| |
| |
| |
Ludo Abicht
De lange tocht door de woestijn
Het vredesproces in Israël en Palestina
Si vis bellum, para pacem: het lijkt wel, of de Latijnse spreuk in het Midden-Oosten vandaag geperverteerd wordt. Nog nooit werden er zoveel plechtige verdragen onder zo ernstige internationale garanties ondertekend, hebben historische aartsvijanden elkaar zo vaak in het openbaar begroet en omarmd, en werden er zoveel concrete plannen voor een vredeseconomie uitgewerkt, en toch is die vrede zelden zo kwetsbaar gebleken. Het volstaat blijkbaar dat een handvol wanhopige, gefrustreerde en daardoor fanatiek geworden Palestijnse jongeren zelfmoordraids organiseren om een voorspelbare, harde reactie van de Israëlische regering uit te lokken. Daarmee kan de toestand in de Palestijnse gebieden alleen maar verergeren en ook de wanhoop, frustratie en ontgoocheling vergroten. Een nieuwe golf van acties en reacties wordt veroorzaakt, zonder dat iemand weet hoe deze fatale spiraalbeweging kan worden stilgelegd. En terwijl terroristische aanslagen van de kant van fundamentalistische joodse groepen het vredesproces duidelijk bevorderen, zoals gebleken is na de moord op Premier Rabin, heeft elke actie van hun Palestijnse tegenhangers en geestverwanten zonder twijfel het omgekeerde effect. Het lijkt wel of de ongeveer zeven miljoen Israëli's en Palestijnen, van wie de grote meerderheid - 80% van de Palestijnen en tot voor kort 55 tot 60% van de Israëli's - het vredesproces uitdrukkelijk steunde, definitief of voor een onzalig lange periode gegijzeld worden door de extremistische, gewapende marges in beide kampen. Het einde van de nu meer dan honderd jaar oude strijd lijkt nog niet in zicht, met alle ellende van dien. Wellicht heeft het ook veel te maken met de dubbelzinnigheid van het begrip ‘vrede’ zelf: voor de meeste Israëli's betekent ‘vrede’ dat er een einde komt aan het voortdurend bedreigd worden door Palestijnse terroristen en vijandige Arabische staten; dit vredesvooruitzicht wordt vaak gekoppeld
aan het visioen van Shimon Peres van een grote ‘Midden- | |
| |
oosterse Gemeenschappelijke Markt’, die op termijn tot een politieke confederatie van Israël, Jordanië en Palestina zou kunnen leiden. Voor de Palestijnen betekent die ‘vrede’ echter in de eerste plaats het recht op een volledige autonomie in een eigen soevereine staat, die als gelijke partner met de buurlanden over concrete vormen van economische, politieke en militaire samenwerking kan onderhandelen. Dat zijn twee verschillende agenda's, die elkaar weliswaar niet noodzakelijk uitsluiten, maar die voorlopig in geen enkele van de afgesloten verdragen expliciet zo vermeld werden en daarom in beide kampen aanleiding geven tot interne verdeeldheid en gevaarlijke frustraties. Toch is er sinds september 1993 heel wat gebeurd dat wijst in de richting van een oplossing van het probleem: Israël en ‘de Palestijnen’ (niet: Palestina) hebben elkaars recht op bestaan uitdrukkelijk en plechtig erkend; de Palestijnse leiding heeft haar traditionele eis op een teruggave van het totale Palestijnse mandaatgebied opgegeven en haar eis beperkt tot ongeveer 22% van het vroegere territorium; zij heeft zich bereid verklaard om naar een wisseloplossing te zoeken voor het probleem van de terugkeer van de vluchtelingen van 1948; er zijn geheime maar toch opvallend vaak uitgelekte besprekingen aan de gang over de toekomst van Jeruzalem, en zelfs tussen Palestijnse leiders en vertegenwoordigers van de kolonisten op de Westelijke Jordaanoever; het Israëlische leger heeft zich teruggetrokken uit de meeste Palestijnse stadskernen; en de Palestijnen hebben in de verkiezingen van 20 januari 1996 voor het eerst een eigen parlement verkozen, waarvan de overgrote meerderheid officieel achter de diplomatieke strategie van Jasser Arafat staat. De internationale opinie, in dit geval vooral de VS en Europa, heeft deze ontwikkelingen begroet, zodat het om geopolitieke
redenen moeilijk zou vallen deze verworvenheden teniet te doen. De vraag is of de acties van extremistische groepen aan beide kanten dit proces op dit punt alsnog kunnen bevriezen of althans, wat waarschijnlijker is, inhoudelijk zodanig uithollen dat er ‘aan de grond’ weinig van overblijft. Om deze vraag te beantwoorden, is het nodig de grote lijnen van de geleidelijke toenadering te schetsen, om vervolgens het vredesproces zelf, de zogenaamde ‘Oslo-verdragen’, onder de loep te nemen. Eerst dan wordt het mogelijk de reële kansen op een definitieve oplossing realistisch in te schatten.
