Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Louis Van Bladel
| |
[pagina 117]
| |
ook over christelijke godsdienst, geloof, kerk en paus gedebiteerd. Normaal reageer je niet op provocerende Magazine-interviews. Mens, erger je niet. Maar hier is volgens mij iets serieuzers aan de hand. Om het op zijn manier te zeggen: wat Moyaert afkondigt, komt niet van hem, maar gebeurt op basis van het gezag van Jacques Lacan. Over diens psychoanalytische theorieën publiceerde Moyaert in 1994 het essay Ethiek en sublimatieGa naar eind[1]. Daaruit citeer ik van nu af aan. Het essay gaat evenzeer over religie als over ethiek. Dat zijn nl. tweelingdochters van dezelfde ‘sacrale’ moeder, de ‘symbolische orde’. Vraag daar geen uitleg over, want die is niet te geven. Het ‘sacrale’ is machtig, maar vooral onbegrijpelijk, volkomen arbitrair. ‘Hoe minder rationeel te rechtvaardigen, hoe sacraler de hechting’ (105). Religieuze - want sacrale! - verboden of geboden zijn niet te rechtvaardigen. Het had ook allemaal anders gekund! Dat is niet zomaar ‘eender wat’ vertellen. Dat is, alsof er geen vuiltje aan de lucht was, doodeenvoudig partij kiezen voor het filosofisch en theologisch, radicaal nominalisme of voluntarisme. Tekst en uitleg op bladzijden 78-79 van het essay (ik cursiveer): ‘De christelijke theologie heeft zich steeds heen en weer bewogen tussen “intellectualisme” en “voluntarisme”. Volgens het “intellectualisme” heeft God de wet gewild omdat “wat” de wet zegt goed is, of omdat de wet goed is. De wet is de uitdrukking van wat “in se” goed is, en juist daarom heeft God de wet gewild. Zijn wil is dan gebonden aan een redelijkheid, die inherent is aan het goede. Gods schepping wordt bepaald door het licht van de rede. In dit perspectief is het moeilijk denkbaar dat God een totaal andere wet zou kunnen hebben gewild. Het goede wordt niet aangetast door een zekere contingentie en arbitrariëteit. In het “voluntarisme” daarentegen, is het goede goed omdat God het zo heeft gewild. Goed is wat God wil. De wet geldt “omdat” zij door God werd ingesteld. God had even goed een andere wet kunnen willen. Op de vraag waarom God nu precies die wet heeft gewild kan God zelf - gesteld dat Hij zou kunnen spreken, wat echter niet het geval is - geen antwoord geven. God weet dan misschien wel wat Hij wil, maar niet waarom Hij het wil. Zodra Hij probeert te zeggen waarom Hij die wet heeft gewild, wordt Zijn vrije, grondeloze wil reeds opnieuw bepaald door iets wat Hijzelf niet heeft gecreëerd. [...] Wanneer God niet weet waarom Hij iets wil, dan betekent dit dat God onbewust is. “Dieu est inconscient”, aldus Lacan. De extreem-voluntaristische consequenties van het christelijk creationisme gaan samen met de gedachte dat het zijn (de natuur) op zich geen enkel aanknopingspunt meer biedt voor het goede... Heeft God bepaalde redenen en bedoelingen gehad om de wet in te stellen? Heeft Hij zich bekommerd om wat “goed is voor ons”? Heeft Hij zich laten leiden door het inzicht dat het goed is dat mensen gehoorzaam zijn, enzovoort? Of heeft God enkel gewild dat er een wet is en dat we gehoorzaam zijn?’. | |
[pagina 118]
| |
Voilà. Begrijp je nu Moyaerts superieure lachje: ‘Ach man, welke rationele vraag zou u me over religie willen stellen?’. Of hij dat nu geoorloofd vindt of niet, ik wil hem toch wel enkele, misschien zelfs rationele vragen stellen. Eerst over Lacan, alleen maar inzoverre diens gedachtengoed de sacrosancte bron lijkt te zijn van Moyaerts opvattingen over ethiek, religie en christelijke godsdienst. Daarna, iets directer, over de m.i. ronduit onchristelijke, zelfs anti-humane ethische, religieuze en theologische ideeën waartoe Moyaert van daaruit komt. | |
