Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||
Erik Faucompret
| |||||||||||||||||||||||||
Congres versus presidentDe Amerikanen koesteren een heilig ontzag voor hun grondwet. Dit document heeft zijn goede diensten bewezen. De grondwet bestaat al meer dan tweehonderd jaar en werd gedurende al die tijd slechts zesentwintig keer geamendeerd. Zij werd ontworpen voor een samenleving van vier miljoen mensen in dertien staten, maar geldt tegenwoordig voor driehonderd miljoen mensen in vijftig staten. Bij elke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||
politieke discussie wordt teruggegrepen naar die grondwet. Anno 1996 is dat niet anders. Niet toevallig handelt artikel 1 van de Amerikaanse grondwet uitgebreid over de samenstelling en bevoegdheden van het Congres. Pas later wordt gesproken - en dan nog in cryptische termen - over de president. De herinnering aan de Britse koning George III was blijkbaar bij de samenstellers nog heel sterk. De president is hoofd van het leger en verantwoordelijk voor het buitenlands beleid, hij bekrachtigt internationale verdragen (al is voor de definitieve goedkeuring wel een tweederde meerderheid van de senatoren vereist) en hij benoemt ambassadeurs: de rol van de president was oorspronkelijk heel beperkt. Om dat te onderstrepen werd in 1823 de Monroe-doctrine afgekondigd: de Verenigde Staten zouden zich niet bemoeien met Europese interne aangelegenheden, en van Europa werd hetzelfde verwacht m.b.t. het westelijk halfrond. Zolang de Verenigde Staten geen rol van betekenis speelden in de internationale politiek, m.a.w. vóór de Spaans-Amerikaanse oorlog van 1898, kwam in deze situatie weinig verandering. Zelfs de presidenten W. McKinley en T. Roosevelt braken niet fundamenteel met de Monroe-doctrine. Ze voegden er wel een nieuwe dimensie aan toe: de Verenigde Staten zouden interveniëren in het westelijk halfrond wanneer zij meenden dat hun veiligheid werd bedreigd. De president bezat weliswaar een vetorecht waarmee hij wetten van het Congres kon tegenhouden, maar dat veto kon door een tweederde meerderheid in beide huizen van het Congres ongedaan gemaakt worden. Aan het begin van elk parlementair jaar hield de president een toespraak, de State of the Union, maar als ongeschreven regel gold: De president wikt maar het Congres beschikt. De meest scherpzinnige observator van de Amerikaanse democratie, Alexis de Tocqueville, voorspelde reeds in 1835 dat de uitvoerende macht van de VS haar positie zou kunnen verstevigen via de betrekkingen met andere landenGa naar eind[1]. Dat gebeurde toen de Verenigde Staten zich begonnen te profileren als een wereldmacht. Met de interventie in de Eerste Wereldoorlog werd de Monroe-doctrine slechts voorlopig begraven, want de Verenigde Staten weigerden nadien toe te treden tot de Volkenbond. Tijdens de periode 1919-1932 werd door de opeenvolgende republikeinse presidenten Harding, Coolidge en Hoover vastgehouden aan een onheilspellend isolationisme. In 1932 werd F.D. Roosevelt president. Voor hem was het bestrijden van de binnenlandse economische crisis van prioritair belang. Geleidelijk slaagde hij er in de natie ervan te overtuigen dat de veiligheid van de Verenigde Staten bedreigd werd door de gebeurtenissen in Europa. Uiteraard kwam de Tweede Wereldoorlog het Amerikaans econo- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||
