Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 707]
| |
Joos van Vugt
| |
Druggebruik in NederlandNaar schatting telt Nederland zo'n 24.000 gebruikers van harddrugs, onder wie ca. 7000 vrouwen. Volgens de Amsterdamse Gemeentelijke | |
[pagina 708]
| |
Geneeskundige en Gezondheidsdienst (gg&gd) is de gemiddelde leeftijd momenteel 35 jaar en stijgend. De groep groeit niet of slechts langzaam, omdat het gebruik van de klassieke harddrug heroïne onder jongeren enigszins ‘uit’ lijkt te zijn. Discobezoek en het gebruik van pillen (xtc e.d.) en allerlei softdrugs zijn daarentegen ‘in’. Hoewel de druggebruikers in de ogen van het publiek een gesloten homogene groep vormen, bestaan er in werkelijkheid grote onderlinge verschillen. Sommige gebruikers zijn sociaal sterk geïsoleerd en leiden een min of meer zwervend leven op straat. Het zijn deze gebruikers die het beeld bepalen dat het publiek heeft van ‘het drugprobleem’. Daartegenover staan gebruikers die nog redelijk functioneren en over vrienden, woonruimte en soms zelfs betaald werk beschikken. Een minderheid komt niet eens in aanraking met de hulpverlening. Waarschijnlijk bestaat er ook een groep van ‘stille’ en (althans schijnbaar) onproblematische gebruikers, die zich echter grotendeels aan de waarneming onttrekt. Er kunnen nog andere onderscheidingen worden aangebracht. Zo kan men twee categorieën onderkennen die ook door de gebruikers zelf als afzonderlijke groepen worden beschouwd, namelijk degenen die intraveneus drugs gebruiken (‘spuiten’) en degenen die drugs roken (het zgn. ‘chinezen’) en/of snuiven. Ongeveer één derde van alle gebruikers behoort tot de eerste categorieGa naar eind[1]. Voor zover er sprake is van een sociale hiërarchie onder de druggebruikers, staan ‘spuiters’ duidelijk op de laagste trede: zij leven in de ogen van gebruikers én niet-gebruikers het dichtst bij de goot. Verder bestaan er belangrijke verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke druggebruikers, niet alleen in de manier waarop ze ermee begonnen zijn, maar ook in de mate waarin zij in de drugscene verworteld zijn geraakt. Een zeer opvallend verschil betreft de wijze waarop zij in hun levensonderhoud en in hun druggebruik voorzien. Drugs zijn illegale waar en daarom duur. De meeste gebruikers ontvangen een of andere uitkering, maar die voldoet natuurlijk niet. Mannen vullen hun inkomsten aan met losse baantjes, drughandel(tjes) en kleine criminaliteit. Ook druggebruikende vrouwen hebben meestal een bijstandsuitkering, maar daarenboven is maar liefst driekwart van hen actief in de (straat)prostitutie. Tippelen mag veel nadelen hebben voor ziel en lichaam, maar het brengt relatief veel geld op. De verslaafde straatprostituees vormen een aparte groep binnen het drugwereldje, met specifieke codes en kenmerken, maar ook met eigen problemen. De meeste druggebruikers leiden naar burgerlijke maatstaven een hard leven, maar dat geldt nog meer voor straatprostituees: oncomfortabel, gevaarlijk, vernederend, psychisch beschadigendGa naar eind[2]. Het gebruik van drugs heeft de meesten tot prostitutie gebracht, maar het schijnt hen tot op zekere hoogte ook emotioneel te beschermen: onder invloed van drugs worden emoties | |
[pagina 709]
| |
minder scherp gevoeld. In modern voorlichtingsmateriaal wordt betoogd dat men in verband met aids niet mag spreken van risico-groepen maar uitsluitend van risico-gedrag. Besmetting met hiv is een gevolg van gedragingen, zoals seks zonder condoom met wisselende partners, en niet van het behoren tot een of andere groep. Met dit pleidooi hoopt de overheid het aids-stigma dat op homoseksuelen en op druggebruikers rust, te bestrijden. Bovendien wil zij erop wijzen dat ook mensen die niet tot de bekende ‘risicogroepen’ behoren (met name niet-druggebruikende heteroseksuelen) risico's lopen als zij zich aan bepaalde gedragingen overgeven. Dat is allemaal volkomen waar. Niettemin zijn het in Nederland nog steeds de drie ‘klassieke’ groepen van homoseksuele mannen, hemofiliepatienten en druggebruikers, die het hardst door de hiv / aids-epidemie getroffen worden. In hoeverre de epidemie zich in de nabije toekomst ook onder de heteroseksuele, niet-druggebruikende bevolking zal verspreiden, is onzeker. De lichte maar gestage stijging van het aantal vrouwen dat via heteroseksueel contact besmet is, moet in dat licht als verontrustend worden beschouwd. In de Verenigde Staten hebben de Centers for Disease Control and Prevention vastgesteld dat aids zich de laatste jaren relatief sterker verspreidt onder heteroseksuele mannen en vrouwen, onder kinderen en onder etnische minderheden. Hoewel de Centers het woord ‘armoede’ niet in de mond nemen, zijn de cijfers welsprekend: sociaal