marokkaanse televisie kijken en cassettes van zijn geliefde Marokkaanse popster beluisteren. De Turkse buurtwerkster in Frankfurt kan 's avonds haar zuster in Istanbul bellen en aan het eind van de maand elektronisch een deel van haar salaris aan haar moeder in Kirikkale overmaken. De Belgische studente in de University of Arizona kan dagelijks via e-mail met haar jaargenoten in België converseren. Zoals de Nederlandse PTT-telecom onlangs in haar reclame meldde: ‘Het buitenland komt met de minuut dichterbij’. De consequenties van deze door en over elkaar heen schuivende werkelijkheidsbelevingen zijn verreikend. Immigratiegebieden als | |||||||||
[pagina 873]
| |||||||||
Europa en Amerika zijn vandaag de dag geen smeltkroes meer. Ze zijn ‘multiculturele’ samenlevingen aan het worden, waarin de wortels van elk volk een steeds belangrijker rol spelen. Voelde men zich vroeger bijvoorbeeld een Poolse Amerikaan, of een Turkse Nederlander, tegenwoordig is de kans groot dat men zich eerder een Amerikaanse Pool of een Nederlandse Turk voelt. Samenhangend daarmee doet zich de laatste jaren het verschijnsel voor dat genaturaliseerde Amerikanen - voorlopig zijn het alleen Amerikanen - in het buitenland aan verkiezingen zijn gaan meedoen. Andreas Papandreou begon als Grieks staatsburger, werd daarna een Amerikaans staatsburger, en was tot aan zijn overlijden premier van Griekenland. Kim Kethavy, een Amerikaans-Cambodjaanse miljonair uit Long Beach, deed in 1993 met een Amerikaans paspoort aan de Cambodjaanse presidentsverkiezingen mee. Amerikaanse staatsburgers als Milan Panic en Mohammed Sacirby waren kort geleden respectievelijk premier van voormalig Joegoslavië en minister van Buitenlandse Zaken in de Bosnische regering. Dit verschijnsel, dat mensen in het ene land staatsburger zijn en in het andere land politiek bedrijven, heeft tot de paradoxale situatie geleid dat tal van burgeroorlogen in de wereld gefinancierd worden door wat de antropoloog Benedict Anderson ‘nationalisten-op-afstand’ heeft genoemdGa naar eind[8]. De guerrilla van de Tamil-tijgers in Jaffna werd gefinancierd door Tamilgemeenschappen in Toronto, Londen en elders, die onderling met de computer via Tamilnet met elkaar waren verbonden. De oorlog van de Kroaten in voormalig Joegoslavië is voor een belangrijk deel betaald door gemeenschappen in Duitsland, Oostenrijk, Australië en de VS. Deze gemeenschappen hebben de oorlog niet alleen helpen financieren, maar hebben ook een grote rol gespeeld bij de vroegtijdige erkenning van Kroatië door Oostenrijk en Duitsland. De contacten van migranten met het moederland zijn natuurlijk niet alleen politiek, maar ook economisch van aard. De economie van menig ontwikkelingsland drijft in belangrijke mate op het geld dat door migranten naar huis wordt gestuurd. Zo vormde de Golfoorlog een gevoelige financiële klap voor landen als India en Egypte, omdat duizenden gastarbeiders volkomen berooid van het ene moment op het andere naar huis werden gestuurd. Het door Amerikaanse joden naar Israël gestuurde kapitaal is groter dan het totale bedrag dat in de VS aan uitkeringen wordt uitgegeven. Kortom, vergeleken met zo'n dertig, veertig jaar geleden kunnen migranten meer en intensievere contacten met het moederland onderhouden. Reisde het nieuws ooit met de snelheid van een paard, nu geschiedt dat in een miniseconde. Dit heeft gevolgen voor zowel het land van herkomst als het land van aankomst. Migranten zijn in hun moederland een politieke factor van betekenis geworden. Hun invloed | |||||||||
[pagina 874]
| |||||||||
kan zich op twee manieren doen gelden: zij kunnen in het moederland de waarden promoten van het land van aankomst, of ze kunnen geld, wapens of propagandamateriaal naar de politieke partijen van hun voorkeur sturen en proberen oude rekeningen te vereffenen. In dit laatste geval kunnen ze zonder enig levensgevaar de nationale held uithangen en op bloedeloze wijze een bloedvergietende politiek steunen. Voor de landen van aankomst kan men zich afvragen in hoeverre die nog in staat zijn als culturele smeltkroes te fungeren. Ten eerste geldt dat nu ook het moederland beter dan voorheen in staat is zich via haar migranten met de politiek van het land van aankomst te bemoeien. Ten tweede zijn groepen migranten tegenwoordig technisch beter in staat hun eigen cultuur te continueren. Het zou verkeerd zijn daaruit af te leiden dat migranten niet voornemens zijn in hun nieuwe omgeving te integreren: migranten vormen geen nationale minderheden met gebiedsaanspraken en eigen instituties, zoals de Vlamingen, de Walen of de Basken. Dat neemt niet weg dat culturele erkenning voor alle betrokkenen een belangrijk thema is geworden. Alles bij elkaar genomen kunnen de ontwikkelingen in vier punten worden samengevat:
