Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
Eric Hulsens
| |
[pagina 420]
| |
schiedenis’), maar om de praktijken die de inhoud ervan uitmaken (‘mentaliteitsgeschiedenis’). Om goed te begrijpen wat er met de vriendschap gebeurt in de achttiende eeuw is het nodig te zien wat daaraan voorafging. In de zestiende en de zeventiende eeuw is er in Frankrijk een vriendschapsmodel dat zich als gangbaar aftekent. Het is niet de hoogst emotionele, diepgaande en belangeloze relatie van Michel de Montaigne (1533-1592) met Etienne de la Boétie. Dat is een versmelting van twee zielen, waar Montaigne zelf van zegt dat ze zich, als het meevalt, maar één keer in driehonderd jaar voordoet. Hij contrasteert deze atypische vriendschap met de gangbare: ‘In die hoogstaande vorm van omgang verdienen diensten en weldaden, die andere vriendschappen in stand plegen te houden, zelfs geen vermelding...’Ga naar eind[3] Diensten en weldaden, wederzijdse verplichtingen dus, dát is wat een gewone vriendschap in de Franse aristocratie van die tijd kenmerktGa naar eind[4]. Het gaat om financiële steun en gewapende bijstand, gastvrijheid en bescherming. Deze vriendschap wordt samen gezien met de verwantschap en heeft daar veel mee gemeen: zij bindt niet slechts twee personen, maar straalt af op hun verwanten en heeft erfelijke trekken. Net als het huwen van een vrouw is het sluiten van een vriendschap een belegging voor de toekomst, iets wat welstand en carrière veilig moet stellen. Dit laatste betekent overigens niet dat de vriendschap gelijkstaat met karakterloosheid. De befaamde memoirenschrijver Saint-Simon (1675-1755) is een schoolvoorbeeld van iemand die de vriendschap strategisch benadert met het oog op de versteviging van de eigen maatschappelijke positie en carrière. Als een vriend van hem, de hertog van Orléans, ervan verdacht wordt de kroonprins en de kroonprinses te hebben vergiftigd, wordt Saint-Simon afgeraden nog met hem om te gaan. Maar hij legt dit advies naast zich neer, en hoewel hij zijn eigen ondergang riskeert, blijft hij zich met zijn vriend vertonenGa naar eind[5]. In de correspondenties van vrienden en vriendinnen, uit de achttiende eeuw, die Anne Vincent-Buffault onderzoekt, wordt het utilitaire karakter van de vriendschap een probleem. ‘Zodra het duidelijk gaat om geld, materiële hulp of afhankelijkheid, zijn de briefschrijvers hun houvast kwijt, geraken ze in verlegenheid, rechtvaardigen ze zich’ (EA, blz. 35). Van de aristocratische vriendschap van de zestiende en zeventiende eeuw was de uitwisseling van diensten de vanzelfsprekende kern. In de achttiende eeuw wordt de intieme vriendschap à la Montaigne gangbaar, die buiten de sfeer staat van contract en dienstverlening. Neem nu een boegbeeld van de Verlichting als Diderot. Met Anne Vincent-Buffault vertrekken we van zijn correspondentie met zijn geliefde Sophie Volland, een meesterwerk van de achttiende-eeuwse briefkunst, dat sinds kort in het Nederlands beschikbaar isGa naar eind[6]. | |
[pagina 421]
| |
De theatrale vriendschapIn één van zijn brieven aan Sophie Volland, die van 1 november 1760, beschrijft Diderot hoe hij zijn vriend Grimm terugziet, die acht maanden weg was. Het gebeuren speelt zich af in het kasteel van Grandval, waar Diderot te gast is bij baron d'Holbach: ‘Wat deed het me deugd hem terug te zien en terug te hebben. Met wat een warmte hebben we elkaar omhelsd! Mijn hart stroomde over. Ik kon niets tegen hem zeggen, hij ook niet. Dit hadden we niet verwacht. We waren allemaal met het dessert bezig toen ze hem aankondigden: “Het is Mijnheer Grimm”. - “Het is Mijnheer Grimm”, herhaalde ik met een schreeuw, en ik stond