zwakkere groepen als stedelijke zwarten en Hispanics worden disproportioneel zwaar getroffen. De verspreiding heeft dus geen willekeurig karakter: wie tot de white affluent middle-class behoort, gaat vooralsnog vrijuit. Het is denkbaar dat een soortgelijke ontwikkeling zich ook in Nederland zal voltrekken. Gezien de verscherpte voorzorgsmaatregelen bij het verzamelen en verwerken van donorbloed mag men aannemen dat zich in Nederland onder hemofiliepatiënten en andere ontvangers van donorbloed geen nieuwe besmettingsgevallen zullen voordoen. Dat geldt bepaald niet voor de andere twee categorieën: homoseksuelen en druggebruikers. Binnen die groepen doen zich generatiewisselingen voor, waardoor de kennis en de ervaring rond hiv en aids steeds opnieuw moeten worden opgebouwd. Het voorkomen van besmetting kost moeite en zelfdiscipline. Bovendien doen zich voortdurend nieuwe (sub)culturele ontwikkelingen voor. Leefgewoonten, seksuele omgangsvormen, recreatiepatronen veranderen. Sommige veranderingen kunnen de verspreiding van hiv bevorderen. Dat geldt ook voor het milieu van de druggebruikers, dat in menig opzicht een wereld apart vormt. | |
[pagina 710]
| |
Aids onder druggebruikersMen schat dat ca. 8% van de 3734 geregistreerde aids-patiënten in Nederland de ziekte heeft opgelopen door intraveneus inspuiten van drugs (meestal heroïne) met een besmette injectienaaldGa naar eind[3]. In ieder geval zijn de meesten reeds besmet geraakt in de eerste helft van de jaren tachtig, toen de ernst en de verspreiding van aids nog niet duidelijk was. Slechts geleidelijk heeft men zich gerealiseerd dat hiv enige tijd virulent kan blijven in bloeddruppeltjes die na gebruik in de holle injectienaald kunnen achterblijven. Zij worden door de volgende gebruiker van de naald in zijn eigen bloedbaan gebracht: een wijze van besmetting die het onbeschermd vrijen verre overtreft in efficiëntie. Een extra verraderlijk risico bergt het zgn. front-loaden in zich. Sommige gebruikers hebben de gewoonte om samen, ter wille van een eerlijke verdeling, hun spuiten te vullen uit één lepeltje drugsoplossing. Er wordt een watje in de vloeistof gelegd om onoplosbare deeltjes uit de spuit te weren. Vervolgens zuigen zij tegelijkertijd hun naalden vol via dat watje. Vermoed wordt dat tijdens dit ritueel besmetting kan plaatsvinden van de ene spuit naar de andere. In Nederland zijn de problemen rond aids en drugs sterk geconcentreerd in Amsterdam. Er wonen nu eenmaal relatief veel harddruggebruikers in die stad. Door de kleine omvang van Nederland is dat niet verwonderlijk: zelfs vanuit uithoeken van het land is de hoofdstad binnen een uur of twee te bereiken. Dat neemt niet weg dat ook Rotterdam een omvangrijke scene kent (vgl. de commotie rond ‘Perron Nul’ in 1994-1995) en dat grenssteden als Enschede, Heerlen, Arnhem en Maastricht worstelen met het zogenaamde drugstoerisme uit Duitsland en België. Hoe omvangrijk de hiv-prevalentie is in laatstgenoemde steden, is niet precies bekend, maar riskante gewoonten blijven zeker niet beperkt tot Amsterdam. Omdat druggebruikers een sterk vlottende groep vormen, is het niet gemakkelijk om de omvang van de aids-epidemie onder druggebruikers precies in kaart te brengen. In 1994 schatte de gg&gd dat in totaal in Amsterdam ongeveer 1050 druggebruikers met hiv waren besmet, dat wil zeggen: 14% van het totaal aantal gebruikersGa naar eind[4]. Van Haastrecht houdt het op 800 druggebruikers met hiv zonder aids in Amsterdam per 1 oktober 1994. Er waren inmiddels 204 druggebruikers aan aids overleden, terwijl ca. 270 seropositieve druggebruikers waren overleden vóórdat zij aids ontwikkelden. Van Haastrecht komt dus op een totaal van ca. 1275 geïnfecteerdenGa naar eind[5]. Er komen jaarlijks nog enkele nieuwe besmettingsgevallen bij (daarover later iets meer), maar het gros van de gevallen is min of meer aan één generatie gebonden. Binnen deze groep van seropositieven neemt het aantal aidspatiënten de laatste jaren | |
[pagina 711]
| |
toe, maar een dramatische stijging is, volgens Van Haastrecht, niet te verwachten. De gg&gd schat het aantal seropositieve druggebruikers buiten Amsterdam in 1994 op 500. Van Haastrecht komt uit op 600, maar hij waarschuwt dat er rekening gehouden moet worden met onderrapportering. Seropositiviteit onder druggebruikers is buiten Amsterdam niettemin relatief zeldzamer. De epidemie is niet in volle kracht naar de ‘provincie’ overgeslagen, omdat daar in de tweede helft van de jaren tachtig de voorlichting op gang kwam, en omdat er een goede methadonverstrekking werd opgezet. Daardoor hoefden gebruikers niet langer naar Amsterdam te reizen om drugs of methadon te bemachtigen. Dat heeft de diverse ‘circuits’ uit elkaar