Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Franc Schuerewegen
| |
[pagina 337]
| |
echt hetzelfde. Maar hij doet alsof. Eigenlijk heeft hij er genoeg van. Het werd allemaal al eens gepubliceerd. Het is nu aan de uitgever om van al die teksten die hij in de loop der jaren bij elkaar heeft geschreven, één groot geheel te maken. Vanaf het prille begin (het eerste boek dat hij onder eigen naam publiceert, verschijnt in 1829: Le Dernier Chouan) heeft hij pogingen ondernomen om zijn teksten te groeperen: Scènes de la vie privée, Etudes de moeurs, Etudes philosophiques... Hij is altijd al geobsedeerd geweest door literaire verzamelingen. Van meet af aan werkt hij aan twee dingen tegelijk: aan de constructie van de literaire kathedraal en aan het schrijven van de teksten die als bouwstenen voor de kathedraal moeten dienen. Het ene kan natuurlijk niet zonder het andere. Hoe complexer de constructie wordt, hoe meer teksten er moeten worden geschreven. Hoe meer teksten er worden geschreven, hoe meer de constructie moet worden aangepast. Uiteindelijk dreigt de schrijver te bezwijken onder het gewicht van zijn eigen, massale produktie: ‘Als ik bedenk wat ik nog allemaal moet doen... Ik hoop dat men over mij zal zeggen wat mijn uitgevers nu al zeggen: “lang leve Balzac!”’ (‘Avantpropos’ van de Comédie humaine, 1842)Ga naar eind[2]. IJdele hoop. In de acht jaren die hem nog resten, zal hij steeds minder gaan schrijven. Zijn werk verkoopt slecht. Door geldgebrek gedwongen, zal hij zich meer en meer als toneelauteur profileren, zonder veel succes. Bovendien breekt er een periode aan waarin hij veel moet reizen. Hij wil in het huwelijk treden met Madame Hanska, die onlangs weduwe is geworden. Hij heeft geld nodig. Er blijft dan ook weinig tijd over om te schrijven. Bovendien interesseert het hem allemaal niet meer zoveel. Hij beseft dat het toch nooit in orde zal komen. Het gaat van kwaad tot erger. Op een bepaald moment wordt de relatie tussen de auteur en zijn oeuvre afstandelijk. En, afstandelijkheid ontlokt ironie. In een brief uit 1846 noemt hij zichzelf ‘le grrrrand auteur de la grrrrrande Comédie humaine’ (december 1846). Dat is zowat het laatste wat hij over zijn onvoltooide meesterwerk zal zeggen. Het klinkt niet erg hoopgevend. Hij is ziek. Hij heeft te hard gewerkt. De weinige energie die hem rest, wil hij nu voor wat anders gebruiken. In maart 1850 treedt hij in het huwelijk. In augustus van hetzelfde jaar sterft hij. Zijn weduwe betaalt alle resterende schulden. En hertrouwt. | |
Onvoltooid monumentDe schrijver is dood. Het monument is onvoltooid gebleven. Maar de bouwval die hij heeft nagelaten kan nog bezichtigd worden en oefent | |
[pagina 338]
| |
op veel lezers een opvallende aantrekkingskracht uit. Lezers van faam, schrijvers ook. Emile Zola bijvoorbeeld, die in Les Romanciers naturalistes (1882), een boek waarin hij een aantal ‘voorlopers’ van de naturalistische beweging de revue laat passeren, een lang hoofdstuk wijdt aan ‘le père du roman naturaliste’. Zola maakt van het werk van zijn voorganger de volgende, toch wel merkwaardige analyse: ‘Dit oeuvre is onvoltooid gebleven, dat is waar. Maar laten we ons geen illusies maken. Dat kon ook niet anders. Indien hij meer tijd had gehad, dan was het ook niet afgeraakt. Misschien is dat maar goed ook. Dit werk is een meesterwerk geworden juist omdat het geen meesterwerk is, omdat het niet is geworden wat de schrijver wilde dat het werd, omdat hij zelf heeft toegegeven niet in zijn opzet te zijn geslaagd’. Vandaag blijft alleen de bouwval over. Geen kathedraal, maar een