Lacan[1] Geen zweem van twijfel bij Moyaert over Lacans radicaal nominalistische teken- en taalleer. Daarop berust nochtans heel zijn ethisch formalisme en ronduit fundamentalistische ‘exegese’ van ‘sacrale teksten’: ‘de letter van de wet of de wet als letter’ (124). [2] Wat Lacans structurele antropologie betreft: daarvoor naar Lévi-Strauss verwijzen (13, 67), is bedrieglijk. Om maar één, door Moyaert geliefd voorbeeld te nemen: dat het incest-verbod de facto blindelings, onbegrepen aanvaard werd, betekent voor Lévi-Strauss niet dat het zonder meer arbitrair was; hij poogt er een redelijke verantwoording van te geven. Onbegrepen is niet hetzelfde als in sé onbegrijpelijk. Lévi-Strauss staat trouwens niet alleen om ook nog voor andere taboes redelijke verklaringen te geven. [3] Wat Lacans psychoanalytische originaliteit betreft: als Moyaert zogenaamd voorbijgaat aan de vraag of Lacans opvatting van het ‘onbewuste’ al dan niet te verzoenen is met Freud (12), maar nadien in het lang en het breed verdedigt dat het ‘onbewuste’ onmogelijk te verdringen valt, maakt hij het zich té gemakkelijk, ook al gaat het in dat ‘onbewuste’ niet alleen over ‘libido’. Je hoeft geen aanhanger van Freud te zijn om zijn ‘Wo Es war, soll Ich werden’ toch maar te verkiezen boven het zgn. ontembare, alleen maar esthetisch te sublimeren, doelloze ‘verlangen’ van Lacan. [4] Wat de ethiek van Lacan betreft: moraalfilosofisch ben ik de inderdaad nogal formalistische ethiek van Kant niet erg toegedaan. Maar wat Lacan - altijd volgens Moyaert - daartegen, vooral tegen de Rede waarop Kant zich beroept, inbrengt, lokt bij mij eenzelfde reactie uit als ten aanzien van Freud: geef mij dan toch maar Kant. Zou Kants ‘ohne ein anderes Zweck’ echt betekenen: dus ‘moeten’ op grond van ‘niets en niemand’ (13, 67). Of: ‘zowel de zedenwet als de symbolische orde [zijn] in wezen een “creatio ex nihilo”’? (13, 39). Zou er geen verschil kunnen bestaan tussen het doel (das Ziel) dat je voor ogen staat en de (bij)bedoeling (das Zweck) die je daarbij hebt? Overigens formuleert Kant zijn categorische imperatief ook inhoudelijk, zoals in: ‘Handel | |
[pagina 119]
| |
zo dat u de mensheid zowel in uw persoon als in de persoon van ieder ander altijd tegelijkertijd als doel stelt, nooit louter als middel gebruikt’. Hier ligt de eigenlijke struikelsteen. De mens als doel! Dat is voor een radicale structuralist de grootste ketterij die je kunt verkopen. Dat blijkt ook uit Lacans interpretatie en verwerping van Aristoteles' eudaimonisme. Dat wordt steevast uitgelegd als ‘utilisme’, belangzucht, egoïsme. Nut, belang, genot... en geluk, dat is voor Lacan, en dus ook voor Moyaert (passim) allemaal hetzelfde. Nooit gehoord van een zowel subjectief als objectief moment in de ethische motivatie, subjectief geluksverlangen (eudaimonisme) en objectief waardenbesef (axiologie)? Eudaimonisme is voor Moyaert hetzelfde als subjectivisme. Hiermee is het hoge woord eruit. Net als het verlangen naar geluk, bevrijding en bevrediging, zijn ook het opkomen voor het menselijk subject, de verdediging van de menselijke subjectiviteit, het geloof in de wenselijkheid en de mogelijkheid van menselijke autonomie, ja zelfs een teleologische, op menswording afgestemde voorstelling van de natuurlijke evolutie (18)Ga naar eind[2], allemaal uitingen van menselijke zelfoverschatting. Wie het daar nog over heeft, weet blijkbaar nog altijd niet dat een bepaald filosofisch structuralisme het menselijk subject eens en voorgoed in die zin dood heeft verklaard dat het gewoon nooit bestaan heeft; christenen, en humanisten in het algemeen, hebben zich dat in hun hoogmoed alleen maar ingebeeld. Wanneer gaan we nu eens eindelijk (à la Heidegger?) wat etymologischer omspringen met de begrippen die we hanteren? ‘Subject’ komt van het Latijnse ‘subjectum’. Dat betekent niet onderwerp, persoon, bewust en vrij ‘ik’, maar voorwerp, onderworpenheid, eventueel speelbal (de structuralistische pion op een schaakbord) van wat zich boven je hoofd, niet te begrijpen, arbitrair, afspeelt. Je staat versteld met hoeveel gretigheid Moyaert zich vermeit in de ‘de-centralisatie van het subject’, ‘het ik-loze subject’ van Lacan (18, 20). Zelfs ‘l'homme est une passion inutile’ van Sartre wordt erbij gehaald (25). Het pijnlijke daarbij is dat volgens Moyaert het al of niet aanvaarden van die subject-interpretatie erover beslist of je wel of niet weet wat ‘religie’ eigenlijk is. Het toeval wil dat ik me professioneel nogal ingelaten heb met