gehouden. Onder druggebruikende (straat)-prostituees is de situatie nog dramatischer dan onder andere gebruikers. Op grond van de ervaringen van de ‘Prostitutie en Passanten Polikliniek’ (ppp) vermoedt de Amsterdamse gg&gd dat 30% van hen seropositief is. Van de prostituees die intraveneus drugs gebruiken is zelfs 39% seropositiefGa naar eind[6]. Waarschijnlijk werden de meesten van hen inderdaad geïnfecteerd door het spuiten van drugs met besmette naalden, maar het is niet uitgesloten dat sommigen besmet zijn geraakt door seks zonder condoom met een klant of, waarschijnlijker, een vriendGa naar eind[7]. Besmetting met hiv is een groot risico, zeker wanneer de vrouwen, gedwongen door geldnood en onthoudingsverschijnselen, bereid zijn om ook ‘zonder’ (condoom) te werkenGa naar eind[8]. Verslaafde prostituees hebben de naam verspreiders van hiv en aids te zijn, maar zij lopen zelf meer kans besmet te worden door een klant dan andersomGa naar eind[9]. | |
Voorlichting en preventieOndanks het relatief tolerante klimaat in Nederland heeft de aidspreventie vanaf het begin hinder ondervonden van het maatschappelijk stigma van de getroffen groepen. Openlijke aandacht voor homo's en hun seksualiteit roept irritatie en agressie op, terwijl veel homo's ertoe geneigd zijn zich in hun eigen groep op te sluiten om vijandige reacties te voorkomen. Iets dergelijks doet zich in verhevigde mate voor ten aanzien van de druggebruikers en druggebruikende prostituees, die als weinig andere groepen in de samenleving gestigmatiseerd zijn. In de publieke opinie worden druggebruikers gekenmerkt door asociaal gedrag en criminaliteit. Pogingen van onderzoekers en voorlichters om de populaire voorstellingen over het criminele gedrag van druggebruikers tot realistischer proporties terug te brengen, lijken aan dovemansoren gericht. Druggebruikers leren dan ook al snel dat zij van hun medeburgers weinig sympathie hoeven te verwachten. Het gevolg is | |
[pagina 712]
| |
dat er tussen de gebruikers en de hen omringende samenleving een onzichtbare muur is opgetrokken, die preventieve voorlichting zeer hindert. Bovendien moet elke vorm van voorlichting rekening houden met de diverse etnische groeperingen, hun (sub)cultuur en hun problemen. Het is onwaarschijnlijk dat algemene voorlichting inzake hiv en aids - bijvoorbeeld de televisiespotjes over bloemetjes-en-bijtjes van enkele jaren geleden - doordringt tot de scene. Daar komt bij dat de bevolking vooral wordt gewaarschuwd voor overdracht van hiv via (hetero)seksuele contacten, terwijl druggebruikers óók te maken hebben met overdracht via injectienaalden. Om die reden zijn er met name door de Amsterdamse gg&gd extra inspanningen geleverd ten behoeve van de aids-voorlichting onder druggebruikers. Die inspanningen betroffen niet alleen het verstrekken van schriftelijk materiaal maar ook mondelinge voorlichting bij de verstrekkingspunten van methadon en door speciale teams in de sfeer van het zgn. straathoekwerk. Helaas is kennis van de risico's op zichzelf niet voldoende voor lijfsbehoud. Men moet in staat zijn praktische consequenties te verbinden aan die kennis. Daarvoor is consequent en bedachtzaam handelen nodig. De omstandigheden waarin drugs worden gebruikt, zijn niet geschikt om dat te bevorderen. Soms wordt toch nog wel eens gebruik gemaakt van vuile spuiten, met alle risico's van dien. Men moet immers bedenken dat het spuiten niet altijd rustig binnenshuis plaatsvindt, maar inderhaast op allerlei ongeschikte locaties. Gebruikers beschikken vaak niet over voldoende geduld en zelfbeheersing om hun spuit te steriliseren of om een nieuwe spuit af te halen bij een van de distributiepunten. Uit gejaagdheid en gebrek aan organisatie gebruikt men dan andermans spuit: ‘Ik weet precies wanneer ik het heb gekregen. We waren met vrienden in het bos. Plotseling was er dope. Maar er was maar één spuit. Iedereen nam een shot. Toen ik de spuit kreeg was hij al door een paar mensen gebruikt. De eerste gebruiker had geelzucht en dat wist ik. Toch heb ook ik een fix gezet; in zo'n situatie ben je machteloos’Ga naar eind[10]. Soms worden spuiten gewoon per ongeluk verwisseld. Ook druggebruikers die zich beperken tot roken (‘chinezen’) of snuiven van drugs, lopen risico's omdat zij nogal eens onveilige seks hebben. Vroeger meenden deskundigen dat druggebruikers onder invloed van de dope een minder sterke libido zouden hebben dan niet-gebruikers. Dat is een sprookje gebleken. In het algemeen is het nog steeds zo, dat degenen die intraveneus drugs gebruiken het grootste risico lopen op hiv-besmetting, maar helaas blijkt ook onder Surinaamse gebruikers, die de drugs meestal roken of snuiven, relatief veel seropositiviteit voor te komen. Daar liggen dan blijkbaar onveilige seksuele contacten aan ten grondslag. Onderzoek onder druggebruikers in Heerlen (1990) bracht aan het licht, dat de meerderheid door het ruilen | |