onvoltooid gebleven toren van Babel. Nu de schrijver er niet meer is om zijn werk van commentaar te voorzien, om ons te doen geloven dat het allemaal in orde zal komen, dat we geduld moeten oefenen, dat alle leemtes in het geheel uiteindelijk zullen worden opgevuld, wordt het duidelijk hoe volmaakt het eigenlijk allemaal wel is. Dit werk zal eeuwig blijven bestaan omdat het niet echt bestaat als werk, omdat het onvoltooid is gebleven: ‘Het slijk en het zand zullen met de jaren verdwijnen. Maar het marmeren skelet zal zichtbaar blijven, zoals een stad gezien vanuit de verte, immens en in stukken gehakt’Ga naar eind[3]. Ook Marcel Proust wordt getroffen door de onvolkomenheden in Balzac, door de mankementen die paradoxaal genoeg evenzoveel sterke punten zijn. In zijn postuum verschenen roman La Prisonnière (1923) wijdt Proust lang uit over ‘ce caractère d'être - bien que merveilleusement - toujours incomplètes, qui est le caractère de toutes les grandes oeuvres du XIXe siècle’. Proust legt uit wat hij met zijn uitspraak bedoelt, waarom Balzac in zijn ogen een uitstekend voorbeeld is van de positieve, zeg maar moderne vorm van onvoltooidheid waarmee we sinds de romantiek te maken krijgen. Voor Proust is Balzac er wel in geslaagd eenheid te scheppen in de veelheid van zijn literaire werk. Proust heeft het dan over een eenheid met terugwerkende kracht, een samenhang die niet als zodanig door de schrijver werd bedoeld, maar die zich achteraf aan hem heeft geopenbaard: ‘Een retrospectieve, maar toch geen illusoire eenheid. Dan zou er namelijk niets van overblijven. Er zijn zoveel middelmatige schijvers die met behulp | |
[pagina 339]
| |
van veel titels en tussentitels de indruk proberen te geven dat ze van bij het begin wisten waar ze naar toe wilden’Ga naar eind[4]. De beste manier om te totaliseren, is er gewoon niet aan te denken. Je moet wachten tot het vanzelf komt. Balzac heeft dat niet gedaan. Zijn totaal-constructie bleef dan ook onafgewerkt. Achteraf is er echter iets merkwaardigs gebeurd. De stukken en brokken van het onvoltooide meesterwerk zijn als het ware spontaan aan elkaar gaan groeien. De schrijver zelf heeft allicht niet veel vat gehad op dit wordingsproces. Maar dat is niet belangrijk. Er is nu een organische eenheid ontstaan, veel sterker, veel hechter dan de initiële, bouwkundige constructie die door de auteur was beoogd. Proust denkt natuurlijk ook aan zichzelf wanneer hij dit schrijft, aan de moeilijkheden die hij ondervindt om van A la recherche du temps perdu één grote roman te maken. Maar het gaat toch in de eerste plaats over Balzac: over de geniale mislukking die Balzacs Comédie humaine uiteindelijk voor ons geworden is. In feite zeggen Proust en Zola net hetzelfde. Balzac was een knoeier. Daarin schuilt zijn meesterschap. De Comédie humaine is een puinhoop. Daarom is het allemaal zo prachtig. | |
Een lege plekIk lees nog maar zelden een boek van Balzac. Af en toe nog, voor een college of een lezing. Ik heb hem vroeger te veel gelezen. Dat is het nadeel wanneer je als professioneel lezer over een auteur een studie maakt. Je bent dan zo intens met je object bezig dat er een moment van verzadiging komt waarop lezen niet meer prettig is. Dat heeft niets te maken met de auteur die je leest, maar alles met het institutionele kader waarbinnen je leest, waarbinnen je verplicht wordt te lezen. De essentie van het lezen is natuurlijk dat het oneindig is, dat je een tekst altijd kunt blijven herlezen. Maar door omstandigheden wordt dit soms onmogelijk gemaakt. Al lees ik hem niet meer zo veel, er is één werk van Balzac, een