op en liep naar hem toe en sprong hem om de hals. Hij ging zitten, hij dineerde slecht, geloof ik. Wat mij betreft, ik kon mijn tanden niet van elkaar krijgen, niet om te eten, niet om te praten. Hij zat naast me. Ik drukte zijn hand en keek naar hem’ (EA, blz. 40). Er wordt wel beweerd dat de vriendschap in de tijd van de Verlichting koel was, maar daar is hier niets van te merkenGa naar eind[7]. Integendeel, de ontmoeting heeft de emotionele intensiteit die wij vandaag associëren met het amoureuze. Het amoureuze en het amicale liggen kennelijk dicht bij elkaar, ja, ze overlappen elkaar. In het vervolg van zijn relaas beschrijft Diderot hoe de tederheid voor zijn vriend na het diner weer de bovenhand krijgt, maar minder stil, en hoe daarop gereageerd wordt: ‘Ze deden met ons wat ze zouden doen met een minnaar en zijn maîtresse voor wie ze eerbied en attentie zouden hebben, ze lieten ons alleen in de salon; ze trokken zich terug, zelfs de baron. Hoe heeft die man de tact opgebracht om te voelen dat hij zelf te veel was?’Ga naar eind[8] Om het beeld volledig te maken, moet ik er nog een paar elementen aan toevoegen. Terloops laat Diderot ook nog vallen dat de baron jaloers van aard is en zich wellicht wat verwaarloosd voelde in deze situatie. Hij registreert ook de indruk die zijn ontmoeting met Grimm maakt op de aanwezigen: ‘un spectacle bien doux’ - zo hebben ze hem achteraf verteld. En vooral: hij schrijft dit alles aan zijn vriendin, die in de relatie van de beide vrienden als vanzelfsprekend aanwezig is. Anne Vincent-Buffault becommentarieert de hele scène treffend: ‘Het is een echte toneelscène die we te zien krijgen, met het opkomen en weggaan van personages, rolverdeling, uitwisseling van de gevoelens. In het theater van Grandval hebben we ook te maken met een gebarentaal van de vriendschap, die lijkt op de stukken van Diderot: verlies van zelfbeheersing van het lichaam in vervoering, omhelzing, handdruk, tranen, verstom- | |
[pagina 422]
| |
ming, moeilijk kunnen eten - allemaal tekens waarin wij vandaag liefde zouden zien’ (EA, blz. 41). Voor Diderot komt de vriendschap niet voort uit berekening, maar is het een spontaan en onmiddellijk aangesproken worden door de persoon van de ander, alsof ieder een muziekinstrument was: ‘de snaren van de eerste zijn aangetokkeld en die van de tweede hebben getrild’Ga naar eind[9]. In de vriendschap tussen Diderot en Rousseau, die uitloopt op een beruchte en pijnlijke publieke ruzie, schrijft Diderot aan een bemiddelaarster (in 1757): ‘Laat twee vrienden al de vrijheid die u in hun plaats zou wensen. Als hun tranen niet vloeien en zich niet ongedwongen met elkaar vermengen, dan zullen hun harten ziek blijven’Ga naar eind[10]. Directe emotionele resonantie - dat is de basis van de vriendschap. | |
Brief en intiem dagboekVoor Diderot zijn het schrijven en de vriendschap één: ‘Het is voor mezelf en mijn vrienden dat ik lees, dat ik nadenk, dat ik schrijf, dat ik mediteer, dat ik luister, dat ik kijk, dat ik voel. [...] Aan hen heb ik het gebruik van al mijn zintuigen en al mijn vermogens gewijd; en dat is misschien de reden waarom alles heftiger en wat rijker wordt in mijn verbeelding en in mijn spreken’ (EA, blz. 47). De vriendschap is hier, besluit Anne Vincent-Buffault, een laboratorium van het werk. Is de brief voor Diderot en zijn tijdgenoten, na de directe omgang en de conversatie, het medium bij uitstek van de vriendschap, dan sluit het dagboek daar meteen bij aan. De twee genres vermengen zich trouwens. Diderot concipieert zijn brieven aan Sophie op een bepaald ogenblik als een intiem dagboek: zijn bedoeling is ‘precies verslag uit te