[pagina 713]
| |
van spuiten of door onveilige seks het risico liep met hiv besmet te wordenGa naar eind[11]. Gebrek aan kennis is zelden nog de oorzaak van ongelukken, hoewel de opvatting dat seks geen besmettingsgevaar oplevert ‘als je maar echt van elkaar houdt’, nog niet uitgestorven lijkt. Redenen om tevreden achterover te leunen zijn er voor de voorlichters bepaald niet. | |
Medische voorzieningenAan medische voorzieningen ontbreekt het de druggebruikers niet, of zij nu seropositief zijn of niet. Althans: die voorzieningen zijn voorhanden en beschikbaar, maar er wordt door de doelgroep geen optimaal gebruik van gemaakt. Met name huisartsen - de meeste gebruikers hebben een huisarts - worden daarmee geconfronteerd. Sommige druggebruikers nemen pas contact op wanneer zij ernstig ziek zijn; anderen zijn bijna dagelijks in de wachtkamer aan te treffen in de hoop een recept voor slaapmiddelen of kalmeringsmiddelen los te praten. De huisartsen doen hun best, maar druggebruikers vormen een moeilijke categorie patiënten. Conflicten en wrijvingen zijn onvermijdelijk. Behalve de gg&gd en zijn wijkposten verdienen ook de Kruispost (een medische hulppost, opgezet door een christelijke woon- en leefgemeenschap in het Amsterdamse Wallengebied) en de reeds eerder genoemde Prostitutie en Passanten Polikliniek vermelding. Helaas roepen seropositieve druggebruikers met lichamelijke klachten vaak te laat hulp in. Zij hebben geen fiducie in de medische stand - tegen aids is toch geen kruid gewassen? - en ze zijn gewend allerlei kwalen en ongemakken ‘af te dempen’ met drugs. Sommige straatprostituees stellen een bezoek aan de huisarts zolang mogelijk uit, omdat zij zich schamen voor hun beroepsziekten. Met behulp van allerlei pepmiddelen kunnen sommige vrouwen onvoorstelbaar lang zonder rust doorleven en doorwerken om na een korte periode van instorten en herstellen de draad weer op te pakken. Hun eventuele seropositiviteit komt soms pas naar buiten, wanneer ze zó ziek worden dat ze niet meer de straat op kunnen. Tot die tijd valt hun verslechterende conditie nauwelijks op: hun omgeving is eraan gewend dat zij er slecht uitzien. | |
Voorzieningen en lacunesHomoseksuele mannen en druggebruikers hebben één ding gemeenschappelijk: zij behoren tot groepen die in meer of mindere mate aan maatschappelijke discriminatie blootstaan. Maar daarmee houdt de gelijkenis dan ook op. Toen homoseksuelen in de jaren tachtig geconfronteerd werden met aids, bevonden zij zich in de meeste westerse landen midden in een emancipatiestrijd. Zij beschikten over goed | |
[pagina 714]
| |
opgeleide en mondige woordvoerders, die niet bang waren om in de pers of voor andere media hun mond te roeren. Daardoor is de aids-epidemie voor homoseksuelen niet alléén een bron van veel verdriet en lijden gebleken, maar ook van nieuwe kracht en van onderlinge solidariteit. Voor druggebruikers heeft aids daarentegen noch collectief noch individueel enig positief neveneffect gehad. Als groep zijn ze nog verder naar de marge gedrongen en individueel slagen maar weinigen erin boven de calamiteit van hun seropositiviteit en ziekte uit te stijgen. Eén reden is dat relatief veel druggebruikers uit lagere milieus afkomstig zijn, uit gebroken families stammen, betrekkelijk weinig opleiding hebben genoten en met ernstige psychische of sociale problemen kampen. Het ontbreekt hen aan energie en aan culturele en intellectuele bagage om nieuwe vorm en betekenis te geven aan hun leven. Een andere belangrijke reden is dat de meesten hun lot moeten verwerken zonder dat zij steun ondervinden van familieleden, vrienden en kennissen, zonder dat zij kunnen profiteren van de stimulerende werking van contacten met lotgenoten en zonder dat zij kracht kunnen putten uit meer persoonlijke contacten met hulpverleners. Druggebruikers houden hun besmetting met hiv zo lang mogelijk geheim. Hun situatie is zonder het stigma van aids al precair genoeg. En bovendien: bij wie kunnen ze hun hart luchten? Velen hebben geen enkele band meer met hun ouders en familie. Er zijn maar weinig ouders die het kunnen opbrengen hun verslaafde zoon of dochter te blijven begeleiden. Vriendschappen tussen gebruikers onderling hebben vaak een ambivalent karakter. Men helpt elkaar aan seks, drugs of huisvesting, maar bedriegt elkaar gemakkelijk om diezelfde zaken. Dat utilitaire karakter geldt zelfs voor intieme relaties: nogal wat gebruikers ondervinden weinig emotionele steun van hun partner. Tenslotte maken de vele sterfgevallen binnen de scene het moeilijk