Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 904]
| |||||||
Toon Vandevelde
| |||||||
[pagina 905]
| |||||||
economische uitbuiting als wel door wat wij geven of gegeven hebben: ons ontwikkelingsmodel bijvoorbeeld, dat in zovele landen van de Derde Wereld de traditionele sociale verhoudingen heeft ontwricht, maar dat niet in staat is gebleken om de hoog gespannen verwachtingen in te lossen. Dit ontwikkelingsmodel omvat vele verschillende zaken. Het heeft bijvoorbeeld een veel betere gezondheidszorg gebracht en tegelijk voor een dramatische bevolkingstoename gezorgd. Het wil elk land inschakelen in wereldomvattende economische circuits, maar men ziet moeilijk in hoe een land als Rwanda, dat behalve over een overvloed aan arbeidskrachten over geen grondstoffen beschikt en waar alle import en export over meer dan duizend kilometer slechte wegen moet worden vervoerd tot aan de haven van Mombassa (Kenya), zich op een voordelige wijze in de wereldmarkt kan integreren. Samen met onze geneeskunde en een economisch model hebben we nu ook een politiek model willen exporteren, namelijk de westerse democratie. De Franse president Mitterand heeft in 1990 in zijn toespraak voor de Afrikaanse staatshoofden in La Baule het signaal gegeven. Na de val van het communisme in Oost-Europa was men niet langer bereid om bizarre en corrupte dictators te ondersteunen, alleen maar omdat zij het Westen goed gezind waren. Er moest zo snel mogelijk gedemocratiseerd worden en respect voor de mensenrechten zou wel eens een voorwaarde kunnen worden om economische steun te kunnen genieten. Er werden wel uitzonderingen gedoogd - Algerije is het bekendste voorbeeld - maar verschillende Afrikaanse landen hebben inderdaad geprobeerd om een meerpartijenstelsel in te voeren. In de voormalige Belgische kolonies waren de resultaten van de democratisering verre van schitterend. In Zaïre is het multipartisme verzand in een eindeloze ‘conférence nationale’, die uiteindelijk geen raad wist met de militaire overmacht van het Mobutu-regime. In Burundi werden effectief verkiezingen gehouden, op basis van een zorgvuldig uitgekiende grondwet. Hier leek heel even een vreedzame machtsoverdracht van de Tutsi-elite aan een partij met overwegend Hutu-achtergrond mogelijk, maar het leger, dat nog steeds door de Tutsi's wordt beheerst, maakte een einde aan deze illusies door in oktober van vorig jaar de verkozen president Ndadaye en zijn nauwste medewerkers te vermoorden. In de daaropvolgende gevechten vielen tienduizenden slachtoffers en nog steeds is een veralgemeende burgeroorlog niet ver af. In Rwanda had president Habyarimana nog maar nauwelijks de vorming van verschillende politieke partijen toegestaan, toen de rebellen van het Front Patriotique Rwandais (FPR) het land binnenvielen. De coïncidentie is allicht toevallig. Als ballingen waren de rebellen überhaupt van het democratiseringsproces uitgesloten. Bovendien hadden | |||||||
[pagina 906]
| |||||||
en hebben zij geen boodschap aan verkiezingen, omdat het FPR noch vóór, noch na zijn militaire overwinning meer dan tien à vijftien procent van de bevolking vertegenwoordigt. Hoe sterk Habyarimana en zijn partij ook bekritiseerd en beschimpt werden in de ontluikende vrije pers en door de opposanten die in Brussel verbleven, waarnemers zijn het erover eens dat hij steeds kon blijven rekenen op de steun van minstens dertig procent, misschien zelfs de helft van het electoraat. De diverse binnenlandse oppositiepartijen zouden allicht de rest van de stemmen onder elkaar hebben verdeeld. Wellicht heeft Habyarimana een tactische blunder begaan door niet vrij snel zijn regime te legitimeren door de organisatie van vrije verkiezingen, maar misschien vreesde hij dat verkiezingen al te zeer de regionale concentratie van zijn aanhang zouden revelerenGa naar eind[2]. Was Habyarimana handig geweest, dan had hij de democratisering in zijn voordeel kunnen ombuigen. Het FPR stond op dat punt veel zwakker, maar het was wel snugger genoeg om het thema van de mensenrechten voor zich op te eisen. De buitenlandse pers werd zorgvuldig op de