brengen van al zijn gedachten, van alle roerselen van zijn hart, van al zijn lijden, al zijn vreugden’Ga naar eind[11]. Maar er zijn ook dagboekschrijvers die de brieven van hun vrienden opnemen in hun dagboek. In het begin van de negentiende eeuw wordt het dagboek zélf een medium van de vriendschap. Het wordt ter lezing gegeven aan de intieme vriend, of aan een kleine vriendenkring. De historicus Michelet (1798-1874) bijvoorbeeld schrijft in zijn jeugd een dagboek om zijn vriend Poinsot op de hoogte te houden van wat er in zijn gemoed omgaat. Het dagboek wordt ook ‘besteld’. Zo vraagt Maurice de Guérin aan Barbey d'Aurevilley voor hem een dagboek bij te houden. Het model voor dit ‘bestelde’ dagboek of ‘memorandum’ is de Engelse dichter Byron. | |
[pagina 423]
| |
Het dagboek zelf wordt - zoals veel later ook bij Anne Frank - een vriend, zelfs een vervanging voor de echte vriend die ontbreekt. Maurice de Guérin in 1834: ‘Mijn schrift, mijn lieve vriend, hoezeer heb ik gevoeld dat ik van je hield toen ik me losmaakte uit de menigte. Nu ben ik hier voor jou [...], helemaal voor jou, om je mijn verdriet te vertellen en ongestoord in het geheim met je te praten. [...] Je bent voor mij wat ik onder de mensen niet gevonden heb, dat tedere en toegewijde wezen’ (EA, blz. 66). De eerste intieme dagboeken waren niet voor publikatie bestemd, maar verschenen na de dood van hun schrijvers door toedoen van anderen, zoals die van De Guérin, Constant, Stendhal en Baudelaire. Maar een volgende generatie heeft gezien hoe dit in zijn werk gaat, en schrijft met het bewustzijn dat het intieme openbaar gemaakt zal worden: na 1850 zien we het intieme-dagboek-voor-publikatie opkomen. | |
Veranderingen in het discoursNaast het enorme volume brieven en dagboeken die getuigen van de vriendschappen in de achttiende en de negentiende eeuw zijn er ook de beschouwende publikaties. Daar is iets merkwaardigs mee aan de hand, constateert Anne Vincent-Buffault. In de achttiende eeuw verschijnt een groot aantal traktaten over de vriendschap. Maar in de negentiende eeuw verschrompelt deze produktie, en wordt ze vervangen door beschouwende werken over het huwelijk. Tegelijk krijgt het thema vriendschap een nieuw elan in de poëzie, de fictie en de pedagogische literatuur. Een andere interessante observatie is dat tijdens de Verlichting meerdere vrouwen over de vriendschap schrijven: ‘Dit opkomen van vrouwen op het publieke forum via publikaties heeft geen precedent voor wat de vriendschap betreft, die in de oudheid en in de renaissance gedefinieerd werd als een privilege van mannen, iets waar zij alleen zich over konden uitspreken’ (EA, blz. 91, noot 1). Dit is wat te radicaal geformuleerd, want er waren in de renaissance al Franse vrouwen die over vriendschap publiceerden, zoals de opmerkelijke feministe Marie le Jars de Gournay (1565-1645), ‘fille d'alliance’ van Montaigne, in haar boek L'ombre (1626)Ga naar eind[12]. Wat Anne Vincent-Buffault ook opvalt, is de evolutie in de manier waarop over de vriendschap wordt geschreven. Terwijl de achttiende eeuw begon met een discours over de vriendschap, dat uitging van gematigdheid - de vriendschap kent wel zoete gevoelens, maar die worden getemperd door de rede - verlenen de traktaten van de tweede | |
[pagina 424]
| |