een vriendenkring in stand te houden. Velen kunnen amper voor zichzelf zorgen; voor solidariteit kunnen zij geen energie meer opbrengen. De beste steun ontvangen zij van vrienden die géén drugs gebruiken. Helaas beschikt niet elke gebruiker meer over zulke vrienden. Desondanks blijken gebruikers eerder aan te kloppen bij vrienden, bekenden en familieleden dan bij de hulpverlening. De reden daarvoor is niet een gebrek aan hulpverleningsinstanties: ‘Bij ons onderzoek duizelt het ons soms te horen hoeveel doorverwijzingsmogelijkheden er bestaan en welke instellingen zich op deze markt verdringen’Ga naar eind[12]. Het is voor wie hulp nodig heeft moeilijk een weg te vinden in het struikgewas van de hulpverlening, waar de ene instantie de ander het licht niet in de ogen gunt. Seropositieve druggebruikers zijn lange tijd een groep geweest waarvoor geen enkele hulpverleningsinstantie zich exclusief verantwoordelijk voelde. De drugshulpverlening beschouwde seropositiviteit als | |
[pagina 715]
| |
een medisch probleem, terwijl de aidshulpverlening druggebruikers beschouwde als een groep die ver afstaat van de ‘gewone’ seropositieven en aids-patiënten. Inmiddels is daarin wel verbetering gekomen en is in beide hulpverleningscircuits begrip gegroeid voor de specifieke problemen van deze groep, maar de coördinatie tussen de diverse geledingen - medische hulpverleners, ziekenhuizen, gg&gd, maatschappelijk werk, drughulpverleners, enz. - laat nog te wensen over. Bovendien spelen ‘cultuurverschillen’ de druggebruikers parten. Hulpverleningsinstanties zijn voor het merendeel gericht op cliënten die over een bepaalde mate van organisatie in hun leven beschikken, een vast adres hebben waar zij bezocht kunnen worden of minstens post kunnen ontvangen, reageren op schriftelijke benaderingen, telefonisch bereikbaar zijn, en zich houden aan afspraken voor gesprekken. Veel druggebruikers zijn daarvoor té chaotisch. Voor hulpverleners zijn zij een notoir moeilijke doelgroep, die van de hulpverlenende instanties een grote flexibiliteit en een uitnodigende en naar buiten gerichte houding vereist. Veel druggebruikers vinden de hulpverlening betuttelend. Zij verwijten de hulpverleners aan elke dienst een prijskaartje te hangen in de vorm van gedragsregels en van informatie over hun verleden en hun privé-levenGa naar eind[13]. Daarbij spelen onverwachte gevoeligheden: sommigen blijken zich ervoor te schamen geïnfecteerd te zijn geraakt door het gebruik van besmette injectienaalden. Het gebruik van naalden heeft blijkbaar het odium van zelfdestructie en verval. Zij schrijven hun besmetting liever toe aan seksuele contacten. Anderen schamen zich voor de zichtbaarheid van hun sociale en lichamelijke ontreddering. Gezien het voorafgaande is het niet verwonderlijk dat de drugscene geen goede voedingsbodem is voor zinvolle contacten tussen lotgenoten. Veel organisaties die dergelijke contacten rond aids en seropositiviteit organiseren, komen historisch voort uit de homobeweging. Zij hebben moeite andere groepen dan hun traditionele doelgroep van mannelijke homoseksuelen te bereiken, zoals heteroseksuelen, seropositieve vrouwen, familieleden en relaties van seropositieven of aids-patiënten, hemofiliepatiënten of straatprostituees. Er bestaan moeilijk te overbruggen psychologische en sociale verschillen tussen de diverse groepen die op enigerlei wijze door aids worden getroffen. Niet-druggebruikers vinden druggebruikers bedreigend; heteroseksuelen willen zich niet encanailleren met een ‘homo-club’; vrouwen voelen zich niet thuis in mannenclubs. Straatprostituees vinden nergens aansluiting. In de gevestigde organisaties is de ernst van deze situatie wel degelijk doorgedrongen. Zo is de Nederlandse hiv-vereniging, die zich op alle seropositieven wil richten, zich terdege bewust van het nadeel van haar ‘homo-image’, getuige haar pogingen zich toegankelijker te maken voor niet-homoseksuele seropositieven. Bovendien tracht de ‘Sectie Positieve | |
[pagina 716]
| |
Drug- en Ex-druggebruikers’ van de vereniging sinds enkele jaren een brug te slaan tussen gebruikende en niet-gebruikende seropositieven. Maar dat is geen gemakkelijke taak. Er zijn daarnaast nog enkele andere kleinschalige initiatieven om tot lotgenotencontact te komen, zoals een praatgroep voor hiv-positieven van de mhv (‘Maatschappelijke Herstel Voorziening’), de vieringen en bijeenkomsten van het drugpastoraat en de open avonden van de ‘Junkiebond’ - een belangenvereniging van druggebruikers. In het milieu waar aids het eerst en het hardst heeft toegeslagen, dat van de homoseksuelen, heeft zich de afgelopen tien à vijftien jaar een unieke voorziening van zelfhulp ontwikkeld, de buddy's: mannen en vrouwen, vaak