| |
De weg tot elkaar
De Palestijnse strijd voor autonomie kan slechts begrepen worden als een reactie op het succesrijke zionisme. Het zionisme zelf is van zijn kant een reactie op een eeuwenlange ervaring, eerst van kerkelijk antijudaïsme, en vervolgens, na de emancipatie van de Europese joden,
| |
| |
van het nieuwe racistisch antisemitisme sinds het midden van de negentiende eeuw. In de Middeleeuwen konden de joden aan de pesterijen en vervolgingen ontkomen door zich oprecht of uiterlijk tot het christendom te bekeren. In de negentiende eeuw werden de joden, op basis van een etnisch nationalisme, dat zich door een pseudowetenschappelijk biologisme legitimeerde, ontologisch, dat wil zeggen als zodanig gediscrimineerd en vervolgd. Uit reactie ontstond een seculier nationalistische beweging, waarin de joden, net als vele andere onderdrukte volkeren, het recht opeisten om in een eigen soevereine staat hun identiteit te verdedigen en te ontwikkelen. In tegenstelling tot de andere Europese nationalismen, die ‘het eigen grondgebied’ wilden bevrijden, moest het zionisme zich beroepen op een kolonialistische ideologie, die zich, na de overwinning van de ‘Palestina-zionisten’ op hun ‘territoriale’ tegenstanders, resoluut oriënteerde op de terugkeer naar het oude land van herkomst, Eretz Israël. Gezien de internationale krachtsverhoudingen aan het einde van vorige eeuw was het vanzelfsprekend dat de bezwaren van de Arabische bevolking in Palestina tegen de zionistische kolonisering weinig konden betekenen, waardoor de slogan ‘een land zonder volk voor een volk zonder land’ legitimiteit kon verwerven, hoe feitelijk onjuist hij ook was. Na de ondergang van het Ottomaanse rijk kon Groot-Brittannië, dat het mandaatgebied Palestina toegewezen kreeg, dan ook beide bevolkingsgroepen, de zionistische kolonisten en de Arabische bevolking, met succes tegen elkaar uitspelen en, reeds in de periode tussen beide wereldoorlogen, verschillende plannen opstellen om het gebied te verdelen. Dit leidde ten slotte, mede onder invloed van de Europese judeocide, tot de resolutie van de nieuwe Verenigde Naties in 1947, waarbij de zionisten, die toen
reeds 35% van de bevolking uitmaakten, hun grondgebied van iets minder dan 6% tot meer dan 50% zagen toenemen. In het licht van de huidige verdeling (ongeveer 80%, tegen 20% voor de Palestijnen) lijkt het ironisch dat de Palestijnen en hun Arabische buren zich verzetten tegen de VN-resolutie, maar men kan deze weigering onmogelijk uit haar historische context halen. Als gevolg van de oorlog van 1948-49, voor de zionisten de ‘Onafhankelijkheidsoorlog’, veroverde de jonge staat Israël meer dan 75% van het grondgebied en werden meer dan 700.000 Palestijnen uit hun huizen en landbouwgebieden verdreven, in vluchtelingenkampen ondergebracht of over de hele wereld verspreid. De Palestijnse beweging, die sinds het einde van de negentiende eeuw vooral cultureel actief was, kreeg tijdens het interbellum, als reactie op de toenemende zionistische kolonisering, steeds meer een sociaal en militair karakter (onder meer door stakingen, respectievelijk guerrilla-acties), en kreeg na 1949 haar definitief politiek profiel van nationaal bevrijdingsfront tegen de joodse staat. Het ‘Palestijnse vraag- | |
| |