helft van de eeuw de vriendschap een nieuwe intensiteit en dynamiek, en associëren ze haar met de exaltatie van de gevoelige ziel en met energie: - ‘De harten worden geëlektriseerd door de vriendschap [...]’ (De markies van Caraccioli, 1760, geciteerd in EA, blz. 94). Hoe zit het met de thematiek van de achttiende-eeuwse vriendschapstraktaten? Het volstaat één titel te citeren om een eerste idee te geven: L'ami philosophique et politique. Ouvrage où l'on trouve l'essence, les espèces, les principes, les signes caractéristiques, les avantages et les devoirs de l'amitié (door Aubry, verschenen in 1776). De spanwijdte van de behandelde onderwerpen gaat van de theoretische doorlichting van de vriendschap tot de praktische plichtenleer, van filosofie tot savoir-vivre. De filosofische beschouwingen monden inderdaad vaak uit in wellevendheidsadviezen: ‘je moet, bijvoorbeeld, beschaafde en nette manieren hebben en de regels van de conversatie beheersen om vrienden te maken, op het juiste moment en beleefd je diensten verlenen om ze te behouden, en je verloren vrienden weten op te geven zonder dat het tot scènes komt, die toch altijd een slechte indruk maken in de wereld’ (EA, blz. 83). De markiezin de Lambert gaat zelfs zover te stellen: ‘Al de verplichtingen van de wellevendheid liggen besloten in de plichten van de ware vriendschap’Ga naar eind[13] (EA, blz. 84). Voor auteurs als deze markiezin is er geen scherpe grens tussen de intieme vriendschap van twee personen, en de ruimere sociale omgang. De markies van Caraccioli wijst de tegenstelling tussen die twee vormen van sociaal verkeer zelfs radicaal af: ‘elke man die het waard is een vriend te zijn, is van nature sociaal, en je moet lachen met sommige Engelse vriendschappen die zich slechts hechten aan één persoon en die een afkeer hebben van de rest van de menselijke soort’ (EA, blz. 85-86). De negentiende eeuw zal wat anders te zien geven. In plaats van de door de regels van de savoir-vivre beheerste beschaafde omgang van gezelschappen in de salon, met variërende graden van intimiteit tussen de deelnemers, komt nu de opstelling van twee tegen allen. Stendhal: ‘Wat mij betreft, dat voel ik al sinds ik tien ben, als ik de steun heb van een vriend, de instemming van een man die mijn hart kent, dan ben ik in staat om de afkeuring te trotseren van al degenen die alleen maar | |
[pagina 425]
| |
kijken met behulp van de dagbladen. In mijn hoekje bij de haard, troostte ik mij met mijn vriend over de walging en de haat van de hele wereld’ (EA, blz. 52). | |
De oorsprong van de vriendschapWaar komt de vriendschap uit voort? Dat was één van de vragen die de achttiende eeuw bezighielden. Vindt zij haar oorsprong in de deugd? In het genot? In de eigenliefde en het eigenbelang? In een innerlijke onrust? Het meest schokkende antwoord werd gegeven door Helvétius, in een hoofdstukje van zijn De l'esprit (1758), dat nog steeds verfrissend nuchtere lectuur isGa naar eind[14]. Lang voor Freud had Helvétius al een scherpe kijk op de ambivalentie van het gevoel: ‘de vriendschap is een voortdurende opeenvolging van gevoelens van tederheid en van koelte, waarbij die van koelte zeldzaam zijn’ (EA, blz. 103). Hij prikte de heroïsche mythen en de verheerlijking van de vriendschap door. Voor hem is de oorsprong van de vriendschap de behoefte. Die behoeften veranderen, en met hen de vriendschap. Hoe onafhankelijker je bent, hoe minder behoefte je hebt aan vriendschap. De filosoof onttrekt zich aan de uitwisseling van dienstbaarheden in de vriendschap en spreidt zijn gevoelens van tederheid over de hele mensheid. De vriend van de mensen is de vriend van niemand in het bijzonder. Voltaire, die nochtans alle sympathie had voor Helvétius' filosofisch project, was geschokt door deze beschouwingen over de vriendschapGa naar eind[15]. En Diderot wijdde aan Helvétius een stekelige alinea aan het slot van zijn verhaal ‘Les deux amis de Bourbonne’, waarin hij de traditie van de heroïsche vriendschap laat herleven in zijn eigen tijd: ‘Je mag