maatschappij-filosofen die bijzonder gevoelig waren voor de niet zozeer theoretische (structuralistische) als wel praktische (sociaal-economische) reductie van veel menselijke subjecten tot ondergeschikte schakels in maatschappelijke raderwerken. Een van mijn cursussen had als thema: ‘Van de ondergang naar de opstanding van het subject’. Bovenaan stond een tekst van Sartre: ‘L'essentiel nest pas ce qu'on a fait de l'homme, mais ce que l'homme fait de ce qu' on a fait de lui’. Ik ben geen fan van Sartre, evenmin als van Freud of Kant, maar even tussendoor flirten met Sartres ‘passion inutile’ zonder diens humanisme ter sprake te | |
[pagina 120]
| |
brengen, is niet fair. Sartre heeft zich nooit neergelegd bij het structuralistisch anti-humanisme, al is ook voor mij zijn humanisme te prometheisch. | |
Religie(s) en christendomDat alles schijnt ver verwijderd te liggen van wat Moyaert over ethiek, religie en christendom beweert, maar dat is niet het geval. Hier is niets minder in het geding dan het mens- en vooral het Godsbeeld waarin je gelooft of waarvoor je opteert, naargelang je je laat inspireren door een psychoanalyticus als Lacan ofwel door andere cultuurantropologen en ethici, en - wat meer bepaald de christelijke godsdienst betreft - door de Schrift, de kerkelijke Traditie en de theologische uitdiepingen ervan. Maar zelfs het onderscheid tussen religie(s) in het algemeen en christelijke godsdienst in het bijzonder, onderscheid waarop ik al enkele keren zinspeelde, is er voor Moyaert blijkbaar te veel aan. In één adem heeft hij het voortdurend tegelijk over: taboes en dogma's; sacrale macht en goddelijk gezag; heidense riten en kerkelijke sacramenten (58); rituele mee-prevelarij en christelijke geloofsbelijdenis. (‘Het uitspreken van de belijdenis is als zodanig reeds voldoende. Hoe men de rituele act van het uitspreken van binnenuit beleeft, is daarbij van ondergeschikt belang. Men heeft gezegd wat men moest zeggen. Vanuit het standpunt van de objectieve symbolische orde zijn we in orde. Het geloof komt als het ware los van mij tot stand. De symbolische orde negeert het belang van de strikt persoonlijke belevingen. Niet mijn innerlijk staat garant voor mijn geloof, maar de rituele woorden’ (57), ‘Niet ik bid, “het” bidt. De symbolische gemeenschap is een gebedsmachine’ (61)). In één adem heeft hij het over: toevallige, niet onfeilbare, zelfs arbitraire uitspraken van een paus en onfeilbare, pauselijke ex-cathedra-uitspraken; onbegrepen interdicten en rationeel te verantwoorden ethische richtlijnen; ‘eender wat’ beweren en theologisch proberen te interpreteren wat Schrift en kerk ons als geloofsgoed toevertrouwen; kortom, blind geloof (je reinste fideïsme) en christelijk Godsvertrouwen. Alle mogelijke, zowel antieke als recentere vormen van religie op één hoopje gooien, is al pijnlijk. Maar ook het christendom (eigenlijk ook andere profetische godsdiensten) reduceren tot wat Moyaert onder religie verstaat, is zonder meer onaanvaardbaar. Een puur ritualistische, formalistische, irrationele, magische, inhumane, hier en daar zelfs antihumane voorstelling van de christelijke godsdienst (en van de zgn. sacrale, christelijke ethiek) is een, zowel bijbels en traditioneel kerkelijk als theologisch, gewoon domme vertekening van die ‘religie’. Met zijn Lacaniaanse ‘theologie’ doet Moyaert gewoon niets anders | |
[pagina 121]
| |
dan het in de mode zijnde ‘religieus’ eclectisme of syncretisme psychoanalytisch goedpraten. Wie vertelt volgens hem te veel flauwekul over religie en dus ook over het christendom? Hij heeft het blijkbaar niet op sektarische buitenstaanders, maar op binnen-kerkelijke, christelijke theologen gemunt. Vertellen die mensen zomaar ‘eender wat’ zoals hij beweert? Vragen die van de paus dat die ‘eender wat’ vertelt en, liefst om de zoveel jaar, de christelijke ethiek aan maatschappelijke ontwikkelingen ‘aanpast’? Fundamenteel: weegt, waar het om het christelijk geloof gaat, het gezag van Lacan zwaarder dan dat van de Schrift? Weegt Lacans (of Moyaerts) ‘letter van de wet of de wet als letter’ (124), zwaarder dan de Schriften zoals die, dank zij exegetisch, dus (horribile dictu) wetenschappelijk onderzoek, voortdurend meer verstaanbaar worden gemaakt? Zwaarder dan het gezag, ja het gezag, van christelijke theologen die het overgeleverde geloofsgoed zo getrouw mogelijk voor mensen van vandaag meer toegankelijk en beleefbaar proberen te maken? Maar ach man, redelijke (!) toegankelijkheid, persoonlijke beleefbaarheid, wat hebben die met religieuze en ethische onderworpenheid te maken?Ga naar eind[3] | |
