| |
| |
| |
Forum
De blinde vlek van het liberalisme
De Nederlandse politiek wordt thans gedomineerd door een democratisch gekozen liberale meerderheid. Deze liberale meerderheid is - voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis sinds de afloop van de schoolstrijd - zelfs groot genoeg om de Grondwet te wijzigen. Klassiek geworden bouwstenen van de Nederlandse cultuur, zoals het plurale onderwijsen omroepbestel en de vrije zondag, kunnen verwijderd worden zonder dat de katholieke en protestantse voorvechters zich daar effectief tegen kunnen verzetten. In het eerste jaar van zijn bestaan heeft het nieuwe kabinet van Partij van de Arbeid, D66 en VVD zich nog op de vlakte gehouden, alleen de verplichte winkelsluiting op zondag werd op de helling gezet. Thans voelt men zich kennelijk stevig genoeg in het zadel zitten voor verdergaande stappen. De Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken, die als tweede man van zijn stroming blijkbaar de taak heeft de eerste risicovolle stappen te zetten in dit culturele mijnenveld, liet al in november 1995 een proefballon op om de positie van het bijzonder onderwijs aan te tasten. De eerste concrete beleidsdaad is inmiddels gesteld: ondanks het verzet van bijna het gehele bijzondere onderwijs is de eigendom van schoolgebouwen in handen gebracht van de lagere overheden.
Sinds het liberalisme ten tijde van de godsdienstoorlogen in West-Europa ontstond, zijn de politieke beginselen: ten eerste dat de overheid de visie op het goede leven overlaat aan vrije, gelijke en economisch zelfstandige individuen; ten tweede dat individuen elkaar bij de beleving daarvan niet mogen schaden; en ten derde dat relaties tussen individuen optimaal verlopen via het marktmechanisme. Op zichzelf vormen deze beginselen ook een moraal, maar het is welbewust een smalle moraal, het in de ogen van liberalen minimaal noodza- | |
| |
kelijke publieke ethos om te zorgen dat mensen, die levensbeschouwelijk sterk van elkaar kunnen verschillen, toch in vrede kunnen samenleven.
Deze thans weer dominante liberale opvatting - velen weten niet meer dat aan het begin van deze eeuw het liberalisme tegenover de opkomende totalitaire ideologieën als failliet werd beschouwd - leidt ertoe dat de overheid terugtreedt. Niet ten gunste van versterking van maatschappelijke verbanden met een eigen normativiteit die het calculeren en concurreren in toom houdt, maar ten gunste van individuen die het zelf op commerciële markten moeten zien te rooien. Individuen zijn vrij om zich voor de gemeenschappelijke behartiging van hun waarden en normen aaneen te sluiten in groepen en organisaties, maar de overheid mag dat niet beschermen, noch in wetgevende, noch in bekostigende zin. De overheid schept slechts ruimte voor het vrije, onafhankelijke, economisch zelfstandige individu dat zich al concurrerend een weg door het leven baant en zelf bepaalt welke normen en waarden het belangrijk vindt en tot welke groepen het toetreedt en welke het verlaat.
In een liberale democratie waarin alle waarden, behalve vrijheid en gelijkheid, aldus subjectief en gelijkwaardig worden verklaard, heeft geen enkele waarde meer algemene geldigheid, zoals Herman de Dijn regelmatig met gezag aantoont. Omdat er geen niet-subjectief criterium is om te bepalen wat mensen gemeenschappelijk goed vinden, dient ieder zelf te bepalen welke meningen hij erop na houdt. In de Nederlandse samenleving is dit de overheersende ideologie. Men noemt dit postmodern, relativistisch of libertijns. Zulk een samenleving leidt niet tot een volstrekte isolatie van alle individuen. Men onderkent dat de eigen smaak botst met die van andere individuen en lost dit probleem op met onderhandelingen: als jij niet bereid bent mijn prijs te betalen, ben ik niet bereid te doen wat jij vraagt. Dus onderhandelen mensen door tot zij een vergelijk hebben en voor de rest laat iedereen elkaar met rust.