misch herstel niet ongelegen. De Amerikaanse interventie aan de zijde van de geallieerden bracht een totale ommekeer: niet alleen werd met de Monroe-doctrine komaf gemaakt, ook in de binnenlandse politiek werd de positie van de president versterkt. Als het nationaal economisch herstel alleen mogelijk was door interventie in het buitenland, dan hoorde de president een grotere rol te spelen in de binnenlandse politiek. Roosevelts New Deal werd synoniem van een actief interventionistisch beleid waarbij niet het Congres maar de president op het voorplan trad. In die situatie kwam geen verandering onder zijn opvolgers. De Koude Oorlog en de strijd voor gelijke burgerrechten maakten een sterk presidentieel gezag noodzakelijk. Kennedy lanceerde het New Frontier-programma en Johnson dat van de Great Society. Het Congres keurde de wetten goed die pasten binnen die programma's. Pas onder Nixon en Ford trad een kentering op: het Congres reageerde op de laksheid waarmee het Witte Huis was omgesprongen met Viëtnam en Watergate. Tegelijk vond de wetgevende macht dat de uitgaven uit de hand liepen. Waren de Amerikanen in 1776 niet in opstand gekomen omwille van de hoge belastingen die door de Britse kroon werden geheven? De Republikeinse Partij wilde orde op zaken stellen. Spoedig kreeg ze daartoe de gelegenheid. | |||||||||||||||||||||||||
Contract with AmericaIn november 1994 kregen de Republikeinen voor de eerste keer sinds 1954 de meerderheid zowel in het Huis als in de Senaat. Twee maanden voordien hadden de republikeinse volksvertegenwoordigers, onder leiding van de dynamische Newt Gingrich, een wetgevend programma voorgesteld. Volgens Gingrich betuttelde Washington de burgers: het had de belastingdruk ondraaglijk gemaakt en de openbare schuld onredelijk hoog laten oplopen. Bovendien werd het tijd voor het Congres om zich opnieuw bezig te houden met de grote politiek. Daarom kwam Gingrich naar voren met het zogenaamde Contract with AmericaGa naar eind[2], dat op 27 september 1994 door miljoenen Amerikanen werd ondertekend. Het was bedoeld als een leidraad voor het komende Congres, mochten de Republikeinen de verkiezingen winnen. Een unieke gebeurtenis in de Amerikaanse politiek: niet de president maar het Congres zou de beleidslijnen voor de komende jaren uitstippelen. Doel was het herstel van het vertrouwen in de verkozen vertegenwoordigers. Daarom werd ‘in het tijdperk van officiële verzuiming van plichten’ een gedetailleerde agenda voorgesteld voor nationale vernieuwing. De verkwisting van het geld van de belastingbetaler moest een halt worden toegeroepen. De waarden van de Amerikaanse familie dienden opnieuw te worden gerespecteerd. Het Congres moest | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||
de wil van het volk voltrekken. Het volk moest zichzelf weer regeren. Er zou een einde komen aan de cyclus van schande en verderf. Tot daar de hoogdravende inleidende tekst van het Contract. In essentie wilde Gingrich dat het Congres zijn grondwettelijke rol tegenover die van de president duidelijker zou bevestigen. In de loop der jaren was het wetgevend orgaan zich immers gaan gedragen als een instelling die enkel lokale belangen behartigt. Leden van het Huis vertegenwoordigden blijkbaar alleen de kiezers van hun district; de senatoren kwamen uitsluitend op voor de belangen van de staat die hen had afgevaardigd. Daar moest verandering in komen. Concreet wilde het republikeinse Huis binnen de eerste honderd dagen een indrukwekkend aantal wetten stemmen:
Dit was het programma. In de praktijk werden na de verkiezingsoverwinning alleen de National Security Restoration Act en de Common Sense Legal Reform Act omgezet in concrete wetteksten. Hoe komt dat? Aan voorzitter Gingrich en zijn republikeinse collega's in het Huis lag het alvast niet. De conventionele wijsheid - politici durven geen beslissingen nemen - gold niet voor de nieuwe voorzitter van het Huis van Afgevaardigden. Gingrich hervormde de parlementaire comités | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||