besluiten dat er over het algemeen geen steviger vriendschappen te vinden zijn dan die tussen mannen die niets hebben. Dan is een man heel het fortuin van zijn vriend en zijn vriend heel het zijne. Vandaar de waarheid van de ondervinding dat het ongeluk de mensen dichter bij elkaar brengt; en stof voor nog een kleine alinea om toe te voegen aan de eerste editie van het boek De l'esprit’Ga naar eind[16] (EA, blz. 106). Toch kreeg, denk ik, de nuchtere Helvétius van de geschiedenis gelijk. Hij meende dat iemand met doorzicht, die de karakters en de levensomstandigheden van twee vrienden kent, met astronomische precisie zou kunnen voorspellen op welk ogenblik ze elkaar niet meer van nut zullen zijn en met elkaar zullen brekenGa naar eind[17]. De geëxalteerde Diderot zag niet alleen zijn vriendschap met Rousseau op de klippen lopen, maar ook zijn relatie met Grimm zware klappen krijgenGa naar eind[18]. En uiteindelijk bleek | |
[pagina 426]
| |
ook zijn eeuwige liefde en vriendschap voor Sophie een teleurstelling, omdat hij weinig terugkreeg voor zijn emotioneel engagementGa naar eind[19]. Een totaal andere benadering van de vriendschap dan die van Helvétius werd ontwikkeld door de Schotse denkers Shaftesbury, David Hume en Adam Smith. In de sympathie zien zij een basisgegeven van het menselijk bestaan. Adam Smith, vandaag vooral bekend om zijn economische theorieën, in de opening van The Theory of Moral Sentiments, uit 1759: ‘Hoe zelfzuchtig de mens ook mag verondersteld worden te zijn, toch is het duidelijk dat er in zijn aard een paar principes zijn, waardoor hij geïnteresseerd is in het lot van anderen, en die maken dat hun geluk voor hem noodzakelijk is, ook al heeft hij er zelf niets aan dan het genoegen het te zien’Ga naar eind[20] (EA, blz. 115). Kort na de Franse Revolutie publiceert Sophie Grouchy, weduwe Condorcet, een Franse vertaling van de moraalfilosofie van Smith, samen met haar eigen Lettres sur la sympathie. Voor haar is de individuele sympathie, die ontstaat als de blikken elkaar kruisen en fysionomie en gebaren meevoelend geïnterpreteerd worden, de oorsprong van de vriendschap. Maar zij combineert dit morele gevoel met het enthousiasme en de dynamiek van de vriendschapstraktaten uit de tweede helft van de achttiende eeuw. En zij voegt daar een educatieve dimensie aan toe: van in de kinderjaren moeten de gevoeligheid, de vrijgevigheid en de mogelijkheid om te genieten van het geluk van de ander ontwikkeld worden, om zo de toegang tot de ware vriendschap vrij te maken. Anne Vincent-Buffault geeft een wat vertekend beeld van de invloed van de Schotse filosofen op het Franse denken over de vriendschap door het haast uitsluitend te hebben over Sophie Grouchy. Verwaarloosd wordt de invloed van Shaftesbury (1671-1713), bijvoorbeeld op Diderot, die zijn schrijversloopbaan begon met het vertalen van essays van de Schot. Al in 1745 heet het in Essai sur le mérite et la vertu van Shaftesbury / Diderot: ‘Het belangrijkste middel om gelukkig te zijn, is sociale gevoelens te hebben, en die neigingen missen, dat is ongelukkig zijn’Ga naar eind[21]. Aan het begin van de negentiende eeuw is het volgens Anne Vincent-Buffault de schrijfster Germaine de Staël die met haar werk De l'influence des passions sur le bonheur des individus et des nations de traditionele tegenstelling tussen liefde en vriendschap op haar kop zet. De overgeleverde visie stelde de gematigdheid van de vriendschap boven de chaos van de passie. Maar voor Germaine de Staël zijn de mateloosheid, de dronkenschap en de verblinding van de amoureuze passie van een hogere orde. De vriendschap tussen mannen wordt | |
[pagina 427]