En dat werkt ook wel, maar blijvend tevreden worden mensen er niet van. De zoektocht naar gemeenschappelijke normen is dan ook al begonnen. Je merkt het aan alle kanten om je heen. Het is een trend en dus haken zelfs de commerciële omroepprogramma's als ‘U beslist!’ van RTL 4 erop in. De talkshows van Ricki Lake, Oprah Winfrey en Jerry Springer doen niet anders dan zedelijke verontwaardiging exploiteren. En de soaps zijn niets anders dan de spiegel waarin het moderne gezinstype, de onderhandelingshuishouding, zichzelf bekijkt. Daarin komen heel wat normen en waarden om de hoek kijken, op de enige wijze waarop de mondige geëmancipeerde burger daar nog mee om kan gaan: ironisch, omdat het gesprek anders als moraliserend ervaren wordt. Ironie betekent dat waarden wel mogen worden aangeduid, maar tegelijk dat ze niet als collectieve verplichting gelden.
Deze situatie kan daarom ook leiden tot onverschilligheid en minachting voor wat anderen drijft. En als alles wat een ander bezighoudt ons koud laat, waarom zou de ander zelf dan nog van waarde zijn? De hiermee gepaard gaande verveling brengt sommigen tot het zoeken van kicks in steeds gewelddadiger en zinlozer amusement. Het kan ook (niet alleen bij sommige moslims) leiden
| |
| |
tot fundamentalistische of etnische hooghartigheid, die evenzeer intolerant is.
Ook het burgerlijk liberalisme ziet dit in, en daarom verkondigt het sinds kort dat er ook in de liberale staat een publieke moraal nodig is. De waarden en normen die men voorstelt zijn: respect voor de regels, eigen verantwoordelijkheid, voor jezelf en je naasten zorgen, zelfredzaamheid, inzet voor de publieke zaak, fatsoen en verdraagzaamheid. Een burgerlijk-liberale moraal, die de werking van markt en staat moet ondersteunen.
Ook deze moraal houdt echter een blinde vlek voor datgene waar het in het leven werkelijk om gaat. Burgers kunnen wel voor de staat vrij en gelijk zijn, en op de markt economisch zelfstandig zijn, maar waar het hen werkelijk om gaat, is erkenning als uniek persoon. Het staatsburgerschap kan alleen formele gelijkheid van alle vrije burgers verschaffen. Dat is belangrijk, maar niet genoeg. Ook is de mens niet alleen een homo economicus, die zijn bestaansgrond vindt in het consumo, ergo sum. De economie moet hem het nodige verschaffen, maar erkenning vindt hij niet in nog weer een verdere vakantie, een tweede huis, een volgende partner of weer een nieuw elektronisch snufje om reeds lang bekende informatie mee te ontvangen.
In een christelijk-sociale visie vindt de mens zijn erkenning in de waardering die hij krijgt van anderen en die betrekking heeft op een symbolische rijkdom: goed ouderschap, de waarde van vakmanschap, de waarde van nabuurschap, de waarde van echte vriendschap, van goed burgerschap en ook de waarde van goed ondernemerschap, wat méér is dan winst maken. Op het diepste niveau gaat het hem om de erkenning van zijn godsdienst of levensovertuiging, datgene waar de mens zich uiteindelijk aan toevertrouwt. Al deze symbolische goederen vergen erkenning op een méér dan individueel niveau: zij worden groepsgewijze beleefd. Zij vergen dus een niet-ironische maatschappelijke erkenning van gemeenschappelijke waarden.
Het is van belang dat er een gezaghebbend alternatief voor de burgerlijk-liberale moraal wordt gepresenteerd. Kunnen wij dat alternatief vinden in een christelijke ethiek? Belangrijker dan het burgermansfatsoen dat in het actuele moraaldebat van liberale zijde zo wordt aangeprezen, zijn in een andere optiek de deugden geloof, hoop en liefde. Dat zijn de deugden waar het een samenleving primair om gaat, de andere zijn ook belangrijk, maar staan in dienst van de primaire. Deze bepalen immers wélke plichten beseft en wélke regels gerespecteerd moeten worden, omwille waarvan men zelfredzaam en spaarzaam zou moeten zijn, waaróm de andersdenkende verdragen moet worden. Zonder deze primaire deugden blijven de secundaire lege hulzen, die de drugsverslaafde, de frauderende uitkeringstrekker, de racist en de fundamentalist tot wie de burgerlijk-liberalen zich met hun fatsoensmoraal richten, niet tot andere gedachten zullen brengen.