hoogte gehouden van alle gevallen waarin opposanten, vaak Tutsi-intellectuelen, gevangen gezet, gebrutaliseerd of vermoord werden, en inderdaad: de stoottroepen van de president waren niet bepaald zachtaardig. Dat het FPR ondertussen honderdduizenden vluchtelingen terroriseerde, haalde veel minder de pers en werd minder als een schending van mensenrechten dan als een betreurenswaardige, maar normale consequentie van de oorlog gezien. Democratie, meerpartijenregime en mensenrechten zijn westerse importartikelen in Afrika in het algemeen en in Rwanda in het bijzonder. Heel wat waarnemers ter plekke zijn ervan overtuigd dat het Westen schuld heeft aan de destabilisering van het regime van de vroegere president Habyarimana en aan alle catastrofen die daarop volgen door een westerse bestuursvorm op te leggen aan een maatschappij die daarvoor nog niet klaar was. Heeft men door het beste te viseren uiteindelijk niet het slechtst mogelijke resultaat bekomen? Het antwoord op deze vraag is complex. De kwestie van de mensenrechten is wellicht nog het eenvoudigst. De situatie in een Rwandese gevangenis kan natuurlijk niet worden vergeleken met die in een Belgische gevangenis. In een land waar een deel van de bevolking dagelijks honger lijdt en waar de meeste mensen in hutten leven gelden niet dezelfde maatstaven als in een land waar zelfs in de armste huishoudens een televisietoestel aanwezig is. Maar een genocide is even onaanvaardbaar in Rwanda als in Nazi-Duitsland, Turkije of Cambodja. Ik heb er ook niet de minste problemen mee dat alle respectabiliteit wordt geweigerd aan regimes die systematisch opposanten folteren en vervolgen. Het is goed mogelijk dat internationale politieke verhoudingen in het algemeen door | |||||||
[pagina 907]
| |||||||
‘realpolitieke’ verhoudingen worden geregeld. China en Indonesië kunnen zich in dat opzicht meer permitteren dan Rwanda of Burundi. Deze laatste landen leggen geen economisch of strategisch gewicht in de schaal. Zij zijn dan ook voor steun aangewezen op de internationale markt van de weldadigheid. Welnu, meer en meer is het zo dat wie daar aan zijn trekken wil komen bepaalde elementaire fatsoenregels dient te respecteren. De eisen die men ter zake aan Habyarimana stelde kan men nu trouwens met even veel aandrang aan het FPR stellen. | |||||||
Lof van de democratieEr is een gemeenplaats die zegt dat een democratie met een meerpartijenstelsel ‘het minst slechte’ onder de denkbare politieke regimes is. Voor wie pluralisme als een waarde en niet slechts als een onvermijdelijk kwaad beschouwt, is dit nochtans de enig denkbare goede organisatievorm voor grootschalige maatschappijen. Autoritaire regimes laten geen of slechts heel weinig meningsverschillen toe. Democratieën doen dat wel en zij zorgen ervoor dat de onenigheden niet ontaarden in geweld. Men probeert immers niet de tegenstander uit te schakelen. Wil men de meerderheid van het volk achter het eigen programma krijgen, dan moet men een algemeen aanvaardbaar programma voorstellen, wat veronderstelt dat de extreme kantjes eraf geslepen worden. Meestal zijn er echter verschillende partijen die elk een minderheidsstandpunt innemen en dan moet men tot een compromis zien te komen. Zeker in moderne maatschappijen vindt men een veelheid van min of meer georganiseerde drukkingsgroepen, die geen van allen een meerderheid vertegenwoordigen en die allen een maatschappelijke regelgeving nastreven die zoveel mogelijk in hun eigenbelang is. Neoliberalen zien hier al vlug het gevaar van een kolonisatie van het algemeen belang door particuliere belangengroepen, maar men kan het onderhandelingsproces dat zich hier aftekent ook veel positiever beschrijven. De slechtst mogelijke manier om zijn eigenbelang te verdedigen is namelijk een koppig en rechtlijnig vasthouden aan het eigen standpunt. Wie uitsluitend zijn eigen eisen wil doordrukken zonder ook maar enigszins rekening te houden met de belangen van anderen, die zal bot vangen. Men moet anderen minstens gunnen wat men voor zichzelf opeist. Democratie betekent heel eenvoudig dat men met andersdenkenden aan tafel gaat zitten om te praten in plaats van op hen te schieten. Aan de onderhandelingstafel zal iedereen geneigd zijn om zijn eigenbelang voor te stellen als congruent met het algemeen belang. Dat is inderdaad de beste strategie om het te halen. Marx sprak in dit verband van ‘ideologieën’: men verschuilt zijn eigenbelang achter een vertoog over het algemeen belang. Zelf deed hij trouwens op | |||||||