stuk’ stond op de internationale agenda. Tijdens de eerste veertig jaar, tot aan de koerswijziging van de nationale bevrijdingsorganisatie PLO (letterlijk: organisatie voor de bevrijding van Palestina), vochten de Palestijnen voor de oprichting van een seculiere Palestijnse staat over het hele grondgebied, waarbij ze de radicale tegenstanders werden van die zionisten die van een Groot-Israël droomden, en uiteraard hetzelfde territorium tot één joodse staat wilden omvormen. In juni 1967, toen inderdaad het hele grondgebied, uitgebreid met de Golan-hoogvlakte en de Sinaïwoestijn, door het Israëlische leger werd veroverd, leek de verwezenlijking van die groot-zionistische droom nabij. De in Israël gebleven Palestijnen, die intussen tot meer dan 800.000 inwoners waren aangegroeid, aanvaardden het
Israëlische staatsburgerschap en begonnen aan hun strijd voor gelijkberechtiging in de joodse staat. De Palestijnen in de bezette gebieden bleven, onder de leiding van de PLO en van een aantal radicalere, marxistisch of islamitisch geïnspireerde organisaties, voortstrijden ‘voor de bevrijding van Palestina’. Het was de periode van de commandoraids, de vliegtuigkapingen en de ‘verzetsacties’, die door de Israëlische regering en publieke opinie als ‘terroristische acties’ werden geïnterpreteerd en krachtdadig bestreden. Op 8 december 1987, na twintig jaar bezetting, werd deze onzalige patstelling doorbroken door de Intifada (volksopstand), waarbij de inwoners van de bezette gebieden een prominentere rol in het verzet gingen spelen. Intussen was de PLO, vooral na de oorlog in Libanon (1982), tot het inzicht gekomen dat een militaire oplossing (lees: overwinning) onmogelijk geworden was, én dat men van nu af aan rekening moest houden met de feitelijke verhouding van de krachten in de regio: nog geen jaar na het uitbreken van de Intifada werd door de leiding van de PLO gesproken over de erkenning van de staat Israël binnen de grenzen van 1967. Maar ook in Israël begon men zich af te vragen of de gewelddadige onderdrukking van deze volksopstand niet het moreel en democratisch karakter van de joodse staat aan het vergiftigen was, en of men niet stilaan de onvoorwaardelijke steun van de internationale opinie, in het bijzonder van de VS, aan het verliezen was. Na veertig jaar bestaan van Israël en meer dan twintig jaar bezetting was de tijd rijp om de hele situatie opnieuw te bekijken. Tenslotte had het vredesverdrag van 1978 met Egypte bewezen dat men, met de nodige toegevingen - in dit geval de ontruiming van de Sinaïwoestijn en de afbraak van de joodse nederzettingen die daar gevestigd waren - wel degelijk vrede kon sluiten met een grote Arabische buurstaat.
De nederzettingenpolitiek op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook, die nog onder de Arbeidersregering begonnen was en na de overwinning van het Likoedblok onder Menachem Begin agressief werd bevorderd, had echter een nieuw feit geschapen, dat elke oplos- | |
| |
sing van het conflict ernstig zou bemoeilijken. Nu was er niet langer sprake van de geleidelijke terugtrekking van een bezettingsleger tegen het verzet in van de groot-zionistische ideologen, maar van het lot van een groep joodse kolonisten, die intussen bijna 10% van de bevolking uitmaakte. De harde kern bestond uit een coalitie van extreem-nationalisten en religieuze fundamentalisten die geen vierkante centimeter van de ‘heilige bijbelse grond’ wilden afstaan.