Deze primaire deugden vergen niet alleen erkenning op individueel niveau. Zij vergen maatschappelijke erkenning. Die kan de politiek niet volledig bewerkstelligen; daarvoor gaat het te zeer om keuzen die ieder in zijn hart moet maken. Maar zij kan er wel belemmeringen van wegnemen en de voorwaarden scheppen
| |
| |
waaronder de verhalen verteld kunnen worden die mensen helpen hun ervaringen te plaatsen in een zinvol kader. Aldus draagt zij bij aan een zinvol bestaan.
De vruchten van de Geest zijn: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Dat is nog eens een andere opsomming dan: respect voor de regels, eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid, spaarzaamheid, inzet voor de publieke zaak, fatsoen en verdraagzaamheid. Die opsomming van de vruchten van de Geest komt dan ook uit een ander Verhaal dan dat van het thans dominante burgerlijk liberalisme.
Maar wat doe je in een democratie met dit Verhaal, dat toch een brede moraal is? Daar heeft het politieke debat immers geen boodschap aan? Dáár gaat het toch om de smalle moraal? Dat is te simpel gedacht. De winst van de herontdekking van de moraal in het liberale kamp is dat nu blijkt dat de liberale morele pretenties zich uitstrekken tot ver buiten het domein van de politiek. Theoretisch kan nog verdedigd worden dat de burgerlijk liberale moraal een smalle is. Feitelijk strekt zij zich echter ver daarbuiten uit. Met name het feit dat zij overal het beeld van de mens als een calculerend en concurrerend wezen opdringt en het maatschappelijk leven daardoor laat sturen, maakt haar tot een brede moraal.
Deze conclusie leert ons dat de smalle moraal in feite de resultante is van het cultuurpolitieke debat tussen de brede moralen, voor zover die brede moralen iets over het samenleven in de staat en de maatschappij te zeggen hebben. Daarom zijn er verschillende invullingen van die smalle moraal denkbaar. De burgerlijk-liberale is er maar één van. Het is eigenlijk de minimale variant van de smalle moraal.
□ Kees Klop
| |
Over Vlaanderen en zijn identiteit
Identiteit of eigenheid is in. Dat is niet alleen in Vlaanderen zo, je merkt het in heel wat meer landen of regio's.
Ieder van ons heeft zijn identiteit - wat voor juristen een aantal personalia betekent zoals naam, geboorteplaats en -datum en mogelijk beroep; in geval van twijfel is iemands identiteit door traditionele of genetische vingerafdrukken vast te stellen. In het gewone spraakgebruik heeft het meer met karakter en persoonlijkheid te maken.
De identiteit van een groep, en dus bijvoorbeeld van een volk, is wat dat volk van andere onderscheidt; het valt dus min of meer met het volkskarakter samen.
Volkskarakters bestaan, en als je geen al te wetenschappelijke eisen stelt, is voor ieder van ons duidelijk
| |
| |
wat het Spaanse of het Italiaanse volkskarakter is. Het is wat onze vakanties naar die landen zo leuk maakt.
Er zijn evenwel geen Italiaanse vingerafdrukken, geen genetische identificatietechnieken om een Italiaan van een Belg te onderscheiden, of een Padaniër van een Zuid-Italiaan; want als ze daar niet oppassen, bestaat er binnenkort geen Italiaanse identiteit meer, maar twee. Ik vind dat we die volkskarakters moeten koesteren als een kostbare rijkdom, op één voorwaarde, dat we de relativiteit ervan goed voor ogen houden. Identiteiten zijn voor een belangrijk deel fictief, wat ze niet minder belangrijk en boeiend maakt.
Als we de Italiaanse identiteit willen koesteren, al zijn we op onze hoede voor haar realiteitsgehalte, dan moeten we dat ook maar met de Vlaamse doen. Vlaanderen bestaat. Een van zijn voornaamste eigenschappen - en voortdurende treurnis - is, dat haast niemand in de wereld dat weet, maar Vlaanderen doet zijn uiterste best om dat te verhelpen.