[pagina 908]
| |||||||
briljante manier iets gelijkaardigs. De aantrekkingskracht van het marxisme lag hierin dat het pretendeerde op een wetenschappelijke wijze aan te tonen dat het belang van de arbeidersklasse uiteindelijk samenvalt met het belang van de hele mensheid. Alle andere ideologieen klaagde Marx aan als vormen van cynisme. Ook dit lijkt me een al te negatieve visie. Een democratie brengt partijen met verschillende belangen en opinies samen rond de onderhandelingstafel. Dit impliceert de noodzaak om zijn eigenbelang aan anderen voor te stellen. Wie nu het spel handig speelt, zal proberen de anderen te overtuigen door zijn eigenbelang zodanig voor te stellen dat de anderen erin kunnen komen. De noodzaak van presentatie van het eigenbelang leidt zo tot de transformatie van een onverkort in een gematigd, redelijk of verlicht belang. Er bestaat bovendien een psychologisch mechanisme dat maakt dat dit niet zonder meer een cynisch spelletje is. Als mensen ertoe worden gebracht om herhaaldelijk hun goede intenties te betuigen, dan zullen zelfs de meest cynische onder hen uiteindelijk toch geneigd zijn om hun daden aan hun woorden aan te passen. In die zin is de democratie niet slechts een formele arbitrageprocedure tussen bestaande belangen, maar brengt zij ook een zekere mate van congruentie tussen de tegengestelde belangen van diverse partijen tot stand. Pas op basis van deze elementaire ‘socialisatie’ van het eigenbelang van de maatschappelijke actoren, worden uiteindelijk compromissen mogelijk. | |||||||
Het ontbreken van een democratisch ethosHet mechanisme dat ik hier beschrijf is natuurlijk heel fragiel. De positie van de partijleiders kan bijvoorbeeld worden ondergraven door een achterban die niet mee aan de onderhandelingstafel zit en die geen compromissen slikt. In de burgeroorlog in ex-Joegoslavië heeft men ook vaak het gevoel dat de onderhandelende politieke leiders niet echt de macht hebben om de militaire leiders te velde een overeengekomen wapenstilstand te laten respecteren. In het algemeen is het uiterst moeilijk om het hierboven beschreven mechanisme te laten werken in een situatie van openlijk geweld of van veralgemeend wantrouwen. De kunst van het politieke bedrijf bestaat er juist in te beletten dat dergelijke uitzichtloze situaties ontstaan. Een democratie kan slechts op een min of meer bevredigende wijze functioneren als er in de betrokken politieke entiteit een democratisch ethos levendig is. Zo'n gemeenschapsgevoel, dat een zekere tolerantie en welwillendheid ten aanzien van andere meningen toelaat, kan niet op korte termijn ‘gemaakt’ of ‘opgelegd’ worden. Het is meestal het resultaat van een lange voorgeschiedenis. | |||||||
[pagina 909]
| |||||||
Dat is nu juist wat in vele Afrikaanse landen lijkt te ontbreken. Afrika kent wel een uitgebreide palavercultuur, waarbij conflicten worden uitgediscussieerd, maar dan enkel in familie-, dorps- of stamgemeenschappen, die niet al te uitgebreid zijn. De zo geroemde Afrikaanse solidariteit is bijzonder hecht binnen relatief beperkte gemeenschappen, maar in hun relaties met de buitenwereld heerst veeleer berekening, wantrouwen en geweld. Mede door de geweldige bevolkingsaangroei is de transpositie van de palavercultuur naar het niveau van de recent ontstane nationale staten alles behalve evident. Binnen de uitgebreide familiegemeenschap is men solidair, maar publieke goederen en overheidsvoorzieningen - voor zover die al bestaan - zijn er om zoveel mogelijk te worden geplunderd. In Rwanda was het ontbreken van een democratisch ethos evident. Of ze zich nu liberaal, sociaal-democratisch of republikeins noemden, de meeste grote partijen hadden in feite slechts één