| |
volgens haar ingeperkt door de rivaliteit, en waar vrouwen hun rivaliteit kunnen overstijgen, is hun vriendschap vooral het uitwisselen van amoureuze confidenties. Germaine de Staël ziet niet veel mogelijkheden voor echte vriendschap, en vindt het belangrijker goed te zijn en zijn plicht te doen, vooral dan binnen het gezin. Anne Vincent-Buffault vindt deze benadering richtinggevend voor de negentiende eeuw: ‘In Frankrijk zal de vriendschap, wat het discours betreft, gekneld raken tussen de exaltatie van de romantische liefde en de intensivering van de banden van het gezin in zijn kernvorm, meer bepaald in de vorm van het huwelijk’ (EA, blz. 121). | |
Vriendschap en adolescentieTraditioneel gold de vriendschap tussen rijpe persoonlijkheden als de meest volmaakte. Maar dat verandert in de achttiende eeuw: ‘de jeugd wordt de gunstige periode voor vriendschapsbanden en de ervaring die de persoonlijkheid vormt in de achttiende en de negentiende eeuw’ (EA, blz. 136). Rousseau is hier met de pedagogische utopie van zijn Emile (1762) een pionier. Hij construeert de adolescentieperiode als een levensfase waarin, nog voor het ontluiken van de liefde, de vriendschap de vormende kracht is. Bij Rousseau sluit de opvoeder vriendschap met de adolescent die hij moet opvoeden, en slaagt er op die manier in hem te leiden. Zo positief werd er niet altijd over dat soort vriendschap gedacht. Madame de Maintenon (1635-1719), die in 1683 of 1684 in het geheim trouwde met Lodewijk XIV, en die het meisjespensionaat Saint-Cyr stichtte, keurde in haar Entretien avec les Dames (1700) preferentiële vriendschappen tussen leraressen en leerlingen af. Zij gaf de raad, aan een leerlinge van wie de gevoelens te zeer op één lerares gericht waren, uit te leggen dat ze de leerkrachten niet als verschillende personen zou mogen zienGa naar eind[22]. Maar de praktijk was vaak cruer dan dat. Dat blijkt b.v. uit de memoires van Marie de Flavigny (1805-1876), gravin van Agoult, geliefde van Liszt en schoonmoeder van Richard Wagner, en auteur onder het pseudoniem Daniel Stern. Als jong meisje in het Sacré-Coeurpensionaat ontwikkelt zij een warme vriendschap voor een zuster, en legt met haar klasgenoten samen om haar als verjaardagsgeschenk een ruiker bloemen aan te bieden. Maar het boeket wordt geconfisqueerd door de overste, het meisje wordt zwaar gekapitteld, en de non weggestuurdGa naar eind[23] (EA, blz. 145). In de jongensscholen was het eerst de schrik voor weerspannigheid, voor onanie en voor verwijfdheid, die leidde tot een strakke controle van de opvoedelingen. Naar het einde van de negentiende eeuw nam de pedagogische angst voor homoseksualiteit de overhand. Die ging | |
[pagina 428]
| |
zo ver dat van de ene kant de afschaffing van jongensinternaten bepleit, en van de andere kant de scheiding van de seksen versoepeld werd. ‘De gevaren van de coëducatie van de seksen zijn kleiner dan die van het internaat voor meisjes en jongens’ (Dugas in 1895, EA, blz. 151). Jaloezie en passie, die in de achttiende eeuw nog vanzelfsprekende elementen van de vriendschap waren, worden in het nieuwe medische discours over de ‘seksuele inversie’ geïnterpreteerd als zorgwekkende signalen van homoseksualiteit. Nochtans ontstaat er, parallel met de bestrijding van de particuliere vriendschap, ook een cultus van de geestelijke vriendschap in katholieke kringen, b.v. in de katholieke jeugdbeweging Le Sillon (1899-1910). Deze trend zal overgenomen worden in de scouting en in de beweging van de jeugdherbergen. | |