Dat komt omdat het nog zo jong is. Vlaanderen is wereldberoemd in een historische betekenis - de Vlaamse Primitieven en de Vlaamse Polyfonisten b.v., van wie er heel wat in de huidige betekenis van dat woord niet in Vlaanderen geboren zijn, niet in Vlaanderen gewoond hebben en zelfs Franstalig waren - terwijl ze anderzijds ook vaak als Nederlanders bekend staan.
Vlaanderen in zijn geografische betekenis is ook wijd bekend, het is immers het toneel geweest van belangrijke gebeurtenissen uit de Europese geschiedenis en vooral uit de Eerste Wereldoorlog. Maar dat Vlaanderen valt niet met de huidige ‘identiteit’ Vlaanderen samen. Het omvat het huidige Oost-, West-, Frans- en Zeeuws-Vlaanderen, of enger nog, alleen de kuststreek die we vandaag oneerbiedig bachten de kupe noemen. Het is historisch heel dikwijls met Henegouwen verbonden geweest, en veel minder met Brabant en Limburg.
En de Guldensporenslag werd goeddeels in het Frans uitgevochten tussen Walen, die aan de zijde van de Vlamingen vochten, en Vlamingen die aan de zijde van de Fransen vochten. Maar laten we de Gulden Sporen in ere houden, want ze vormen een van onze zeldzame mythen, en daar heeft een volk behoefte aan.
Vlaanderen in zijn huidige betekenis is een creatie van de Vlaamse beweging, een reactie tegen het onrecht dat de Belgische staat zijn noordelijke provincies aandeed. Staatkundig bekeken is het een product van de Belgische staat, die dan toch tot iets zal hebben gediend.
De ‘identiteit’ van de Vlamingen is nog in volle vorming, maar ze bestaat vooral uit de beleving van de Vlaamse beweging, aangevuld met wat mythen van de voor-Belgische geschiedenis.
Het resultaat is niet eenduidig te omschrijven. Maar kenmerkend is zeker dat we op zijn minst een drieledige identiteit hebben, misschien zelfs een vierledige. De identificatie met de provinciale afkomst is nog altijd vrij sterk: een Limburger is nu eenmaal geen Antwerpenaar, en zeker geen Gentenaar. Studenten verenigen zich opnieuw in regionale clubs. Antwerpenaars zijn chauvinistisch, en ze zijn dat in de eerste plaats als Antwerpenaar; ze koesteren - ik generaliseer nu, maar daar valt niet aan te ontkomen als je het over
| |
| |
volkskarakters hebt - geen al te positieve gevoelens over Hollanders op de Vogelenmarkt, over Marokkanen, joden en West-Vlamingen. En als je, zoals ik, in Gent gestudeerd hebt, dan weet je dat er een heel verschil in mentaliteit is tussen de Antwerpenaar en de Gentenaar, tussen de Gentse Fieste en de Antwerpse terrascultuur. Zelf heb ik het met dat provincialisme erg moeilijk, en dat tot op gerechtshoven en in theaters de gangbare omgangstaal nauwelijks het Nederlands, maar eerder het plaatselijk dialect is, vind ik niet zozeer een rijkdom als een uiting van bekrompenheid.
Maar we ontkomen niet aan de vaststelling: de Vlaamse identiteit is onder meer zo zwak, omdat ze geen hoofdstad heeft, die het onbetwiste culturele centrum is van die identiteit. Wij laten Brussel niet los, maar dat is in hoofdzaak een Franstalige stad, en veel Vlamingen koesteren er een diep wantrouwen tegen, wij hebben Antwerpen, maar dat is een provinciestad waar een zeewind doorheen waait, het is te klein voor een echte hoofdstad, en heeft er bovendien de symbolen niet van: geen parlement, geen paleis, geen regering, geen bureaucratie, geen standaardtaal.