zodat ze het wetgevend werk niet langer konden afremmen. Hij benoemde zijn getrouwen op de post van voorzitter en legde partijdiscipline op. Maar hij joeg iedereen schrik aan: Medicare, leningen voor studenten en subsidies voor de landbouw, alle begrotingsposten zouden in aanmerking komen voor bezuiniging. Daarmee bereikte hij net het omgekeerde van wat hij wilde. Van in den beginne was het duidelijk dat de Democraten het moeilijk hadden met het Contract. Clinton maakte gebruik van de verwarring: hij beweerde op te komen voor de elementaire sociale rechten van de kleine man tegen het republikeinse Congres. Volgens de president wilde Gingrich alleen de rijken bevoordelen. Indien de Republikeinen hun zin kregen, dan zouden alle sociale wetten verdwijnen (Social Security Act, Medicare, Medicaid, AFDC, Food Stamp Program, Belasting op het Kapitaal). Het conflict tussen de president en het Congres bereikte een hoogtepunt toen Clinton zijn veto stelde tegen de republikeinse begrotingsplannen in november 1995. Doordat er geen geldige begrotingswet kon worden gestemd, zat de federale overheid zonder inkomsten en diende ze een aantal niet-essentiële diensten tijdelijk stop te zetten. Er is nog een tweede reden voor de mislukking van het Contract: het ging om een programma dat enkel werd goedgekeurd door de republikeinse leden van het Huis van Afgevaardigden. De meeste wetsontwerpen - met uitzondering van het eerste en het laatste - zijn gestrand in de Senaat omdat de drieënzeventig nieuw verkozen conservatieve senatoren geen compromissen wensten te sluiten met hun progressieve collega's. De meer gematigde republikeinse fractieleider in de Senaat én presidentskandidaat, Bob Dole, realiseerde zich maar al te goed dat het begrotingsdeficit uit de hand was beginnen te lopen vanaf 1981, toen de (republikeinse) Senaat had ingestemd zowel met belastinghervorming als met het stimuleren van de bewapeningswedloop. Tijdens de periode 1981-1996 was de openbare schuld meer dan vervijfvoudigd (namelijk van negenhonderd miljard dollar naar vijfduizend miljard dollar). Dole zag in dat er geen wondermiddelen bestonden om deze schuld plotseling in het niet te laten verdwijnen. Op ongeveer 80% van de uitgaven had de federale regering geen vat, en wat de overige 20% betrof: belangengroepen van de wapensector en van ondernemingen of gepensioneerden konden elke bezuiniging dwarsbomen indien ze het met bepaalde maatregelen niet eens waren. Hadden in 1986 de Republikeinen hun meerderheid in de Senaat niet verloren nadat ze verregaande bezuinigingen hadden geëist in de sociale sector? Dole was het dus zeker niet eens met een aantal van de extreme standpunten van Gingrich. Een andere kandidaat voor de republikeinse nominatie was het wel met hem eens en ging zelfs op bepaalde punten nog verder: Pat Buchanan. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||
America firstHet was tekenend: Buchanan werd met zijn verkiezingsoverwinning in New Hampshire op 20 februari 1996 gefeliciteerd door Zjirinovsky en Le Pen. Buchanan - oudgediende van de presidenten Nixon en Reagan, en voorheen succesvol televisiepresentator bij CNN - kan de nominatie voor de Republikeinse Partij zeker niet winnen, maar het is toch verkeerd zijn ideeën zonder meer af te schilderen als irrelevant. In een enquête meende 38% van de ondervraagden dat ‘Buchanan het juiste antwoord gaf op de vragen van deze tijd’Ga naar eind[3]. Buchanan vertegenwoordigt een segment van de Amerikaanse bevolking, gegroepeerd in de zogenaamde Christian Coalition. Die coalitie bestaat zowel uit intellectuelen die in onzekere tijden teruggrijpen naar de bijbel, waarin zij het antwoord menen te vinden op alle grote vragen, als uit laaggeschoolden die zich gemakkelijk laten leiden door volksmenners. Zij wil ook terug naar het isolationistische verleden. Ten onrechte meenden waarnemers dat er met Ronald Reagan een einde was gekomen aan deze stroming binnen de Republikeinse Partij. Reagan zelf was geen isolationist: hij droomde van een grote vrijhandelszone die heel het westelijk halfrond zou omvatten, en de bevrijding van Oost-Europa stond prioritair in zijn buitenlands beleid. Buchanan is de levende antithese van Reagan. Deze volksdemagoog speelt onbeschaamd in op de angst van de gemiddelde Amerikaan voor wat de toekomst zal brengen. Hij betreurt de teloorgang van de traditionele Amerikaanse familie. Hij definieert heel nauwkeurig zijn vijanden: de vakbonden, de homobeweging, de Mexicaanse