tekst, een fragment (ik weet eigenlijk niet goed welk woord ik moet gebruiken) dat me blijft boeien. Dat me meer en meer fascineert. Het is niet echt een tekst in de gewone betekenis van het woord. En hij is ook niet echt leesbaar, denk ik. Je vindt hem in het laatste deel van de twaalfdelige Pléiade-editie van de Comédie humaine, in het deel waarin de uitgevers een aantal ‘schetsen’ (Ebauches) bij elkaar hebben gebracht, afval, zeg maar, teksten waaraan de schrijver zelf geen duidelijke bestemming heeft gegeven, en waarvan we bijgevolg niet goed weten waar ze nu juist bij horen, in welke categorie ze moeten worden ondergebracht. Ebauches is een titel die door de uitgever werd bedacht. Het is geen | |
[pagina 340]
| |
echt goede titel. Wat hier wordt aangeboden kan je namelijk maar moeilijk ‘voorbereidend materiaal’ noemen. Het zijn de miskleunen van de schrijver, probeersels, onhandigheden, teksten waaraan hij ooit begonnen is en die hij nooit heeft afgemaakt. Boeiende lectuur. Misschien wel van het boeiendste van wat Balzac ooit heeft geschreven. De schrijver begint een verhaal. Soms vind je achtereenvolgens verschillende versies van hetzelfde begin. Plots houdt het op. Gedaan. De schrijver kan niet verder. Hij heeft geen inspiratie meer. Iets remt hem af. Maar wat? De uitgevers hebben geprobeerd voor een aantal van die misgeboorten een passende verklaring te vinden. Al blijft het natuurlijk allemaal erg hypothetisch, meestal lukt hun dat vrij aardig. Soms is het literaire falen te wijten aan externe factoren. Uit brieven en documenten die werden bewaard, blijkt bijvoorbeeld dat de schrijver niet genoeg tijd had om het verhaal helemaal af te maken; of dat hij tegelijkertijd een andere tekst wilde schrijven die hem uiteindelijk veel interessanter leek. Soms spelen interne factoren een rol: de schrijver begint aan iets waarvan het achteraf voor ons duidelijk is dat het toch niets kon worden. Maar dat kon hij zelf natuurlijk niet op voorhand weten. Bij het fragment dat ik hier even van dichterbij wil bekijken, liggen de zaken anders. Hier is het absoluut niet duidelijk waarom de tekst onvoltooid gebleven is, waarom er überhaupt nauwelijks een tekst is. Alles wijst er integendeel op dat de schrijver het verhaal wel had kunnen afmaken, indien hij het had gewild. Het onderwerp lag hem. Hij had zich uitstekend gedocumenteerd. Uit zijn correspondentie en een aantal persoonlijke documenten blijkt dat hij zeer goed wist waar hij naar toe wilde. Een van die documenten is de bundel Pensées, sujets, fragments, een soort persoonlijk dagboek, waarin het volgende idee voor een roman staat opgetekend: ‘Ik wil de roman La Bataille schrijven. Op de eerste bladzijde hoor je het kanon donderen, op het einde is er de overwinningskreet. De lezer moet de indruk hebben dat hij echt op het slagveld staat, hoog op een berg, en dat geen enkel detail hem ontgaat: uniformen, accessoires, gekwetsten’Ga naar eind[5]. Een veldslag beschrijven. Volledig beschrijven. Met alles erop en eraan. Alle geuren, kleuren, geluiden, indrukken. Deze roman moet een toppunt van realisme worden, van een bijna cinematografisch realisme. Terwijl hij in zijn luie stoel zit, moet de lezer de indruk krijgen dat hij een toeschouwer is, dat hij erbij hoort. Hoe schrijf je zo'n roman? In de ogen van de schrijver volstaat het eraan te beginnen. Dat blijkt uit een fragment van een brief van januari 1833 aan de Oekraïense Muze. De | |
[pagina 341]
| |