enkel programmapunt: ‘Wij aan de macht en de anderen eraf’. Democratische instituties zagen ze slechts als een middel om zo snel mogelijk de macht te veroveren. Men had het gevoel dat coalities slechts gezien werden als een eerste stap naar het veroveren van alle macht. In deze optiek behoorde het openlijke oproepen tot geweld en het inzetten van milities in de politieke strijd tot de normale praktijken van de grote partijen. De democratie betekende ook dat de helft van de ambtenaren nauwelijks nog werkte. Ze waren aan het wachten tot hun partij aan de macht kwam. De andere helft vreesde dat het bestaande regime op zijn laatste benen liep en durfde daarom geen initiatieven meer nemen. Zo werd het staatsapparaat langzaam verlamd. Op het platteland ging het al niet veel beter. Gemeenschapsdienst - het onderhoud van wegen, anti-erosiewerken, verbetering van de watervoorziening - werd niet langer gezien als een bijdrage aan de ontwikkeling van het land, maar als werk voor de partij aan de macht. Ook hier ontstond immobilisme. | |||||||
Politieke slijtage en economische achteruitgangBetekent dit dat we alle democratische ideeën voor Rwanda en voor Afrika in zijn geheel, nog maar voor honderd jaar mogen opbergen, tot een meer authentiek democratisch ethos is ontstaan of tot de Afrikanen er ‘rijp’ voor zijn? Deze stelling wil ik niet verdedigen, en wel om twee redenen. [1] De democratisering was zeker niet de enige reden waarom het in Rwanda op het einde van de jaren tachtig en in het begin van de jaren negentig slecht begon te gaan. Habyarimana was al van in 1973 aan de macht en er zat gewoon sleet op zijn regime. Het is een algeme- | |||||||
[pagina 910]
| |||||||
ne wet in de politiek dat als dezelfde mensen meer dan tien jaar lang aan de macht zijn, er allerlei vormen van zachte of zelfs harde corruptie ontstaan. Dat is reeds merkbaar in democratische landen, waar nog controlemechanismen en tegenmachten bestaan. In éénpartijregimes is dit onvermijdelijk, zeker nu de moderne economische en financiële structuren een snelle concentratie van rijkdom mogelijk maken. Rwanda vormt op dit vlak geen uitzondering. De president had misschien goede intenties, maar hij slaagde er niet in om zijn familie en hofhouding onder controle te houden. In zijn twintigjarig bewind zou hij erin geslaagd zijn om een fortuin op te bouwen dat in absolute grootte wel veel kleiner was dan dat van Mobutu, maar dat relatief tot de bronnen van rijkdom waarover beiden beschikten, van dezelfde orde van grootte is. Het falen van de democratie in Rwanda mag dus zeker niet leiden tot het ophemelen van éénpartijregimes. Het probleem van deze laatste is immers dat zij helemaal niet in staat zijn om een machtswisseling ordelijk te laten verlopen. De dictator is immers geneigd om zijn machtsmonopolie te verdedigen, desnoods ten koste van de algehele teloorgang van het land. Dit heeft voor gevolg dat autocratische regimes soms gedurende enige tijd goed kunnen presteren op economisch vlak of inzake ordehandhaving, maar dat zij dit zelden langer dan één generatie volhoudenGa naar eind[3]. De superioriteit van democratische politieke instituties is dus niet alleen maar theoretisch. Vanuit een korte-termijnperspectief is de bekoring groot om een autoritair regime te prefereren, maar op iets langere termijn is het wellicht wenselijk om toch maar te starten met het moeizame leerproces van de democratisering. Overigens blijkt uit de literatuur dat het helemaal niet duidelijk is of meer democratie uiteindelijk de economische groei bevordert dan wel afremtGa naar eind[4]. [2] Ook zonder democratisering zat Rwanda met een onopgelost vluchtelingenprobleem, met het probleem dat het oude regime versleten was en - last but not least - met torenhoge sociaal-economische problemen. Een min of meer stabiele democratie vergt een zeker leerproces, tijdens hetwelk zij heel kwetsbaar blijft. Er is evenwel niets in de Afrikaanse cultuur of mentaliteit dat deze mensen ongeschikt zou maken voor een democratisch bestel. Er zijn trouwens voorbeelden in Afrika waar de democratisering veel vlotter verloopt. Zimbabwe, Mali, Benin en Zuid-Afrika zijn geen perfecte democratieën, maar die vind je wellicht nergensGa naar eind[5]. Wanneer zovele democratiseringspogingen in Afrika mislukt zijn, dan heeft dat heel veel te maken met de sociaal-economische context waarin zij plaats vonden. De democratiseringsbeweging is om geopolitieke redenen in gang gestoken - de ontbinding van het Oostblok en het wegvallen van de communistische dreiging - maar vond plaats in een periode van dramatische economische crisis. S. Marysse heeft | |||||||