immigranten, de Verenigde Naties, de World Trade Organization (WTO), de multinationale ondernemingen, de progressieve rechters van het Supreme Court, de linkse advocaten, de Spaanssprekenden, de joodse lobby. Buchanan wijt de teloorgang van jobs aan de immigratie en de internationale handel. ‘Mijn bezwaar tegen de huidige vloedgolf van immigranten is dat zij niet van blanke Westeuropese origine zijn, maar Spaanssprekend, bruin of zwart, afkomstig van Mexico, Latijns-Amerika en de Caraïben’, schreef Buchanan in 1984Ga naar eind[4]. Concreet wil hij dat kinderen van illegalen niet langer automatisch het Amerikaans staatsburgerschap krijgen en dat de legale immigratie gedurende de eerstkomende vijf jaar wordt stopgezet. Immigranten moeten worden uitgesloten van de sociale zekerheid. Verder wil Buchanan dat de Verenigde Staten zich terugtrekken uit NAFTA (North Atlantic Free Trade Area) en de WTO, en hij ergert zich blauw aan het deficit op de handelsbalans met Japan, Mexico en China. Cuba moet eindelijk worden bevrijd van Castro. Tijdens zijn verkiezingscampagnes bezoekt Buchanan bij voorkeur | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||
gebieden waar bedrijven failliet zijn gegaan of waar arbeiders massaal werden ontslagen. Zo bekritiseerde hij heftig AT&T, nochtans een financiële steunpilaar van de Republikeinen, toen het vierduizend mensen collectief ontsloeg. In Buchanans visie hebben ondernemingen met de actieve steun van de banken gezorgd voor een herverdeling van het nationaal inkomen ten voordele van de rijken. Amerika moet protectionistischer worden: ondernemingen mogen niet langer investeren in het buitenland want ze creëren banen voor vreemdelingen. Gezaghebbende economisten verwerpen deze visie: Amerikaanse ondernemingen hebben zich moeten herstructureren ten gevolge van de technologische vooruitgang en zijn daardoor juist concurrentiëler geworden op de wereldmarkt. De vooruitgang in de informatietechnologie heeft nationale grenzen doen vervagen. De beste garantie voor werkzekerheid is permanente bijscholing. Er zijn niet minder dan elf miljoen Amerikanen die uitsluitend werken voor de export: in tegenstelling tot vroeger hebben de Verenigde Staten meer baat bij de internationale handel dan vele andere landenGa naar eind[5]. Het is niet gemakkelijk de aanhangers van Buchanan te overtuigen van het eenzijdig karakter van diens denkbeelden. Republikeinen hebben hem verweten dat hij de klasseoorlog predikt. Toch lijkt het waarschijnlijk dat Dole opteert voor een lid van de Christian Coalition als kandidaat-vice-president. De Democraten hebben tot nog toe weinig aandacht geschonken aan de thema's die worden aangeroerd door Buchanan. Die struisvogelpolitiek zullen zij echter moeten stopzetten: Buchanan kan alleen worden verslagen door redelijke tegenargumenten. | |||||||||||||||||||||||||
The Come Back KidZijn campagnelied indachtig (Don't Stop Thinking about Tomorrow) startte Clinton in 1993 zijn presidentschap vol goede wil en idealisme. Zijn programma (New Covenant) beklemtoonde de hervorming van de sociale zekerheid, de strijd tegen de misdaad, de bescherming van het milieu en het terugschroeven van het deficit op de begroting. Clinton miste echter ervaring, kon het Congres niet bespelen en wist zich bovendien niet te omringen met geschikte medewerkers. Bovenal begreep hij de stemming van de natie niet. Hij aarzelde met zijn benoemingen, kwam terug op eerder genomen beslissingen, en wekte geen respect tijdens interviewsGa naar eind[6]. Hij hield zich bovendien niet aan sommige van zijn verkiezingsbeloften: het milieu werd niet beter beschermd en er kwam geen wet op de financiering van verkiezingscampagnes. Alleen met zijn Crime Bill boekte de president enig succes: er | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||