schrijver vertelt hoe de roman die hij wil schrijven eruit zal zien. En hij is hier zo mogelijk nog enthousiaster dan in Pensées, sujets, fragments: ‘Ja, hier zie je het afschuwelijkste, maar ook het mooiste van wat een veldslag echt is. Essling, dat is de veldslag waarover ik het zal hebben. Ook al is hij een echte droogstoppel, mijn lezer moet de indruk hebben dat hij er echt bij hoort. Hij ziet het landschap, de heuvels, de soldatenmassa, de strategische gebeurtenissen, de Donau, de bruggen, hij hoort het schieten, hij volgt het militaire schaakspel, hij begrijpt hoe dit immense lichaam in elkaar zit. Napoleon is er natuurlijk ook bij. Maar ik toon hem niet. Misschien beschrijf ik hoe hij de Donau oversteekt. Géén vrouwen, alleen kanonnen, paarden, twee legers, uniformen. Het begint met een kanonschot, op het einde: stilte. Je leest in de rook. Als het boek uit is, heb je de indruk dat je alles echt hebt beleefd’Ga naar eind[6] (Aan Madame Hanska, januari 1833). Dit onderwerp is de schrijver op het lijf geschreven. Dit is echt iets voor hem. De Napoleon der Letteren komt oog in oog te staan met zijn alter ego. De echte Napoleon komt zelf nauwelijks in de roman aan bod: ‘Napoléon que je ne montrerai pas ou que je laisserai voir’. Dat komt omdat de enige, echte krijgsheer in dit geval de schrijver zelf is. La Bataille is zijn hoogstpersoonlijke veldslag, zijn gevecht met de woorden, zijn heroïsche confrontatie met het blad papier dat voor hem ligt. Napoleon heeft de slag om Essling gewonnen. Balzac heeft de zijne verloren. Tenminste, dat is de indruk die je krijgt wanneer je geconfronteerd wordt met wat La Bataille uiteindelijk geworden is. Niets eigenlijk. Een titel, een ondertitel, en een half stuk zin: LA BATAILLE Is dit een schets, een ‘ébauche’? Ik denk dat we die term hier maar beter kunnen vermijden. La Bataille is een niet-tekst, een onding. La Bataille bestaat niet of nauwelijks. Vandaar dat je het eigenlijk ook geen echte mislukking kunt noemen. Eigenlijk zou ik bijna het omgekeerde durven beweren: indien je heel ver zou gaan in de redenering die ik nu volg (ik denk dat je dat moet doen; ik denk dat de schrijver ons in dit geval zelf de toestemming geeft om de zaken een beetje te forceren), dan zou je kunnen stellen dat La Bataille het enige, echte Balzaciaanse meesterwerk is: de roman die de schrijver heeft beschreven, in brieven en persoonlijke documenten, maar die hij nooit heeft geschreven. Waarom? Misschien vond hij het uiteindelijk zelf niet meer nodig om aan de tekst te beginnen. Misschien wist hij te goed wat hij wilde, welk effect hij | |
[pagina 342]
| |
wilde bereiken, en heeft hij uiteindelijk beslist het hele idee te laten vallen. Het velletje papier dat ons is overgeleverd, de tien woorden die door de equipe van de Pléiade zorgvuldig werden getranscribeerd, zijn de stille getuigen van die belangrijke beslissing. Dit hier, de bijna wit gebleven pagina 653 in de Pléiade-editie van de Comédie humaine, verwijst naar het moment waarop de schrijver beseft heeft dat het beter was de tekst uiteindelijk niet te schrijven. Duitse literatuurwetenschappers hebben een woord bedacht waarmee je dit effect kunt benoemen: Leerstelle, lege plek. Wat er niet staat, staat er eigenlijk wel, maar het is de taak van de lezer de lege plek in te vullen. Is La Bataille niet één grote Leerstelle, één enorme open plek? Een tekst die je niet echt kunt lezen, die je alleen maar kunt schrijven, en die elke lezer, indien hij de moeite doet om deze nog-niet-tekst van dichterbij te bekijken, op zijn manier moet benaderen? Dat maakt van La Bataille een mooie allegorie van de Balzaciaanse onvoltooidheid, van de perfecte imperfectie die voor dit oeuvre zo typisch is. |
|