De literaire en artistieke gemeenschap zit er niet geconcentreerd. Vlaanderen zit geprangd tussen zijn historische keuze voor Brussel - dat is in wezen een keuze voor België en voor een eerder internationale cultuur - en zijn drang naar autonomie en beklemtoning van eigenheid. Niemand kan ontkennen dat onze identificatie met België sterk afgezwakt is, en dat ‘Vlaanderen’ als land en Vlaming als roepnaam spoorslags aan kracht winnen.
Maar door Brussel, door honderdzesenzestig jaar geschiedenis, en door een aantal gezamenlijke mythes, als Ambiorix, de Rode Duivels en Eddy Merckx, door een totaal gemis aan respect voor regels, door frieten, door de Ardennen en de Kust - ook al moeten we die tegenwoordig Vlaams noemen - hebben we nog altijd een sterke identificatie met België, dat ons niet bevredigt, maar dat we evenmin kunnen loslaten, zonder onszelf grondig te verminken. Niet alleen dreigen we volledig provinciaal te worden, als we de band met Brussel en dus met België op zouden geven; Brussel is ook de enige stad in de wereld waar Nederlands een belangrijke tweede taal is. Nederlandstalige schrijvers worden er vertaald, gelezen en gerecenseerd; ze zijn er thuis. België aanhouden is: ons ongemakkelijk voelen. Met België kappen is: onszelf castreren... België is een belangrijk deel van onze identiteit, met inbegrip van de ongemakkelijke verhouding die we ermee hebben.
En ten slotte - derde of vierde, maar heel wezenlijke component van onze identiteit: in laatste instantie is het onze taal die ons verenigt, en die taal is niet Vlaams, maar Nederlands. We hebben in de negentiende eeuw een historisch juiste, maar niet onvermijdelijke keuze gemaakt: als cultuurtaal kozen we voor een gemeenschappelijke taal met de noordelijke provincies, n'en déplaise de provincialisten als Guido Gezelle. We hadden ook ons eigen Zuid-Afrikaans kunnen installeren, en dat zou best een mooie literatuur en een spreek- en schrijfbare taal hebben opgeleverd. Maar de keuze is nu eenmaal gemaakt, al is ook die nog niet helemaal verteerd: onze verhouding tot Nederland is op zijn minst zo dub- | |
| |
belzinnig als tegenover België. We zijn Nederlanders en ook dáár voelen we ons ongemakkelijk bij...
Vlaming zijn is dus een vrij ingewikkelde bezigheid, niet-goed-weten-wat-we-zijn behoort tot onze essentie. Minstens vier inborsten hebben we, en van die rijkdom worden we een beetje schizofreen.
Daar komt nog bij, dat we een mix zijn van Germanen, Galliërs en allerlei passanten (kijk er de namen in het telefoonboek maar eens op na) en onze cultuur is een cocktail van Grieks-Romeinse, joods-christelijke en Oud-Germaanse elementen en dat is maar een ruwe raming. Alle Europese volkeren zijn door vermenging, landverhuizing, immigratie, oorlog en bezetting, tot hun huidige identiteit gekomen. En de Vlaamse identiteit is in de eerste plaats diep in die West-Europese cultuur ingebed.
Ze is evenmin eens en voor altijd vastgelegd. Net als in nagenoeg alle andere West-Europese landen hebben in de voorbije decennia gigantische veranderingen toegeslagen: de ontwikkeling van wetenschap, communicatiemiddelen en techniek en van het wereldwijde kapitalisme hebben heel wat lokale verschillen weggewerkt of naar de achtergrond verwezen; de godsdienst is gedeemsterd; immigratie heeft nieuwe kleuren aan het palet toegevoegd.
Sinds kort kunnen ook mensen van Arabische, Berberse of Turkse oorsprong Vlamingen zijn. Velen hebben het er nog moeilijk mee dat te erkennen, maar als we daar niet toe bereid zijn, zullen we niet alleen een etnische omschrijving voor de Vlaamse identiteit moeten zoeken - en dat kan alleen door uitzuivering van een flink deel van onze geschiedenis en realiteit - maar bovendien nog decennia lang een potentieel gewelddadig conflict meedragen.
Een gevarieerde lokale cultuur heeft veel meer kans op voortbestaan dan een die zichzelf opsluit in het verleden. En we zullen een sterke cultuur nodig hebben om - niet zozeer de verfransing - maar de amerikanisering, bloeiwijze van de mondialisering, te weerstaan.