Dat de eerste contacten, die zouden leiden tot de Oslo-verdragen, toch werden gelegd, heeft wellicht te maken met de bijzonder zwakke positie van de Palestijnse partner na de Golfoorlog. Door zijn openlijke steun aan Saddam Hoessein had Arafat bijna alle diplomatiek krediet in het Westen verloren. De uittocht van honderdduizenden Palestijnse werknemers uit de Golfstaten leidde tot een ineenstorting van de al wankele Palestijnse overlevingseconomie in de bezette gebieden en tot de afbraak van een groot gedeelte van de sociale voorzieningen, die de PLO met de bijdragen van deze buitenlandse Palestijnen had bekostigd. Daarbij kwam nog het feit dat de oude Palestijnse Moslim-Broederschap, die zich tot dan toe beperkt had tot culturele en religieuze agitatie en organisatie, zich sinds het begin van de Intifada ook politiek profileerde, onder meer in HAMAS en in de radicale islamitische JIHAD. Dank zij haar inplanting in de bevolking, en vermoedelijk met buitenlandse steun (van Iran en van Palestijnen in de diaspora?), bouwde zij een eigen netwerk van sociale voorzieningen en diensten op, dat de hegemonie van de PLO dreigde aan te tasten.
Louter strategisch gezien was dit voor de Israëlische regering dus een ideaal moment om de onderhandelingen in alle ernst aan te vatten. Maar ook de Israëlische zakenwereld had ingezien dat de economische voordelen van de bezetting niet langer opwogen tegen de enorme risico's, en zij begon zich discreet positiever op te stellen tegenover het Israëlische vredeskamp, met name tegenover de bij de Arbeiderspartij aanleunende massabeweging ‘Vrede Nu!’, die reeds haar mobilisatiekracht had bewezen tijdens de oorlog in Libanon en vooral na de slachtpartijen in de Palestijnse kampen van Sabra en Shatila. Bovendien kon de nieuwe coalitie van de Arbeiderspartij met de linkse Meretzpartij op een parlementaire meerderheid rekenen om de onderhandelingen stap voor stap voort te zetten. Men mag daarbij niet vergeten dat de eerste ronde van die onderhandelingen reeds ingezet was onder de Likoedregering van premier Yitzhak Shamir, met de conferentie van Madrid in oktober 1991 - wat uiteraard de taak van de Arbeidersregering vergemakkelijkte. Deze eerste onderhandelingsrondes liepen echter voortdurend vast op de eis van de Palestijnen om met een eigen delegatie aan de besprekingen deel te nemen, terwijl Israël alleen wilde praten met een gezamenlijke Jordaans-Palestijnse delegatie, waarin
| |
| |
trouwens geen enkele Palestijn van de PLO of uit het officieel geannexeerde Jeruzalem mocht zetelen. De Palestijnen omzeilden deze verbodsbepalingen onder meer door het oprichten van een Adviesraad waarvan wél inwoners van Jeruzalem deel uitmaakten, en voorts door geen enkele stap te zetten zonder de impliciete goedkeuring van de Palestijnse Nationale Raad (PNC) en de PLO. Iedereen wist dit, en toch brak de Israëlische regering de onderhandelingen niet meteen af. Dit bewijst dat men rekening hield zowel met de Palestijnse realiteit als met de reacties van de Israëlische rechterzijde. Meer nog: het feit dat men in 1993 zonder grote verbazing ‘ontdekte’ dat er intussen geheime parallelonderhandelingen bezig waren, waarop de echte afspraken zouden worden gemaakt, toont aan dat men de Israëlische publieke opinie rijp achtte voor diepgaande veranderingen, tenminste op middellange termijn.
| |
De akkoorden van Oslo: wat staat er in?