werden honderdduizend extra politiemannen aangeworven; na de derde misdaad zou voortaan levenslange opsluiting volgen; de doodstraf zou in principe altijd worden uitgevoerd; programma's ter preventie van de misdaad werden gelanceerd, en er kwam een verbod op de verkoop van aanvalswapens. Zijn programma voor de hervorming van de ziekteverzekering werd echter een regelrecht fiasco. Nochtans bevatte het heel wat positieve elementen: iedere burger zou zoals in Europa door het systeem worden gedekt; het recht op uitkering zou behouden blijven als de werknemer van onderneming verandert; mensen zouden ertoe worden aangezet hun ouders thuis te verplegen; werklozen zouden het recht op uitkering niet langer verliezen. Clinton had echter geen rekening gehouden met de belangengroepen (vooral die van de bejaarden) die er financieel op achteruit zouden gaan, mocht de federale regering overschakelen van het huidige systeem naar dat van de verplichte verzekering voor iedereen. Toch had de president het bij het rechte eind. Zonder drastische maatregelen werd het systeem onbetaalbaar. Die maatregelen waren echter onpopulair: verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, verhoging van de belastingen of het aanleggen van belastingvrije private fondsen. Einde 1994 kwamen de experten van het Kerrey-comité tot de conclusie dat er tussen Democraten en Republikeinen onvoldoende overeenstemming bestond om de sociale zekerheid te hervormen. Clinton leed een groot prestigeverlies en de Republikeinen wonnen de parlementsverkiezingen. Sindsdien hebben noch Republikeinen, noch Democraten nieuwe voorstellen ingediend. Er bestaat blijkbaar een stilzwijgende consensus om tijdens een verkiezingsjaar dit hete hangijzer niet aan te rakenGa naar eind[7]. Clintons State of the Union van januari 1995 leek regelrecht overgenomen te zijn uit het programma waarmee de Republikeinen de verkiezingen hadden gewonnen. De president bepleitte de overdracht van bevoegdheden naar de deelstaten en kondigde aan dat het tijdperk van de machtige federale regering ten einde liep. Sindsdien is het op het terrein van de binnenlandse politiek windstil. Alleen het buitenlands beleid van Clinton was min of meer succesvol (Bosnië, Ulster, Midden-Oosten) en meestal kon hij rekenen op de steun van het Congres. Whitewater en de eigengereide houding van zijn echtgenote bleven hem echter achtervolgen. Toch heeft de president gaandeweg zijn positie weer verstevigd. Voor Clinton en de Democraten is het sleutelwoord in dit verkiezingsjaar MMEE: Medicare, Medicaid, Education and Environment. Elk republikeins wetsvoorstel dat die programma's aantast, stoot op het veto van de president. Hetzelfde is gebeurd met elk voorstel voor een louter repressieve bestraffing van de misdaad of voor aantasting van het beginsel van positieve discri- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||
minatie. Vooral het project van de flat tax (een uniforme belasting van 17% alleen op de inkomsten uit de arbeid; pensioenen, uitkeringen, intresten, dividenden en andere inkomsten blijven onbelast) hangt als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de president. Clinton weet dat de tactiek van de Republikeinen erin bestaat zoveel mogelijk voorstellen in te dienen die voor hem onaanvaardbaar zijn. Indien de president zich manifesteert als liberal wordt het voor Dole gemakkelijker om op te komen als de verdediger van de middenklasse. Clinton wil niet in deze val trappen: over gematigde voorstellen als de deregulering ten gunste van kleine ondernemingen en de hervorming van de wet op de aansprakelijkheid van producenten wil hij best onderhandelen. De Republikeinen gunnen de president echter geen enkel succes. Hun kritiek op zijn beleid is ten dele ongegrond. Er werd gedurende de jongste vier jaar een aanzienlijk aantal jobs gecreëerd en met het ontslag van ongeveer tweehonderdduizend ambtenaren werd de federale regering behoorlijk afgeslankt. Indien de economie blijft groeien, er geen belangrijke binnenlandse of buitenlandse crisis uitbreekt en de Republikeinse Partij intern verscheurd blijft, liggen Clintons kaarten niet eens zo slecht. Ook het feit dat de kandidaat-president de electorale thema's bepaalt, de nog vrij korte duur van het parlementair jaar en de patsituatie in het Congres spelen in Clintons voordeel. | |||||||||||||||||||||||||