En dat brengt me bij een laatste beschouwing: identiteit groeit, ontstaat, is voortdurend in beweging. Er is best geen officiële identiteit, want die kan niet anders dan berusten op een kunstmatige selectie: wat is Vlaams, en wat is het niet? Over die selectie zullen we het nooit eens worden, en zelfs als daar een ruim meerderheidsbesluit over mogelijk zou zijn: wat moet dan de minderheid beginnen? Als we gaan catalogiseren wat Vlaams is en wat niet, roepen we uiteraard dissidenten in het leven, want opgedrongen eigenheid is noodzakelijk totalitair.
Er is eeuwen gevochten voor godsdienstvrijheid, we hebben ook grote nood aan vrije identiteitsbeleving.
□ Eddy Boutmans
| |
| |
| |
De radicale cosmovision van de Zapatisten
De slogan ‘Nada para nosotros, todo para todos!’ (Niets voor ons, alles voor allen) klinkt anders dan de bekende revolutionaire oproepen tot sociale en/of gewapende strijd. Ook de manier waarop het EZLN (Zapatistisch nationaal bevrijdingsleger) van Chiapas zijn public relations verzorgt, is ongewoon: de verarmde zuidelijke indianenstaat, het land en de hele wereld worden door middel van persmededelingen, op video opgenomen toespraken en heuse essaybundels geconfronteerd met een steeds verder ontwikkelde en verfijnde analyse van de lokale toestand in relatie met het internationale neoliberalisme. Deze videobanden en essays zijn te koop in alle betere boekhandels, van Mexico City tot San Cristobal de las Casas, op nog geen 50 kilometer van de guerrillabasissen. De kwaliteitskrant La Jornada, die aanleunt bij de democratisch-socialistische PRD (Partido Revolucionario Democratica) van Lopez Obrador, brengt niet alleen dagelijks commentaren en analyses over de Zapatisten en het Zapatisme, maar drukt ook de verklaringen van het EZLN integraal af. Niemand in Mexico kan nog beweren ‘dat ze het niet geweten of gelezen hebben’. Daardoor kan men zeggen dat de strijd van deze Maya-indianen aan drie fronten tegelijk bezig is.
[1] In een aantal dorpen in het oerwoud, de ‘selva lacondana’ tussen Tuxla en de grens van Guatemala, wachten de guerrillastrijders het optreden van de regering en van het leger af. Alle toegangswegen worden door legerposten bewaakt en zo nodig met tanks afgesloten. De grootste luchthaven van Chiapas, Tuxla, werd grotendeels omgevormd tot een oorlogsbasis van de luchtmacht, en er worden al sinds juli voortdurend nieuwe elitetroepen, speciaal getraind in antiguerrillagevechtstechnieken, naar Chiapas getransporteerd. Het lijkt wel of een grotere (definitieve?) militaire confrontatie niet lang op zich zal laten wachten, of tenminste als mogelijk alternatief door de regering is gepland. Intussen zetten de dorpsgemeenschappen hun werk voort: onderwijs in één van de nationale Mayatalen (Tsotsil, Tojolabal, enz.), gezondheidszorg, landbouw en handwerk. Alsof er niets aan de hand is, hoe broos het bestand in feite ook is.
[2] Tussen december 1994, één jaar na het begin van de opstand, en 2 september 1996 hebben de regering en het EZLN onderhandeld. De laatste maanden is echter gebleken hoe ver hun respectievelijke ‘discours’ van elkaar verwijderd zijn gebleven, ondanks de ononderbroken en gewaardeerde inspanningen van vertrouwensfiguren als Mgr. Samuel Ruiz, de bisschop van San Cristobal. De Zapatisten willen namelijk heel het Mexicaans politiek systeem op de helling zetten, terwijl de regering Zedillo vooral de ontwapening van de guerrilla en het herstel van rust en
| |
| |
orde in de regio wenst. De Zapatisten kregen daarom steeds meer de indruk dat er niet echt naar hen geluisterd werd, dat de regeringsonderhandelaars tijd probeerden te winnen en ondertussen de nationale en internationale pers de verzekering gaven dat er binnenskamers ‘duidelijk vooruitgang werd geboekt’, terwijl dat helemaal niet klopte. Het feit dat het EZLN de onderhandelingen voorlopig heeft opgeschort, wil helemaal niet zeggen dat het niet wil onderhandelen. Alleen willen de Zapatisten er heel het politiek en economisch bestel bij betrekken, en dat is ongeveer het laatste wat de regering in de praktijk zal aanvaarden.