maar niet altijd afkomstig uit de eigen vertrouwde kring, die de patiënt met raad en daad bijstaan tijdens zijn ziekte en zijn laatste levensfase. Het buddy-systeem, afkomstig uit de Verenigde Staten, was een antwoord op het probleem, dat veel mensen met aids juist vanwege hun homoseksualiteit te weinig steun en zorg kregen van ouders en andere familieleden. Het milieu van de druggebruikers is niét in staat gebleken iets dergelijks tot stand te brengen. Omdat het nut van buddy's niettemin als een paal boven water staat, zijn er in de sfeer van de professionele hulpverlening initiatieven ontplooid om ook voor druggebruikers met aids buddy's beschikbaar te stellen. Deze vorm van hulpverlening wordt in Amsterdam georganiseerd door de oecumenische stichting De Regenboog. Desondanks maken druggebruikers met aids nog steeds relatief weinig gebruik van buddy's. De meesten moeten veel overwinnen voordat zij een vertrouwensrelatie durven aan te gaan. Zij hebben veel sociale vaardigheden verloren. Het valt hun niet gemakkelijk weer iemand in hun leven toe te laten na jarenlang op zichzelf teruggeworpen te zijn geweest; ze zijn bang te worden afgewezen. Van de kant van de hulpverlening is de buddy-zorg ook geen gemakkelijke onderneming. Sommige gebruikers verdwijnen na enige tijd geruisloos uit het zicht van hun buddy, ondanks pogingen om hen - soms letterlijk - terug te vinden. De weinig rooskleurige financiële situatie van de buddyprojecten heeft tot gevolg dat De Regenboog slechts een beperkt aantal buddy's ter beschikking heeft. Noodgedwongen moeten degenen die een buddy aanvragen op een wachtlijst worden gezet. Nogal wat druggebruikers verblijven geregeld gedurende korte of lange tijd in een penitentiaire inrichting wegens drughandel of vermogensmisdrijven. Onder hen bevindt zich uiteraard ook een aantal seropositieven. De gevangenisdirecties vinden de aanwezigheid van deze kleine categorie in hun instellingen geen groot probleem meer, nu het personeel geleerd heeft niet onmiddellijk panisch te reageren op alles wat met hiv en aids te maken heeft. Maar anderzijds geven zij toe | |
[pagina 717]
| |
dat de bejegening van seropositieven door medegevangenen uiterst vijandig is. Vaak is overplaatsing naar een andere gevangenis of, indien mogelijk, een aparte drugvrije afdeling (waar meer lotgenoten zitten) de enige oplossing voor een onhoudbare toestand. Het valt niet mee seropositiviteit te verbergen. Discretie is niet ieders fort. ‘Aan de mannen van het parket had ik vooraf in een vertrouwelijke sfeer verteld dat ik seropositief was. Dat leken ze goed op te pikken. Maar later, toen ze me gevangenis induwden, werd er geschreeuwd: “Positief!”. De hele gang kon het horen. Bovendien kreeg ik een rode sticker op mijn deur’Ga naar eind[14]. Ondanks de beschikbaarheid van een pastor en van enkele bezoekprojecten voor druggebruikende gevangenen, hebben de meesten weinig gelegenheid om hun hart uit te storten. Ook onder het tamelijk milde regime dat gebruikelijk is in Nederland, is de gevangenis bedoeld om mensen te straffen. Het lijdt geen twijfel dat in de huidige omstandigheden seropositieve druggebruikers dubbel worden gestraft. De huisvesting en opvang van druggebruikers met aids, die acuut ziek worden, is nog niet goed geregeld. Doorgaans komen zij in het ziekenhuis terecht (meestal het Onze-Lieve-Vrouwegasthuis in Amsterdam). Sommige gebruikers zien erg tegen een ziekenhuisopname op, omdat zij in het ziekenhuis in de regel geen drugs kunnen krijgen (hoogstens methadon), terwijl zij daaraan juist extra behoefte hebben als zij zich psychisch en lichamelijk beroerd voelen. Om die reden zijn er seropositieve gebruikers die ondanks toenemende ziekteverschijnselen opname in het ziekenhuis weigeren en op straat blijven leven zolang ze zich (letterlijk) nog kunnen voortbewegen. Het spreekt vanzelf dat hun gezondheid dramatisch te lijden heeft van deze leefwijze. Onderzoek heeft onder meer het schrikwekkende feit aan het licht gebracht dat slechts 20% van de druggebruikers die in 1993 ten offer vielen aan aids, onder menswaardige omstandigheden overleden, dat wil zeggen: gehuisvest, verzorgd en begeleid in hun stervensprocesGa naar eind[15]. Sommige gebruikers blijken, door hun moeilijk gedrag, nauwelijks te handhaven in normale ziekenhuizen. De Amsterdamse gg&gd heeft in 1994 voor deze problematische groep een speciale opvang geregeld in de sfeer van de daklozenzorg. Er is de afgelopen jaren met enig succes gelobbyd voor de oprichting van een vorm van begeleide woonopvang van deze groep. De Stichting Rafaël heeft hiervoor geld en woningen ter beschikking gekregen. Ook huize ‘Vogelsangh’ te Hilversum, een tehuis voor zieke daklozen, moet hier genoemd worden, evenals het zorgproject van het Leger des Heils in de ‘Gastenburg’ te Amsterdam en het Huis Voor Onbehuisden (hvo), eveneens in Amsterdam. Deze instellingen hebben enkele bedden voor dakloze seropositieven. Niettemin vallen er nog zieke gebruikers tussen wal en schip. | |