Grijze EminentieVergeleken met Clinton maakt de 72-jarige Bob Dole een vermoeide en uitgebluste indruk. Dole is zeker geen Great Communicator à la Reagan: hij kan de media niet zo goed bespelen als zijn illustere republikeinse voorganger. Hij begon zijn politieke carrière in de jaren zestig toen de Democraten met Kennedy en Johnson stevig in het zadel zaten. Hij bewondert Eisenhower en Nixon. Dole is een conservatief avant la lettre. Hij is een volgeling van Alf Landon, de Republikein die het in 1936 opnam tegen Roosevelt en diens New Deal verwierp. Dole zelf stemde tegen de Medicare-wet in 1965. In 1976 verspeelde hij zijn kans op nominatie toen hij in een televisiedebat enkele zeer ongelukkige opmerkingen maakte. Hij werd kandidaat-vice-president van Gerald Ford, maar Carter won de verkiezingen. In 1980 was Reagan hem te snel af in de voorverkiezingen en acht jaar later verloor hij tegen Bush omdat hij weigerde te beloven dat er geen nieuwe belastingen zouden komen. Dole moet hebben gedacht derde keer goede keer, toen hij besloot zich kandidaat te stellen voor de republikeinse nominatie in 1996. Dit keer zat het geluk hem mee. Een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||
aantal rivalen (Jack Kemp, Dick Cheney, Dan Quayle, Colin Powell) besloot niet mee te doen, terwijl anderen ongeloofwaardig overkwamen en vrij snel de race verlieten (multimiljonair Steven Forbes, Phil Gramm, Lamar Alexander, Pete Wilson). Tijdens de voorverkiezingen deed Dole in tegenstelling tot zijn rivalen een beroep op de traditionele partijmachine en op de gouverneurs. Deze laatsten verkiezen een president die in staat is overeenkomsten te sluiten met het Congres boven kruisvaarders als Buchanan. Doles campagneleider, Scott Reed, kent als vroegere directeur van het Republikeins Nationaal Comité het klappen van de zweep. Dole behoort tot de gematigde niet-ideologische fractie van de Republikeinse Partij, is een man van compromissen en kent als geen ander de Amerikaanse Senaat, waar hij, sinds 1984, een record aantal jaren voorzitter is van de republikeinse fractie. Hij steunde president Reagan bij de verwezenlijking van diens economische en militaire programma's. Hij stond aan de zijde van president Bush bij de bevrijding van Koeweit. Het grootste probleem voor Dole is de verdeeldheid van zijn partij. De Republikeinen waren in het verleden een typische single issue-partij: gegroeid vanuit de anti-slavernij-beweging hebben zij zich verenigd rond de thema's van het economisch conservatisme en het terugschroeven van de invloed van de staat in de samenleving. In tegenstelling tot de Democraat bezat de Republikein een vrij nauwkeurig profiel. Sedert enkele jaren is de situatie drastisch veranderd. De Democratische Partij treedt nu aan in gesloten gelederen terwijl de Republikeinen het over vele thema's oneens zijn. Dat maakt Doles positie momenteel niet zo comfortabel. Hij heeft president Clinton discreet gesteund waar het mogelijk was (b.v. inzake Bosnië of de Crime Bill), maar als kandidaat voor de republikeinse nominatie voelt hij zich op zijn rechterflank bedreigd door de Christian Coalition, die zijn doen en laten in de Senaat argwanend volgt. Dole wil samenwerken met Gingrich wanneer het b.v. gaat om het terugdringen van het begrotingstekort, maar op een aantal andere punten wil hij aanzienlijk minder ver gaan. Hij wil het buitenlands beleid van de president niet dwarsbomen (‘We have only one president at a time. He is the commander in chief’)Ga naar eind[8]. Anderzijds moet hij toch een voldoende aantal thema's onderschrijven die de rechtse republikeinse kiezers nauw aan het hart liggen, met name het anti-abortus Human Life Amendment en de overdracht van bevoegdheden van de federatie naar de deelstaten. | |||||||||||||||||||||||||