Op 9 september 1993 erkenden Israël en de PLO elkaar officieel (in brieven van Yitzhak Rabin en Jasser Arafat), en op 13 september 1993 ondertekenden ze de Principeverklaring tijdens een historische plechtigheid in het Witte Huis. Deze Principeverklaring, in feite de samenvatting van de akkoorden van Oslo, werd de basis van alle verdere onderhandelingen en van de afwikkeling van wat nu ‘het vredesproces’ (the peace process) wordt genoemd. Hier volgt een samenvatting van de belangrijkste punten ervan.
[1] | Het doel van de onderhandelingen is het opzetten van een Palestijns Gezag voor een Interim Zelfbestuur. Deze raad wordt verantwoordelijk voor de Palestijnse bevolking op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook, voor een overgangsperiode van vijf jaar. |
[2] | Er zullen vrije en algemene verkiezingen worden gehouden voor een Palestijnse Raad. Deze verkiezingen zullen niet later plaatsvinden dan 13 juli 1994. |
[3] | De jurisdictie van de Raad die verkozen wordt, strekt zich uit over de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Voor beide partijen vormen deze gebieden samen één territorium, waarvan de integriteit gedurende de overgangsperiode bewaard zal blijven. |
[4] | De periode van vijf jaar begint na de Israëlische terugtrekking uit Gaza en Jericho. Niet later dan het begin van het derde jaar van de overgangsfase zullen de definitieve onderhandelingen beginnen, onder meer over Jeruzalem, de vluchtelingen, de veiligheid, de nederzettingen, de grenzen, de
|
| |
| |
| relaties met andere buurstaten en alle andere onderwerpen van gemeenschappelijk belang. Akkoorden uit de interimperiode zijn niet bindend voor deze definitieve onderhandelingen. |
[5] | De Palestijnen verkrijgen gezag over: opvoeding, gezondheid, sociaal welzijn, directe belastingen en toerisme. Er wordt een Palestijnse politiemacht opgericht. |
[6] | Er volgen onderhandelingen over de overdracht van het Israëlisch Militair Gezag aan de Raad, over de wetgevende en uitvoerende bevoegdheden van de Raad, en over de oprichting van een onafhankelijk Palestijns rechtssysteem. De Raad zal onder meer oprichten: een Palestijnse Elektriciteitsmaatschappij, een bestuur van de zeehaven van Gaza, een Ontwikkelingsbank en een Bestuur van Land en Water. |
[7] | De Palestijnse politie zorgt voor de interne orde. Het Israëlisch leger blijft zorgen voor de verdediging tegen aanvallen van buitenaf en staat in voor de veiligheid van alle Israëli's in de Palestijnse gebieden. |
[8] | Er komt een Gezamenlijk Israëlisch-Palestijns Verbindingscomité dat de uitvoering van de Principeverklaring zal coördineren. |
[9] | Een Israëlisch-Palestijns Comité zal worden opgericht voor de ontwikkeling van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. |
[10] | Een gemeenschappelijk comité zal zich uitspreken over de toelatingsvoorwaarden van personen die uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook werden verplaatst (displaced). |
[11] | Niet later dan de vooravond van de Palestijnse verkiezingen zal begonnen worden met de heropstelling (redeployment) van het Israëlische leger. De troepen zullen in principe heropgesteld worden buiten de bevolkte zones. Verdere heropstellingen zullen plaatsvinden naar gelang van de veiligheidsbehoeften en van de mate waarin de Palestijnse politie erin slaagt de interne orde te handhaven. |
[12] | Israël zal zich volgens afspraak uit Gaza en Jericho terugtrekken. |
[13] | Geschillen die het gevolg zijn van uiteenlopende interpretaties van de Principeverklaring worden door het Gezamenlijke Verbindingscomité beslecht. De partijen kunnen een beroep doen op een nog samen te stellen, voor beide zijden aanvaardbare Arbitrageraad. |
[14] | Multilaterale Israëlisch-Palestijnse werkgroepen zullen een soort van Marshall-Plan uitwerken voor de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. |
| |
| |
Deze Principeverklaring wordt aangevuld met vier bijlagen. In de verklaring bij Bijlage II staat de volgende paragraaf:
‘Het is duidelijk dat, na de Israëlische terugtrekking, Israël verantwoordelijk blijft voor de buitenlandse veiligheid en voor de interne veiligheid en orde van de nederzettingen en de Israëli's. Israëlische strijdkrachten en burgers mogen vrij de wegen in de Gazastrook en Jericho blijven gebruiken’.