[pagina 718]
| |
De oorlog tegen drugsHet is moeilijk om de situatie van seropositieve druggebruikers te beschrijven zonder larmoyant te worden. Ik hoop dat ik die valkuil heb vermeden. Niettemin zal het eenieder duidelijk zijn dat degenen wier situatie hierboven wordt beschreven, een ellendig leven leiden, en dat allerlei hulpverleningsinitiatieven weliswaar nuttig en onmisbaar zijn, maar niet in staat de essentie van die ellende op te heffen. Er zullen altijd mensen zijn die, door eigen of andermans schuld, of door het blinde noodlot, in situaties terechtkomen waarin zij afgesneden worden van de gewoonste elementen van levensgeluk: goede relaties, een degelijke gezondheid, een zekere mate van welvaart en psychisch evenwicht. Sommigen van hen ontwikkelen gewoontes en verslavingen die op zijn minst weinig heilzaam en in veel gevallen uitgesproken zelfdestructief zijn. Maar waarom besluit een samenleving om sommige van deze pechvogels ook nog eens de oorlog te verklaren? ‘Sometimes the war on drugs seems to be more a war on drug users’Ga naar eind[16]. Waarom veroorzaken de 24.000 druggebruikers in Nederland zoveel méér commotie dan de 350.000 alcoholisten en de honderdduizenden tabakverslaafden, medicijnverslaafden, slaapmiddel-afhankelijken en gokverslaafden, die men weliswaar zelden in Amsterdamse goten en portieken ziet liggen, maar die zichzelf en de samenleving onnoemelijk veel schade berokkenen? Heeft elke samenleving behoefte aan een onderklasse, een whipping boy, een zondebok op wie men de collectieve ontevredenheid, verachting, agressiviteit en angst kan botvieren? Of is er sprake van een hybris van de zorgende overheid, die haar onderdanen voor alle onheil wil bewaren - desnoods tegen hun wil? Of komt de vervolging van druggebruikers voort uit de behoefte om zelfs in een geïndividualiseerde samenleving een zekere mate van conformiteit in stand te houden? Of representeren druggebruikers in de ogen van hun niet-gebruikende medeburgers een vorm van sociaal parasitisme, dat ter wille van de vooruitgang moet worden uitgeroeid? Of zijn er inmiddels zoveel mensen (ambtenaren, politiefunctionarissen, hulpverleners, advocaten, gevangenbewaarders) voor hun broodwinning afhankelijk geworden van de oorlog tegen drugs dat zij zich met hand en tand verzetten tegen een ‘capitulatie’? Of, in een wel zeer sinistere interpretatie, geeft de oorlog tegen drugs aan overheden een voorwendsel om de hele samenleving onder stevige politieke en politionele controle te houden? Hoe dit ook zij, het heeft er alle schijn van dat in onze westerse samenleving veel van de negatieve gevoelens die vroeger werden gereserveerd voor zigeuners, joden, ketellappers, vilders, kolenbranders en marskramers, nu geconcentreerd worden op druggebruikers. Het is duidelijk dat verslaving, van welke aard dan ook, een gevaar | |
[pagina 719]
| |
is voor iemands psychisch en sociaal welbevinden, voor zijn persoonlijke autonomie en, in veel gevallen, voor zijn gezondheid. Het is begrijpelijk dat overheden over de hele wereld proberen het verschijnsel drugverslaving binnen de perken te houden. Maar helaas hebben zij hun toevlucht gezocht tot de metafoor van de oorlog. En ze hebben bijgevolg een oorlog ontketend. Er gaan steeds meer stemmen op die zeggen dat deze oorlog tegen drugs, met name in zijn moralistische en harde Amerikaanse vormGa naar eind[17], een volstrekt ongeschikt middel is gebleken. Er is een reusachtige criminaliteit in het leven geroepen zonder dat de handel of het gebruik van drugs wezenlijk aan banden is gelegd. Deze oorlog beoogt vooral de jeugd af te houden van druggebruik, maar in feite wordt jongeren die drugs willen aanschaffen en gebruiken nauwelijks een strobreed in de weg gelegd. Tegelijkertijd heeft deze vruchteloze oorlog een aantoonbaar corrumperende en ontwrichtende werking op het politie- en justitieapparaat, getuige de irt-affaire en haar nasleep in Nederland. Maar het ergste is dat deze oorlog tienduizenden druggebruikers naar de goot en zelfs naar het graf voert. Slachtoffers van de drugs of van de oorlog tegen de drugs? Er bestaat inmiddels onder deskundigen een zekere mate van consensus over de lichamelijke en geestelijke gevolgen van het gebruik van softdrugs: de gevaren daarvan werden in het verleden schromelijk overdreven - al moet men daarbij aantekenen dat het gebruik van moderne geconcentreerde vormen, zoals spacecake en dergelijke, riskant is. Over de rechtstreekse