[pagina 911]
| |||||||
de basisgegevens van deze crisis geanalyseerd in het juli-augustusnummer van StrevenGa naar eind[6]. Voor Rwanda vertaalde deze crisis zich in sterk dalende prijzen voor zijn belangrijkste exportprodukt, koffie. Als de ambtenaren niet meer werkten, dan was dat niet uitsluitend aan de democratisering te wijten, maar ook aan het feit dat hun lonen in het begin van de jaren negentig plots werden gehalveerd. Op macro-economisch vlak kunnen daar goede argumenten voor zijn - het land leefde boven zijn stand -, maar op micro-economisch vlak is zoiets toch dramatisch voor de motivatie van de getroffenen. In heel Afrika komt daar nog de uiterst snelle demografische groei bij. Geen enkel land - hoe goed zijn regering ook moge zijn - en geen enkel sociaal-economisch systeem kan een demografische groei van 3% per jaar verteren, zeker niet als het land in kwestie reeds overbevolkt is en haast uitsluitend van de landbouw moet leven. De democratisering doen lukken in een context van economische achteruitgang en latente hongersnood is een uiterst moeilijke onderneming. In iets gunstiger economische omstandigheden ware het ongetwijfeld gemakkelijker geweest, maar ook dan was succes niet gegarandeerd. In dit verband sta ik sceptisch tegenover voorstellen voor een groots Marshallplan voor de Derde Wereld of voor Afrika. Maatschappelijke problemen worden niet zomaar in een handomdraai opgelost door er veel geld in te investeren. Het Marshallplan heeft goed gewerkt in het na-oorlogse West-Europa omdat de sociaal-economische structuren - het schoolsysteem bijvoorbeeld - goed functioneerden en omdat de nodige technische en organisatorische expertise aanwezig was. Zelfs voor de voormalige Sovjetunie twijfelt men er sterk aan of de voorwaarden vervuld zijn voor een succesvolle herhaling van het Marshallplan, laat staan dat dit voor Afrika het geval zou zijn. Men kan trouwens argumenteren dat er op het einde van de jaren zeventig reeds een mini-Marshallplan voor de Derde Wereld heeft plaatsgevonden. De schuldencrisis van de jaren tachtig is inderdaad voorafgegaan door een periode van gemakkelijk en relatief goedkope kredietverlening. Klaarblijkelijk zijn deze kredieten in vele gevallen verkeerd, d.w.z. op te weinig produktieve wijze gebruikt. Overigens is hulp voor Derde-Wereldlanden altijd iets dubbelzinnigs. Zij is vaak noodzakelijk om hun economie nieuw leven in te blazen, maar zij werkt ook verslavend: in plaats van ontwikkeling te brengen werkt zij de afhankelijkheid in de hand. De Afrikaanse landen zullen op de eerste plaats zelf hun problemen moeten zien op te lossen. Hulp zal hierbij nooit meer dan een secundaire rol kunnen spelen. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat zowel de Afrikanen als hun hulpverleners zich dringend moeten gaan bezinnen over de finaliteit van wat zij doen. Drie thema's zijn hierbij van belang. | |||||||
[pagina 912]
| |||||||
Democratie is niets anders dan de kunst om (menings-)verschillen niet tot openlijk geweld te laten degenereren. Zij hoeft echter niet noodzakelijk naar ‘westers’ model te worden georganiseerd. In de concrete werkelijkheid treft men trouwens heel diverse democratische organisatievormen aan. Derde-Wereldlanden hebben zeker redenen om de geschenken die het Noorden of het Westen hen aanbiedt, met wantrouwen te bekijken. De idee van democratische instituties en mensenrechten behoort echter tot het beste van wat wij te bieden hebben en dient een inspiratiebron te blijven voor jonge staten die hun eigen instituties aan het ontwikkelen zijn. |
|