Als gevolg hiervan doen zich op het ogenblik twee tegengestelde tendensen voor. Vergeleken met het begin van deze eeuw zijn de culturele verschillen in Europa afgenomen. Waar Europa tot aan de Eerste Wereldoorlog een pluriform geheel vormde van monoforme gemeenschappen (regio's, klassen, zuilen, standen), waartussen weinig en voornamelijk geritualiseerde interactie bestond, zijn inmiddels de verschillen tussen en de interne cohesie binnen deze gemeenschappen geringer geworden. Daardoor is de maatschappelijke diversiteit gegroeid: individuen nemen sneller culturele trekken van elkaar over, er vindt meer vermenging plaats en de geografische en sociale mobiliteit is toegenomen. De verschillen van weleer zijn divers geworden. Verstrooid over verschillende individuen zijn ze een vaak tijdelijk aspect van een bepaalde lifestyle gewordenGa naar eind[9]. | |||||||||
[pagina 875]
| |||||||||
Aan de andere kant is men zich, juist door de toegenomen diversiteit, scherper bewust geworden van die verschillen: in bijvoorbeeld godsdienst, huidskleur of taal, die men niet van elkaar kan of wil overnemen. Afhankelijk van de sociale omstandigheden zijn dit soort verschillen zowel een bron van (etnische) identificatie en solidariteit als een bron van uitsluiting en discriminatie geworden. Hoe wezenlijker dergelijke verschillen verweven raken met de identiteit van de leden van een groep, hoe exclusiever het karakter van die groep: men komt er moeilijker in en moeilijker uit. Beide tendensen, zowel de toegenomen diversiteit als de verharding van verschillen, gaan gepaard met typische angsten en onzekerheden. Tegenstanders van ‘exclusieve identiteiten’ (of ‘groepsidentiteiten’) zijn bezorgd dat de samenleving langs etnische, linguïstische of religieuze lijnen zal polariseren. Critici van de diversiteit vrezen dat alle wezenlijke verschillen tussen culturen zullen verwateren en de samenleving één pot van het zelfde (multi)culturele nat wordt. ‘Cultuur’ is vanwege beide tendensen voor alle betrokkenen een belangrijk thema geworden. | |||||||||
CultuurCultuur is een passe-partout geworden dat op alle sloten past. Zo wordt cultuur tegenwoordig ook in economische of politieke context toegepast. Bedrijven hebben hun cultuur ontdekt. In Nederland is onlangs zelfs een leerstoel bedrijfsantropologie opgericht, waar antropologen en anderen worden opgeleid om ondernemingen bij te staan die grote cultuuromslagen (bijvoorbeeld na fusies) doormaken. Ook politieke partijen bezitten tegenwoordig ‘culturen’, die vaak veelzeggender zijn dan hun ‘ideologieën’. Jongeren vormen al sinds tijden ‘tegenculturen’ of ‘protestculturen’. Reisbureaus constateren dat ‘cultuur een spectaculaire revival doormaakt’. En tenslotte is er de ene conferentie na de andere over de ‘multiculturele samenleving’. Het begrip cultuur duikt, kortom, overal op. Vanwaar de populariteit van deze notie? Één reden is hierboven al aangeduid: cultuur is een middel geworden om economisch succes te verklarenGa naar eind[10]. Ze duidt die kwaliteiten en eigenschappen van mensen aan die niet ‘van bovenaf’ te organiseren vallen, maar toch cruciale determinanten vormen voor succes. Een tweede reden is dat cultuur volgens velen geacht wordt de ‘wezenlijke’ verschillen tussen mensen uit te drukken. Cultuur vervult in dat opzicht dezelfde functie als eens het begrip rasGa naar eind[11]. Een derde reden hangt waarschijnlijk samen met het verlies aan geloof in de maakbaarheid van de maatschappij: ‘ideologieën’ of ‘grote verhalen’ hebben hun overtuigingskracht verloren. Nadat het ene communistische regime na het andere als een kaartenhuis in elkaar was geklapt, bleek de ‘cultuur’ van | |||||||||
[pagina 876]
| |||||||||
mensen hardnekkiger te zijn geweest dan welke van staatswege bevorderde of opgelegde ‘ideologie’ ook. Ten vierde is de oude tegenstelling tussen kapitalisme en socialisme vervangen door een complexe delta van kleinere en grotere tegenstellingen, die de gemoederen niet zo sterk bezighouden als voorheen. In plaats daarvan is een nieuwe tegenstelling opgekomen: die tussen ‘fundamentalisme’ en ‘pluralisme’. Het gevolg is dat de houding tegenover culturele pluriformiteit een belangrijk politiek issue is geworden. Tenslotte is cultuur een belangrijk thema geworden vanwege de ontwikkelingen die ik in dit artikel heb beschreven en onder de noemer ‘homogenisering’ heb gebracht. Het is in dat verband interessant nog eens naar de geschiedenis