[3] Het derde front ligt bij de overal zichtbare sympathie voor de Zapatisten, tot in de kleinste dorpjes. Dat zij skimaskers aantrekken als ze in het openbaar optreden, spreekt tot de verbeelding, al gaat het hier louter om een begrijpelijke voorzorg: tijdens ons verblijf in augustus werd in de kranten melding gemaakt van minstens 30 politieke moorden, wat neerkomt op één per dag. De daders waren meestal onbekenden, of leden van één van de vele paramilitaire, ongrondwettige maar door leger en regering gesponsorde moordcommando's. De slachtoffers waren boerenleiders, vakbondsmensen, geestelijken en linkse politici (vooral leden van de PRD). Het succes van de ‘Internationale Ontmoeting voor de strijd tegen het neoliberalisme’ (27 juli tot 3 augustus 1996), waaraan 5.000 mensen, onder wie meer dan 3.000 buitenlanders, op eigen kosten hebben deelgenomen, bewijst dat de Zapatisten niet alleen op de steun van de Maya's en van de Mexicaanse oppositie, maar ook op die van een breed internationaal publiek mogen rekenen. Zonder deze internationale zichtbaarheid had de regering waarschijnlijk reeds lang toegeslagen.
| |
De oude ‘cosmovision’ als nieuwe uitdaging
Waarover gaat het hier? Om te beginnen is er, ondanks de uiterlijke schijn, een diepgaand verschil tussen het EZLN en de andere (vroegere en gelijktijdige) opstandige organisaties van Latijns-Amerika. Waar de meeste ervan het werk waren, en zijn, van ladinos (Spaanssprekende mestiezen of creolen) met een uitdrukkelijk marxistisch-leninistische ideologie, is de leiding van het EZLN in handen van Maya-indianen die zich vanuit hun geheel eigen traditionele cosmovision (wereldbeeld, filosofie) tegen de bestaande macht verzetten. Ze gaan daarbij terug op het verzet tegen de conquistadores, die er nooit in geslaagd zijn de indiaanse gebieden volledig te onderwerpen. Vandaag richt zich het verzet zowel tegen de PRI (Partido Revolucionario Institutional, die nu al zeventig jaar aan de macht is, en door en door corrupt), de feitelijke opvolgers van de Spaanse heersende klasse, als, heel terecht, tegen het neoliberale bestel dat via het NAFTA-verdrag (Canada-VS-Mexico) de levensomstandigheden van meer dan zestig procent van de bevolking en het zwakke sociale weefsel gevoelig en zichtbaar heeft aangetast. De indiaanse cosmovision wordt onder meer bedreigd door de geplande verkaveling van de gemeenschappelijke landbouwgrond, een project waarvan men weet dat het rechtstreeks de ongeremde ‘vrijheid’ van de grootgrondbezitters in de hand werkt. Wanneer men bedenkt dat Chiapas, samen met andere
| |
| |
zuidelijke deelstaten als Campeche en Quintana Roo, op dit ogenblik als nieuw actieterrein is uitverkozen door de drugmaffia van Medellin en Cali, in nauwe samenwerking met hooggeplaatste PRI-politici en financiers uit de VS, (Le Monde Diplomatique, augustus 1996, blz. 4-7), dan begrijpt men waarom de uitdaging van de Zapatisten deze heren bijzonder ongelegen komt.