Hete hangijzersClinton en Dole zijn het op een groot aantal punten oneens. Dat blijkt uit het volgende overzichtGa naar eind[9]. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
The Grand IllusionOp het eerste gezicht zou men uit het voorgaande kunnen besluiten dat de Amerikaanse kiezer voor een duidelijke keuze wordt gesteld: de twee kandidaten bezitten een nauwkeurig ideologisch profiel. Toch zijn de kiezers ontevreden: in enquêtes zegt ongeveer 25% dat ze voor gelijk welke onafhankelijke kandidaat zullen stemmenGa naar eind[10]. In een baanbrekend artikel noemt Robert J. Samuelson het een Postwar Paradox dat nooit tevoren zoveel Amerikanen - de babyboomers - het materieel goed hadden maar dat er nooit tevoren zoveel wantrouwen bestond t.o.v. de twee traditionele partijenGa naar eind[11]. De levensstandaard is er op vooruitgegaan; het werk werd minder uitputtend en minderbedeelden kregen van de regering een bestaansminimum. Heel wat discriminatie op grond van geslacht, ras of godsdienst werd uit de wereld geholpen. Toch koestert de doorsnee Amerikaan voor de politici alleen maar wantrouwen. Waar er vroeger heel concrete klachten bestonden (Watergate, hoge inflatie, werkloosheid) gaat het aan het einde van de twintigste eeuw veeleer om een vaag gevoel van angst voor de toekomst. Samuelson probeert de oorzaken te vinden voor dit gevoel van onbehagen. Tijdens de jongste vijftig jaar was het besef gegroeid dat alle problemen konden worden opgelost. Méér produktie betekende méér inkomen en méér inkomen maakte meer individuele en collectieve welvaart mogelijk. Miljoenen Amerikanen konden daarvan genieten: ze bezaten een eigen huis, één of meerdere auto's, videocamera, pc, kabeltelevisie en microgolfoven. Thans lijkt die cyclus te worden doorbroken. Het Amerika van 1996 ziet er niet zo uit als verwacht. Corporate downsizing doet zelfs de geschoolden vrezen voor hun job. Bezuinigingen veroorzaken paniekreacties. Het O.J. Simpson-proces legde de diepe kloof bloot tussen de rassen. Toen in een enquête werd gevraagd naar de levenssituatie van de volgende generatie, dan antwoordde liefst 60% van de respondenten dat zij er slechter aan toe | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||
zou zijn. Mag men de politici niet exclusief de schuld geven, dan gaan zij volgens Samuelson toch niet volledig vrijuit. Zij hebben opgeblazen verwachtingen gecreëerd. Zij hebben een beeld geschetst van een probleemloze maatschappij en meer beloofd dan ze konden waarmaken. Samuelson gelooft dat de huidige impasse is ontstaan ten tijde van de economische wereldcrisis van de jaren dertig. Toen werd de sociale consensus verbroken dat de overheid zich zo weinig mogelijk moest inlaten met de economie. De ondernemer raakte uit de gratie van de publieke opinie en met Roosevelts New Deal begon een nieuw tijdperk. De oorlogsinspanning smeedde een nauwe alliantie tussen regering en private sector. In de jaren vijftig waren er nauwelijks echte recessies. Zo ontstond The Grand Illusion: het verbond tussen politici en industriëlen loste alle problemen op. Niet dat men opteerde voor de verregaande sociale bescherming die door de Europese regeringen werd verschaft aan de werknemers; in de Verenigde Staten ging het om een door de ondernemingen gefinancierd sociaal systeem dat dank zij een fabuleuze economische groei in stand kon worden gehouden. Sinds het einde van de jaren zestig is echter de klad gekomen in dit vooruitgangsgeloof. Er waren vijf recessies, waarvan twee ernstige (1973-1975 en 1981-1982). Het inkomen stagneerde, de armoede nam weer toe en het deficit op de overheidsbegroting werd naar Amerikaanse normen onrustwekkend hoog. Ondernemingen als Ford of General Motors waarin men alle vertrouwen had gesteld, gingen over tot massieve ontslagen. Die evolutie is volgens Samuelson heel logisch: zij past in het patroon dat reeds door de economist Joseph Schumpeter