van de term ‘multiculturalisme’ te kijken. Het begrip dook voor het eerst op in de VS en is vandaaruit overgewaaid naar Europa. De discussies over de verschillen tussen ‘assimilatie’ en ‘integratie’ van migranten begonnen daar in 1909, met de verschijning van een immens populair toneelstuk, The Melting Pot, dat in opdracht van de New York Society of Emigrants was geschreven. Het stuk was een lofzang op de assimilerende kracht van de Amerikaanse cultuur. Het was de pull van die cultuur, niet de push van de politiek, die de American way of Life zo aantrekkelijk maakte. Kort daarop werd die visie in een essay bekritiseerd. De auteur was de filosoof Horace Kallen en de titel van zijn essay luidde Democracy versus the Melting Pot. In dit essay gebruikte Kallen voor het eerst de term ‘multiculturalisme’. Die gaf volgens Kallen precies aan wat er fout was aan de Amerikaniserings-campagnes, die in die tijd hysterische proporties hadden aangenomen. Kallen vatte zijn visie kort en krachtig samen in de leus: ‘Geen mens kiest zijn grootvader uit’. Mensen hebben hun diepste culturele commitments niet zelf gekozen. Hun politieke commitments daarentegen hadden ze volgens Kallen wel zelf gekozen. Migranten die naar Amerika waren getrokken, hadden daarmee te kennen gegeven staatsburgers van Amerika te willen wordenGa naar eind[12]. Politici mochten hen bijgevolg aanspreken op hun politieke, maar niet op hun culturele loyaliteit. Zo ontstond het beeld van de Hyphenated American, de verbindingsstreep-Amerikaan: de Grieks- of Italiaans-Amerikaanse staatsburger, die van zijn niet vrij gekozen culturele erfenis aan de linkerkant van het verbindingsstreepje onderweg was naar zijn vrij gekozen bestemming aan de rechterkant van het streepje. Kallen had het gemakkelijk. Hij kon toen nog aannemen dat een groot deel van de (blanke) migranten in de VS inderdaad van de linkerkant van het verbindingsstreepje naar rechts reisde. Zoals ik heb betoogd, is dat inmiddels veranderd. In immigratiegebieden als de VS, Europa, Australië of Canada wordt de reis tegenwoordig vaak in | |||||||||
[pagina 877]
| |||||||||
omgekeerde richting ondernomen. Kallen was de eerste multiculturalist, maar zijn multiculturalisme vormt in zekere zin het spiegelbeeld van het huidige multiculturalisme. Kenmerkend voor het huidige multiculturalisme is juist dat zowel migranten als niet-migranten sterker op de politieke (en economische) aspecten van cultuur en op de culturele aspecten van politiek (en economie) zijn gaan letten. Juist omdat moderne samenlevingen homogener zijn geworden, wordt meer op elkaars cultuur gelet. Doordat de verschillen zijn afgenomen en de diversiteit is gegroeid, zijn mensen niet alleen flexibeler geworden, maar eisen ze ook meer flexibiliteit van elkaar. De filosoof Ernest Gellner vergelijkt mensen in moderne samenlevingen met ‘modules’ die in telkens wisselende arbeidsverhoudingen en organisaties moeten kunnen worden ingepastGa naar eind[13]. Dat vereist een grote mate van zelfstandigheid: individualisering wordt toegejuicht, maar atomisering afgekeurd. Mensen moeten loyaal, sociaal en onkreukbaar zijn: ze dienen de deugden, maar niet de identiteiten, te bezitten van mensen die in vaste verbanden leven. Ze moeten mobiel en toch te vertrouwen, beweeglijk en toch stabiel zijn. Maatschappelijke diversiteit is geoorloofd, zolang ze maar niet in onoverbrugbare verschillen uitmondt. Dergelijke verschillen zijn risicofactoren geworden, die in kansen worden uitgedrukt: ‘Als u uit die en die cultuur of dat en dat milieu komt, bestaat er zoveel procent kans dat...’ Cultuur is aan de ene kant een indicatie geworden voor eigenschappen die we ondanks onszelf, en aan de andere een indicatie voor eigenschappen die we dankzij onszelf bezitten. Cultuur staat dus zowel voor de grootvader die je niet zelf gekozen hebt als voor hetgeen je ondanks je grootvader van jezelf gemaakt hebt. Cultuur in de eerste betekenis verklaart waarom je niet aan de norm voor cultuur in de tweede betekenis kunt voldoen. Cultuur is kortom een hindernis voor cultuur geworden. Het zijn met name de migranten die de last van al deze ambivalenties moeten dragen: enerzijds bezitten zij ‘een andere cultuur’ en schieten ze in dat opzicht tekort ten opzichte van de eisen waaraan mensen in moderne maatschappijen moeten voldoen, anderzijds zijn migranten bij uitstek degenen die er in potentie het best aan kunnen voldoen: wij zullen immers allemaal migrant moeten worden. Voor degenen die vergeefs naar geborgenheid zoeken, geldt het volgende: falen de migranten, dan slagen ze; slagen ze, dan falen ze. |
|