De voortdurende verwijzingen, in de documenten van het EZLN, naar ‘de neoliberale nieuwe orde’ zijn dus verre van retorische verklaringen, maar integendeel een bewijs van de volledigheid van hun analyse. De confrontatie gaat echter nog een grote stap verder: de Zapatisten zijn er zich van bewust dat elke verbetering van de lokale (indiaanse) omstandigheden onmogelijk blijft, zolang er geen verandering komt in de hele Mexicaanse politieke cultuur. Vandaar hun nadruk op de rol die de ‘burgerlijke maatschappij’ in een waarachtige democratie zou moeten spelen. Ze eisen niets minder dan een door de bevolking gecontroleerd politiek beleid, gekoppeld aan een economie waarin het algemeen belang voorrang krijgt op dat van de steeds kleiner wordende groep van alsmaar rijker wordende bankiers en industriëlen. (Ter illustratie: Mexico is in absolute cijfers de grootste invoerder van gepantserde Mercedes-limousines, waarin zwaar gewapende chauffeurs de leden van de upper class en hun gezin tussen hermetisch beschermde huizen en kantoren vervoeren). Voor de onderhandelaars van de regering betekent ‘democratie’ niets anders dan de ontwapening van de Zapatisten in ruil voor hun deelname aan het normale politieke proces, terwijl het EZLN gerichte vragen stelt bij de geloofwaardigheid van deze democratie zoals ze al tientallen jaren door de heersende PRI-partij wordt bedreven. Het is geen dovemansgesprek omdat beide partijen heel precies weten wat de ander bedoelt, en beseffen hoe moeilijk een echte oplossing zal kunnen worden gevonden. In hun cosmovision verbinden de Zapatisten de traditionele indiaanse gemeenschapswaarden met hun jarenlange ervaring van de bevrijdingstheologie. Minstens twee vooraanstaande commandanten van het EZLN en tientallen raadgevers komen uit de kringen van de bevrijdingstheologie. Dit verklaart meteen waarom de progressieve, sociaal geengageerde kerkelijke hiërarchie in Chiapas
zo'n ongewoon groot moreel gezag bij de indiaanse bevolking geniet. Een aanzienlijk gedeelte van de Mexicaanse kerk, die eeuwenlang aan de kant van de conquistadores en van het traditionele grootgrondbezit (de haciendistas) heeft gestaan, en die sinds de Mexicaanse onafhankelijkheid dé tegenstander van de liberale, bijwijlen anticlericale burgerij is geweest, staat vandaag merkwaardig genoeg opnieuw in de oppositie tegen de heersende macht, maar nu vanuit haar verdediging van de inheemse bevolking en arme boeren.
| |
Somos todos Marcos
Terwijl de in Latijns-Amerika nog steeds populaire guerrillaleider Ernesto ‘Che’ Guevara de traditionele, marxistisch geïnspireerde volksopstand symboliseert, vertegenwoordigt ‘subcommandante Marcos’, de welsprekende woordvoerder van de Zapatisten, een duidelijk andere opvatting van de sociale revolutie. Bij hem is geen sprake meer van de overname
| |
| |
van de macht door een kleine, getrainde kern van leninistische beroepsrevolutionairen - een model dat intussen door de geschiedenis achterhaald werd - maar van een enorm respect voor de eigen cultuur en tradities van de oorspronkelijke bewoners van het continent. Dat hij daarbij gebruik maakt van waardevolle elementen uit de Europese socialistische traditie (zoals Gramsci's ideeën over de rol van de ‘burgerlijke maatschappij’) en vooral, uit de bevrijdingstheologie, zal niemand verwonderen die enigszins op de hoogte is van de indiaanse cosmovision. In zijn bekroond essay Los Hombres Verdaderos (1996), waarin hij het wereldbeeld van de Tojolabales (Maya's) beschrijft, wijst de Duits-Mexicaanse theoloog en filosoof Carlos Lenkersdorf op de natuurlijke verwantschap tussen de westerse emancipatiegedachte en het traditioneel indiaanse mens- en gemeenschapsbeeld. Daarin ligt meteen ook de diepere betekenis van de, voor sceptische westerse oren wellicht romantisch aandoende bewering, dat ‘we allen Marcos zijn’, en dat de doorgaans mogelijke vernietiging van het Zapatistisch project een nederlaag zou betekenen voor allen die weigeren te geloven dat de huidige nieuwe internationale economische orde, met haar pensée unique, de enig mogelijke weg is.
□ Ludo Abicht
|
|