Intussen weten we dat de streefdata, met als eindpunt 13 december 1998, ofwel reeds verschoven werden, of minstens niet langer als haalbaar worden beschouwd. Dat heeft te maken zowel met het delicate en complexe karakter van de ‘niet behandelde materies’ als met een soort wedloop tegen de tijd, waarvan het resultaat (de ‘feiten aan de grond’) mee de uitslag van de laatste onderhandelingen zal bepalen. Verder zijn er een aantal belangrijke terminologische problemen, waarvan ik er enkele aanstip:
- | De term ‘Palestina’ komt nergens in voor. De gebruikte term is louter geografisch. Daarmee wordt uiteraard de hele discussie over de oprichting van een eigen Palestijnse staat uitgesteld of vermeden. |
- | Er is een enorm verschil tussen ‘terugtrekking’ (withdrawal) en ‘heropstelling’ (redeployment) van het leger. In het tweede geval blijven ze in de bezette gebieden gestationeerd, wat ook het geval is. |
- | De concrete stappen die naar de autonomie moeten leiden, stemmen niet overeen met de intentieverklaringen over samenwerking en ontwikkeling. |
- | De bepaling over het recht van de Israëlische burgers en militairen om vrij de wegen te gebruiken, komt erop neer dat de Palestijnen niet helemaal soeverein zijn op hun eigen grondgebied. |
| |
De akkoorden van Oslo: wat staat er niet in?
Het is duidelijk dat de ‘kernproblemen’ naar een latere datum verschoven werden, omdat men anders nooit tot deze Principeverklaring had kunnen komen. Veel minder duidelijk is hoe men deze problemen zal kunnen oplossen.
Om te beginnen is er het probleem van de vluchtelingen: meer dan twee miljoen Palestijnen wonen ofwel in vluchtelingenkampen in de Bezette Gebieden, Libanon en Syrië, ofwel in de diaspora over de hele wereld. Door de Wet op de Terugkeer (1950) kunnen alleen joden naar Israël ‘terugkeren’, dus niet de Palestijnen. Intussen zijn hun dorpen en wijken, ongeveer 400, van de kaart verdwenen, of in elk geval ingenomen door joden die daar nu al twee generaties lang wonen. De meeste Palestijnen beseffen dat een terugkeer vrijwel onmogelijk is geworden, maar ze eisen, als Heimatvetriebene, een redelijke compensatie voor hun
| |
| |
verlies. Dit zal echter niet alleen zware financiële gevolgen hebben voor Israël, maar het zal ideologisch moeilijk te verteren zijn, omdat Israël nog steeds officieel volhoudt dat die mensen vrijwillig vertrokken zijn en dus al hun rechten hebben verloren, ook al wordt deze stelling reeds een tiental jaren lang door de belangrijkste Israëlische historici verworpen. En verder zal de Palestijnse regering het moeilijk krijgen met een harde kern onder de vluchtelingen, die zich om principiële redenen verzet tegen een vergoeding en gewoon naar huis terug wil.