lichamelijke gevolgen van het gebruik van harddrugs lopen de meningen uiteen. Sommigen beweren dat gebruik altijd leidt tot verslaving en tot een zekere mate van lichamelijke achteruitgang; anderen zijn ervan overtuigd dat de verslavende werking van harddrugs sterk varieert van individu tot individu en dat het gebruik van de meeste soorten nauwelijks schade veroorzaakt, mits het plaatsvindt onder rustige en hygiënische omstandigheden. Weer anderen wijzen erop dat veel problemen veroorzaakt worden door de sfeer in de gemarginaliseerde en gecriminaliseerde scene, die excessen en gelijktijdig gebruik van meerdere middelen bevordert. Maar niemand houdt vol dat het gebruik van heroïne, cocaïne en dergelijke op zichzelf iemands gezondheid onherroepelijk ondermijnt of zelfs dodelijk zou zijn. Het punt is echter niet dat het gebruik van drugs risicoloos of zelfs gezond zou zijn: wie zijn onafhankelijkheid en zijn mens sana in corpore sano liefheeft, houde er zich verre van; wie eraan verslaafd is, heeft een ernstig probleem. Het punt is, dat de grenzeloze verloedering van druggebruikers vooral een gevolg is van het feit dat het bezitten en verkopen van drugs bestreden wordt, dat de drughandel daardoor volledig plaatsvindt in de criminele sfeer, dat drugs bijgevolg duur zijn en dat degenen die van die drugs afhankelijk zijn, gedrongen worden | |
[pagina 720]
| |
in een levenswijze die voor henzelf riskant en ongezond is, en voor hun medeburgers een last. Slachtoffers van de oorlog dus, en zelden van de drugs. De problematiek die door verslaving en repressie ontstaat, klemt dubbel voor druggebruikers die besmet zijn met hiv / aids, en meer dan anderen met lichamelijke en geestelijke problemen worden geconfronteerd. We hebben hierboven beschreven hoezeer zij, door hun omstandigheden en leefwijze, van de broodnodige steun en hulp worden afgesneden. Op het bestaan als druggebruiker staan al vele straffen; op het bestaan van druggebruiker met hiv / aids staat dubbele straf. De publieke opinie is niet geïnteresseerd in het beroerde lot van de drugverslaafden of in de problemen van gebruikers met aids. Eigen schuld, dikke bult. Men maakt zich liever boos over de kleine criminaliteit en laat zich graag fascineren door de oorlog tussen de politie en de grote drugkartels. De meest voor de hand liggende maatregel om de omvang van al deze rampen te verkleinen, namelijk een of andere vorm van regulering en legalisering van de handel en verkoop van harddrugs, staat nog steeds niet serieus ter discussie, ook al werpen politici, wetenschappers, hulpverleners, officieren van justitie en politiefunctionarissen zo nu en dan een balletje op. Kamerdebatten, zoals gevoerd in 1993 en 1996, leveren meestal niet veel op. Angsten en hellend-vlak-theorieën beheersen de gedachten van (te) velen. De man-in-de-straat meent dat legalisering tot gevolg zal hebben dat ‘iedereen aan de drugs zal raken’. Politici zijn bang voor de toorn van verontruste kiezers. Ministers vrezen de reactie van het buitenland. Van een zakelijke evaluatie van het hele drugprobleem is geen sprake. Telkens wordt verwezen naar het ‘Enkelvoudig Verdrag inzake Verdovende Middelen’ uit 1961, dat de ondertekenende landen, waaronder Nederland, verplicht het druggebruik en de drughandel te vuur en te zwaard te bestrijden. Hoewel die verwijzing in een discussie over het drugprobleem eigenlijk niet ter zake doet - een verdrag is immers een middel en geen doel - kan men voor deze politieke voorzichtigheid wel enig begrip opbrengen, wanneer men bedenkt hoeveel modder er vanuit het buitenland, met name uit Frankrijk, alleen al over het milde Nederlandse beleid tegenover softdrugs is uitgestort. Het Nederlandse beleid hinkt momenteel op twee gedachten: enerzijds wordt door politie en justitie meegedaan aan de oorlog tegen drugs; anderzijds wordt getolereerd dat hulpverleningsinstanties en gemeenten zich vooral concentreren op ‘harm reduction’, op het bestrijden van de secundaire gevolgen van druggebruik en op het handhaven van de openbare orde zonder al te hardhandig in te grijpen. Het gevolg is echter dat de drugshulpverlening sterk het karakter heeft van dweilen | |
[pagina 721]
| |
met de kraan open, terwijl degenen die de drughandel bestrijden steeds meer gefrustreerd worden door de uitzichtloosheid van de taak die hun is opgelegd. Toch zal de problematiek ooit moeten worden opengebroken, want van de uitzichtloosheid van de huidige situatie is iedereen inmiddels wel overtuigd. Maar voor veel druggebruikers, al dan niet seropositief, zal het te laat zijn. Een uitgebreidere versie van dit artikel is verschenen in een nieuwe publicatie van het Katholiek Studiecentrum, Aids en drempels, Gooi en Sticht, Baarn. |
|