Ethisch formalisme en religieus irrationalismeMoraalfilosofisch en theologisch stoort mij vooral Moyaerts ethisch formalisme en religieus irrationalisme. Ethisch formalisme: iets moet niet omdat het goed is, maar iets is goed omdat het moet! (78-79). Het interview in Filosofie Magazine eindigt als volgt: ‘Ethiek verstaan betekent onder andere: inzien dat je zaken moet doen omwille van de wet. Maar die wet is zelf gegrond in niets’. Religieus irrationalisme: nooit gehoord van het traditioneel christelijke ‘fides quaerens intellectum’, ‘geloof dat naar inzicht zoekt’? Dat verlangen hebben concilies en theologen, de ene keer met meer, een andere keer met minder succes, heel de kerkgeschiedenis door, geprobeerd te bevredigen. Maar alleen al de erkenning dat het altijd om een zoeken is gegaan, stijft de mening van wie, als Moyaert, zweert bij de onaantastbare, liefst onverstaanbare letter van de ‘sacrale’ tekst of de wet van de letter: die moet je alleen maar nazeggen om ‘in orde’ te zijn met het geloof, pardon, met de ‘symbolische orde’. Niet alleen cultuur- en moraalfilosofisch, maar ook bijbels, ecclesiologisch en theologisch, misschien wel vooral spiritueel, geeft Moyaert, die zich als een ethisch en religieus deskundige opwerpt, m.i. blijk van een zelfgenoegzame ondeskundigheid. Waarom reageer ik daar zo heftig tegen? Omdat wat hij over ethiek en religie doceert en nu dus ook ruimer propageert, medeplichtig is aan de huidige ongevoeligheid voor het onderscheid tussen alle mogelijke | |
[pagina 122]
| |
(animistische, polytheïstische, atheïstische (‘iets sacraals’!), gnostische, planetaire...) vormen van ‘religie’ en het christelijk geloof in Gods menslievendheid, en dus destructief is voor een hedendaags christelijk geloofsverstaan en -beleven. Het is de zoveelste gemiste kans om in onze terecht geseculariseerde wereld het bevrijdende en bevredigende christelijk Godsgeloof meer ingang te doen vinden. Kan met ‘nieuwe evangelisatie’ iets anders bedoeld zijn? Alleen al de vraag: ‘Heeft God zich bekommerd om wat “goed is voor ons”’ als ‘intellectualistische’ onzin terzijde schuiven, kan m.i. alleen iemand die meer over God (‘l'inconscient’) meent te weten dan Jezus, Gods woord - God schijnt dus toch te kunnen spreken - ons over Hem geopenbaard heeft.Ga naar eind[4] Wat ik vooral treurig vind, is dat Paul Moyaert blijkbaar niet alleen staat met zijn ethisch formalisme en religieus fideïsme. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat hij, tezamen met nog enkele andere invloedrijke Leuvenaars, bezig is een nieuwsoortig anti-modernisme te preken. In hun rechtmatige reactie tegen de zelfoverschattingen van de Verlichting, verwarren zij m.i. uitwassen met gelukkige verworvenheden, prometheïsche zelfgenoegzaamheid met verantwoordelijke autonomie, willekeur met vrijheid, rationalisme met (ook anders dan economisch of instrumenteel mogelijke) rationaliteit, positivisme met positieve wetenschappelijkheid. Over welk soort ‘kennis’ gaat het in Kan kennis troosten? van Herman De Dijn? Over welke ‘vrijheid’ in zijn Hoe overleven we de vrijheid? Wat betekent ‘rationeel’ in ‘Ach man, welke rationele vraag zou u me over religie willen stellen’? Ze gooien m.i. wat te veel kinderen met het badwater weg. Hoe meer zij geloof en rede (opnieuw) tegen mekaar opzetten, hoe meer ongelovige rede en redeloos geloof zij bezig zijn te propageren. Blind vertrouwen is geen vertrouwen. Blind geloof is geen christelijk geloof. Als christelijk gelovige kan ik bijgevolg met de ‘religie’ en de ‘ethiek’ van Paul Moyaert niet alleen niets aanvangen, maar rebelleer ik ertegen. |
|