De oplossing van het probleem van de meer dan 200 joodse nederzettingen - alles samen ongeveer 140.000 mensen in de Bezette Gebieden, en 140 tot 150.000 in het Palestijnse Oost-Jeruzalem - kan uitlopen op een gewapend conflict tussen het Israëlische leger en de kolonisten, die uit fundamentalistische of extreem-nationalistische overwegingen (of beide tegelijk), beweren dat zij de speerpunt zijn van het ‘echte’ zionisme en de uitvoerders van Gods wil, met name de bevrijding van Eretz Israël uit niet-joodse handen. We mogen niet vergeten dat uitgerekend de Palestijnse gebieden het kernland zijn van het bijbelse ‘Judea en Samaria’, waar het de zionisten oorspronkelijk en ideologisch in feite om te doen was. Welke Israëlische regering zal het wagen zich met geweld tegen deze mensen te verzetten, en hoe kan men verwachten dat zij, in een situatie die te vergelijken is met die van de Palestijnen in Israël, als loyale burgers in de Palestijnse staat zouden leven? Het Palestijnse Gezag heeft aangeboden hun dezelfde rechten te geven als aan alle andere burgers, maar het is nu juist hun uitgesproken bedoeling de oprichting van een dergelijke staat met alle middelen te verhinderen. Intussen probeert Israël, door het bouwen van brede wegen, tunnels en viaducten tussen deze nederzettingen, een soort van streng bewaakte, met elkaar verbonden en van de Palestijnen afgescheiden enclaves te maken. Dit maakt elke reële Palestijnse staatsvorming vrijwel onmogelijk. In de ogen van heel veel Palestijnen ligt hier de ultieme test voor de oprechte vredeswil van Israël: zolang de nederzettingenpolitiek wordt voortgezet, kan er onmogelijk van een echt ‘vredesproces’ gesproken worden, en is het duidelijk dat de Israëli's hun hegemonie over het hele gebied met andere middelen willen bevestigen.
De discussie over de grenzen, en daarmee ook over het recht van alle Palestijnen ter wereld om naar hun land van herkomst, in casu de kleine Palestijnse staat, terug te keren, is een volgend ernstig struikelblok in de geplande onderhandelingen over een definitief statuut voor beide gemeenschappen. Want een massale terugkeer zou het demografisch overwicht naar de Palestijnse kant doen omslaan, wat meteen het einde zou betekenen van de annexionistische Groot-Israëlische droom. Men zou namelijk moeten kiezen tussen een democratische Palestijnse meerderheid en een apartheidsregime, twee kwalen die men tot elke
| |
| |
prijs wil vermijden.
En ten slotte is er de theologische, politieke, sociale en historische discussie over het statuut van Jeruzalem, waarover de standpunten voorlopig nog diametraal tegenover elkaar staan. Voor de Israëli's, en met hen de meeste joden ter wereld, is het herenigde Jeruzalem de ene, eeuwige hoofdstad van het joodse volk, de heiligste plaats van de joodse godsdienst, gedurende vier eeuwen de onbetwiste hoofdstad van het joodse koninkrijk. Maar Jeruzalem is tegelijkertijd een van de heiligste plaatsen van het christendom en van de islam, een bedevaartsoord voor alle gelovigen van de drie monotheïstische godsdiensten. Gedurende negen eeuwen was Jeruzalem een Arabische stad, en vandaag is Oost-Jeruzalem nog steeds de woonplaats van ongeveer 140.000 Palestijnen, van wie vele families daar reeds honderden jaren ononderbroken geleefd, gewerkt en gebouwd hebben. De Israëlische annexatie van Oost-Jeruzalem werd nooit door de Verenigde Naties en de internationale gemeenschap erkend, evenmin als de nederzettingenpolitiek van joodse wijken op de heuvels van Oost-Jeruzalem of de vestiging van joodse gezinnen in het Palestijnse gedeelte van de stad. Het Palestijnse Gezag verzet zich niet tegen de gedeelde gemeentelijke administratie van Jeruzalem, en moslims en christenen delen met de joden de overtuiging dat de heilige plaatsen van de stad toegankelijk moeten blijven voor de gelovigen van alle godsdiensten. De kern van het probleem ligt in de eis van zowel Israëli's als Palestijnen dat Jeruzalem erkend zou worden als de legitieme hoofdstad van beide volkeren op gelijke voet. Evenmin als de Israëli's kunnen de Palestijnen genoegen nemen met een eigen staat zonder Jeruzalem: Tel-Aviv noch Nabloes komen om historische, religieuze en symbolische redenen voor deze functie in aanmerking. Paradoxaal zou men kunnen stellen dat het centrum van de diepste meningsverschillen en grootste wrijvingen, ook de plaats zou kunnen worden waar de verschillende