Vriendschap, huwelijk en feminismeHet relatiemodel van de vriendschap, zoals dat via de teksten uit de oudheid was overgeleverd, was gericht op gelijkheid en geestelijke uitwisseling. Op twee manieren kon dit model de man-vrouwrelaties in egalitaire zin beïnvloeden. Op de eerste plaats door in het huwelijk binnen te dringen. In het Duits piëtisme en in het Engels puritanisme van de zeventiende eeuw ontwikkelden zich al vormen van geestelijke vriendschap binnen het huwelijk. En in het Frankrijk van de achttiende eeuw zien we vormen van vriendschappelijk huwelijk, waarbij de partners elkaars gespreksgenoten zijn en elkaar actief ondersteunen, zoals b.v. het echtpaar Roland-Phlipon. Anne Vincent-Buffault spreekt van ‘een opwaardering van het echtpaar die meer berust op tedere vriendschap dan op amoureuze hartstocht’ (EA, blz. 210). Aan de andere kant had je in Frankrijk al in de zeventiende eeuw de ‘précieuses’, vrouwen die aanspraak maakten op intellectuele ontwikkeling en emancipatie, en die de gevaren en de beperkingen van het huwelijk vaak goed aanvoelden. Zij zochten tedere relaties die niet zouden leiden tot onderwerping aan een man. In de traditie van dit feminisme situeert Vincent-Buffault Madame de Lambert, die een befaamde salon had van 1710 tot 1730, en die de vrouwen aanraadde van hun minnaar een goede en trouwe vriend te maken. ‘De vrouwelijke en feministische strategie loopt via het sluiten van vriendschap’, besluit Vincent-Buffault (EA, blz. 197). Een moderne versie van deze gedachte is te vinden bij de Amerikaanse feministische schrijfster Rita Mae Brown: ‘Leg al je eieren in de mand van de romantische liefde en het kan je gebeuren dat je niets overhoudt. Als je een lange-termijnrelatie met een man of met een vrouw wilt, is vriendschap een betere gok dan romantische liefde. Je moet het zo bekijken: vriendschap is liefde | |
[pagina 429]
| |
die draaglijk gemaakt is’Ga naar eind[24]. In de achttiende en negentiende eeuw kende Frankrijk talrijke opmerkelijke gemengde vriendschappen, waarin vrouwen die zich intellectueel profileerden gesprekspartners waren voor mannen die actief waren in wetenschap, literatuur of politiek: Voltaire en Madame Deffand, Galiani en Madame d'Epinay, Condorcet en Julie de Lespinasse, Flaubert en George Sand, enz. Daarbij is duidelijk dat de geschiedenis van de vriendschap een onderscheid moet maken tussen gemengde vriendschappen, en die van mannen en vrouwen onderling. ‘De geschiedenis van de vrouwenvriendschap en die van de mannenvriendschap zijn niet complementair en niet symmetrisch...’ (EA, blz. 190). De meeste vriendschapsrelaties die Anne Vincent-Buffault bespreekt, betreffen personen uit de aristocratie of de burgerij. Bij wijze van tegenwicht besteedt zij ook een fascinerend hoofdstuk aan de vriendschap in kringen van arbeiders en van de opkomende sociale beweging. Maar het zou een apart essay vergen om daarop in te gaan. In het totaal heeft Anne Vincent-Buffault een veertigtal correspondenties en autobiografieën verwerkt. Dat betekent een schat aan informatie over de intieme menselijke relaties van de achttiende en negentiende eeuw, waarvan ik hier alleen maar enkele voorbeelden en aspecten heb kunnen aanhalen. Wel is het jammer dat L'exercice de l'amitié wat met de Franse slag geschreven is. Soms mis je bronvermeldingen bij feiten of citaten, of zijn die niet nauwkeurig genoeg. Een register en een bibliografie van alle in de noten vermelde literatuur zouden het werk veel hanteerbaarder hebben gemaakt. Ook enige methodologische verantwoording en een beter uitgewerkt theoretisch kader zouden welkom zijn geweestGa naar eind[25]. Maar ondanks deze gebreken is L'exercice de l'amitié een rijk boek, dat aanzet tot denken en aanmoedigt om het onderwerp verder te exploreren. |
|