werd bestempeld als creative destruction. Nieuwe technieken worden ontwikkeld; oude ondernemingen ruimen plaats voor nieuwe; de doelstellingen die de consument-arbeider nastreeft - hoger inkomen en werkzekerheid - zijn dikwijls contradictorisch. De wereld van het zakendoen is hard en het was een illusie te denken dat de overheid ooit in staat zou zijn dat proces te beheersen. Sedert het begin van de jaren zeventig gingen de winstmarges van de Amerikaanse ondernemingen achteruit. Dat heeft de tewerkstelling nadelig beïnvloed. Economische groei kon ook de sociale problemen niet oplossen. Dat het aantal armen toenam was een gevolg van de eenoudergezinnen en de immigratie. Economische voorspoed geneest het geweld in de samenleving niet. De oorzaken daarvoor moeten worden gezocht bij het drugsgebruik, de media, de teloorgang van de familie en de beschikking over vuurwapens. Zowel de Democraten als de Republikeinen reageren verkrampt wanneer ze met deze feiten worden geconfronteerd. De president spreekt met een gespleten tong: hij wenst geen onpopulaire maatrege- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||
len te treffen om de begroting in evenwicht te krijgen. Ook de Republikeinen gaan niet vrijuit. Zij spiegelen de publieke opinie voor dat budgettaire discipline zal volstaan om de overheid af te slanken. Dat creëert ruimte voor belastingvermindering en het overhevelen van meer bevoegdheid naar de deelstaten. Dat is onzin: zelfs indien men snoeit in bepaalde uitgaven, dan nog zal de veroudering van de bevolking het overheidsbudget doen aanzwellen. Niettegenstaande de anti-regering-retoriek steunen de Amerikanen sociale programma's wanneer zij er zelf van kunnen genieten. Dat is nog de grootste paradox van al. | |||||||||||||||||||||||||
BesluitDe Verenigde Staten zijn een land vol contrasten. Het is een der rijkste landen ter wereld, maar heeft ook een van de meest ongelijke inkomensverdelingen (de rijkste 90% verdient zesmaal zoveel als de armste 10%; ter vergelijking: voor Duitsland is de ratio 3 op 1; voor Italië: 4 op 1). De Verenigde Staten zijn een van de meest democratische landen ter wereld, maar de deelname aan de verkiezingen ligt buitengewoon laag (minder dan de helft van de stemgerechtigden nam deel aan de verkiezingen van 1994). De Verenigde Staten houden de wereld graag een morele spiegel voor, maar zelf zijn ze een van de meest gewelddadige samenlevingen ter wereld (het aantal moorden ligt er tweemaal zo hoog als in Duitsland, zelfs negenmaal hoger dan in Japan)Ga naar eind[12]. Het is binnen deze context dat de Amerikanen een nieuwe president kiezen. Zij zoeken naar een leider die hen door moeilijke tijden heen kan helpen. Noch Clinton, noch Dole beantwoorden aan dat profiel. De Amerikaanse kiezer wil emotioneel worden aangesproken door een bepaald thema. Kennedy, Johnson en Reagan slaagden daarin: het beeld van het Amerika dat zij creëerden oversteeg het particularisme en de individuele belangen van de kiezers, en sloot aan bij een zeker gevoel van nationale trots. Noch Clinton, noch Dole maken mensen geestdriftig. Anderzijds is heel wat van de ontevredenheid van de kiezers misplaatst. Er bestaan geen eenvoudige oplossingen voor moeilijke problemen. De federale overheid werkt niet zo inefficiënt als wordt voorgehouden. In vergelijking met Europa valt de economische situatie nog best mee. In 1997 valt geen totale ommekeer te verwachten. Er zijn nu eenmaal sociale en economische gegevenheden. Zelfs al slagen de Republikeinen erin hun meerderheid te behouden in Huis en Senaat - en het ziet er zo naar uit - en zelfs al wint Bob Dole de presidentsverkiezingen, dan nog is de verdeeldheid tussen president en Congres, en binnen de Republikeinse Partij, te groot om de situatie | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||
fundamenteel te veranderen. Dat schijnen althans de Amerikaanse kiezers te geloven. Het is aan de kandidaten hen te overtuigen van het tegendeel. |
|