godsdiensten en culturen elkaar ontmoeten en leren met elkaar in vrede te leven - zoals de Hebreeuwse etymologie van de naam ‘Jeroesjalajim’ aanduidt. Maar deze oplossing, die door een aantal verlichte Palestijnen en Israëlische joden wordt voorgesteld, ligt in de praktijk aan het uiterste einde van het vredesproces, dat vooral het proces van een langzame, pijnlijke en daarom bijzonder moeilijke mentaliteitsverandering moet zijn, indien de vredesonderhandelingen meer willen worden dan intentieverklaringen gekoppeld aan wederzijdse afscherming. De oplossing van het conflict in Hebron, ook een van de heiligste steden voor moslims en joden, zal een graadmeter worden van de vredesbereidheid van beide volkeren, en het ziet er voorlopig niet naar uit dat dit conflict zonder heftige rellen en bloedvergieten zal worden beslecht.
| |
| |
| |
Ein breira. Wat is het alternatief?
‘Ein breira’, we hebben geen keuze, was jarenlang de slogan van de zionistische hardliners. Door de ontwikkelingen sinds de Intifada en het beginnende vredesproces hebben de vredesactivisten zich deze leuze ook eigen gemaakt: de enige zekerheid voor het voortbestaan en de bloei van Israël is een rechtvaardige en vredevolle, diplomatieke oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict. Deze rechtvaardigheid, een van de voornaamste deugden van de joodse godsdienst en cultuur, houdt niet alleen het recht in op veiligheid en soevereiniteit voor beide volkeren, maar ook de reële kans op een menswaardig bestaan. Zolang de reconversie van de Palestijnse economie niet voor de meerderheid van de bevolking voelbaar wordt, zal de materiële, zichtbare ellende een vruchtbare voedingsbodem blijven voor wantrouwen, haat en religieus fanatisme, en komt er geen einde aan de hopeloze spiraal van terrorisme en repressie. Zolang ook zal Israël zich gedwongen zien om, als een overbewapende staat, zijn veiligheid te verdedigen, zonder dat het de kans krijgt om als een normale Midden-oosterse staat met zijn Arabische buren te leven en samen te werken. Pas wanneer de vrede langzamerhand een alledaagse realiteit wordt, zal de zionistische droom van een veilige, welvarende, democratische en tolerante joodse staat verwezenlijkt kunnen worden. De verwezenlijking van dit zionistisch ideaal zal tegelijk het einde betekenen van het defensief zionisme zoals we dat tot nog toe gekend hebben, en wellicht een terugkeer naar het open, humanistische zionisme van een Martin Buber en een Jeshajahoe Leibowitz. Het defensieve, harde zionisme was een begrijpelijke reactie op tweeduizend jaar antijudaïsme en antisemitisme. De profetische visie van Buber, Leibowitz, Amos Oz, David Grossman en zovele andere Israëli's en joden is van een geheel andere aard, en voor de Arabische buren eerder een intellectuele, technische en
spirituele verrijking dan een bedreiging. Ze kan, indien de hierboven opgesomde reële knelpunten op een voor alle partijen aanvaardbare manier opgeruimd kunnen worden, een opgave betekenen voor de komende Israëlische generaties. Of het ooit zover zal komen, kan vandaag niemand met een beetje realiteitszin voorspellen, maar het alternatief werd uitgetest en is in feite mislukt. Er is geen andere keuze, voor de Israëli's noch voor de Palestijnen: ‘Ein breira’.
|
|