Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 894]
| |
Daniël Cuypers
| |
[pagina 895]
| |
Het wetsontwerp van Wathelet betrof alleen de vermelding in het Strafwetboek. De doodstraf wordt nog wel regelmatig door de Assisenhoven uitgesproken, maar al lang niet meer uitgevoerd voor gewone misdrijvenGa naar eind[8]. Terdoodveroordeelden worden steeds door de Koning begenadigdGa naar eind[9]. De laatste terechtstellingen hadden plaats in 1863. In 1918 werd nog een onderofficier terechtgesteld voor een gemeenrechtelijk misdrijf. Koning Albert oordeelde toen dat een militair niet rustig in de gevangenis mocht blijven terwijl zijn makkers aan het front elke dag de dood trotseerden. Het wetsontwerp zwijgt over de doodstraf voor misdrijven in oorlogstijd. In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog werden 242 executies effectief uitgevoerd wegens feiten gepleegd in oorlogstijd. | |
AfschaffingWat zijn volgens de memorie van toelichting de beweegredenen van de Belgische regering om de doodstraf uit het Strafwetboek te lichten? Enerzijds is de doodstraf een nutteloze straf geworden, omdat ze nooit wordt toegepast. Anderzijds is het een misleidende straf, omdat de gevolgen van de straf dezelfde zijn als die van een veroordeling tot levenslange hechtenis. De voornaamste beweegredenen zijn echter van internationale aard. Sommige landen weigeren principieel verdachten uit te leveren, indien zij de doodstraf riskeren. De uitlevering van verdachten aan landen die de doodstraf uitvoeren, kan volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens neerkomen op een verdragsschennisGa naar eind[10]. Ook is er de paradoxale situatie dat België wel het Protocol betreffende de afschaffing van de doodstraf heeft ondertekend, maar het niet kan ratificerenGa naar eind[11]. Hoewel de internationale context op zichzelf geen slecht argument is voor een aanpassing van de strafwet, zou een ethische of principiële motivering niet misstaan. Door te verwijzen naar de ondertekening van het Protocol stelt de regering het parlement voor een voldongen feit. De parlementsleden lijken een debat ten gronde te schuwen en wel om twee redenen. Vooreerst zijn de argumenten voor en tegen de doodstraf weinig gekend omdat er in België over dit onderwerp geen traditie van publiek debat bestaat. Ofschoon sedert de Verlichting, vooral door BeccariaGa naar eind[12], alle argumenten reeds werden ontwikkeld, vinden we daarvan niets terug in de memorie van toelichting. Een tweede reden is dat een kleine meerderheid van de bevolking waarschijnlijk voor het behoud van de doodstraf is en zelfs voor de effectieve uitvoering ervan. Daarom verkiezen de parlementsleden allicht pragmatisch te werk te gaan. Men stelt immers | |
[pagina 896]
| |
vast dat in de meeste landen het debat over de doodstraf het aantal voorstanders ervan doet toenemen. In Nederland steeg het aantal voorstanders van de doodstraf na de discussie over de volledige afschaffing van 31% in 1982 naar 49% in 1988Ga naar eind[13]! | |
De doodstraf in de VSIn de VS werd de doodstraf een verkiezingsthema op het niveau van de deelstaten. In de zaak ‘Furman tegen de staat Georgia’ (1972) leek het Amerikaanse Supreme Court de doodstraf aan banden te leggen. Het stelde immers vast dat de doodstraf vooral zwarten trof en dat de wetgeving teveel willekeur toeliet. De reactie van de publieke opinie was duidelijk. In 35 staten werden nieuwe wetten over de doodstraf uitgevaardigd. Het strafrecht is in de VS een bevoegdheid van de deelstaten, wat tot gevolg heeft dat sommige staten de doodstraf kennen, terwijl andere ze afgeschaft hebben. Vooral in zuiderse staten wordt de doodstraf frequent toegepast. Met de zaak ‘Gregg tegen de staat Georgia’ (1976) lag de weg weer open voor executies. Indien de wetgeving voldoende garanties inhoudt, kan de doodstraf worden opgelegd. Dit arrest liet de tegenstanders nog de hoop om de doodstraf, door een strenge gerechtelijke controle, alsnog te beperken. De sociale wetenschappers onderzochten vlijtig de statistische en discriminatoire aspecten van de toepassing van de doodstraf om executies te verhinderen. Zij confronteerden het Supreme Court met problematische toepassingen. Toch ebt de hoop nu weg. Daar zijn twee redenen voorGa naar eind[14]. Allereerst is er de druk van de publieke opinie. Niet minder dan 70% van de Amerikaanse bevolking is voor de doodstraf. In 1966 was dat slechts 47%Ga naar eind[15]. De rechters kunnen uiteraard de overgrote meerderheid van de Amerikaanse bevolking én van de parlementen niet negeren. De benoemingen van behoudsgezinde rechters door de presidenten Reagan en Bush sluiten een fundamentele wijziging uit. Ook het feit dat het Supreme Court in de jaren '50 en '60 slechts met veel moeite de rassendiscriminatie kon terugdringen, verklaart de terughoudendheid. De rechtspraak ontmoette toen veel weerstand in de zuiderse staten, zodat het Hof in de jaren '70 het niet meer aandurfde deze staten voor het hoofd te stotenGa naar eind[16]. De weerstand van het zuidelijke kiezerspubliek was immers massaal en goed georganiseerd. Rechter Scalia drukt het zo uit: ‘the audience for these arguments is not this Court but the citizenry of the United States’Ga naar eind[17]. | |
[pagina 897]
| |
De doodstraf als afschrikkingEen reden voor het behoud van de doodstraf is de afschrikking. Uit een studie van EhrlichGa naar eind[18] zou blijken dat de terechtstelling van een moordenaar vermoedelijk acht toekomstige slachtoffers het leven spaart. Een dergelijk argument slaat aan bij de bevolking in de VS en ook bij ons. Het lijkt logisch dat een zwaardere straf meer afschriktGa naar eind[19]. Toch roept het argument een aantal kritische bedenkingen op. Immers, ondanks de terechtstellingen hebben de VS nog altijd een veel hogere moordratio dan de Europese landenGa naar eind[20]. Dit zou betekenen dat de bevolking in de VS 30 à 50 keer agressiever is dan de Belgische bevolking, wat onwaarschijnlijk lijkt. Volgens Ehrlich wegen andere factoren meer door. Bijvoorbeeld het wapenbezit, dat zelfs een grondwettelijk recht is! Het is evident dat de kans op moorden stijgt naarmate er meer wapens in omloop zijn en mentaal zwakke figuren deze wapens in handen kunnen krijgen. Het is alleszins eigenaardig dat wapenbezit op principiële gronden niet ter discussie staat, terwijl bij de doodstraf de efficiënte misdaadbestrijding voorop staat. Na bijna twee decennia lijkt het gezond verstand toch te zegevieren. De ‘Brady-wet’ legt nu eindelijk het wapenbezit aan bandenGa naar eind[21]. Hoewel de meeste inwoners van de VS sterk geloven in het afschrikkingseffect, is het argument niet overtuigend. In de VS is er nauwelijks een verschil tussen staten met en zonder doodstraf. In Engeland kwam de Royal Commission tot de conclusie dat de afschaffing van de doodstraf weinig effect heeft op het aantal zware misdaden. Uit onderzoek bleek immers dat heel wat terdoodveroordeelden getuige waren geweest van een terechtstelling! Kan men trouwens de doodstraf ‘afschrikwekkend’ uitvoeren zonder daarbij een spektakel te organiseren dat strijdig is met de moderne humanitaire opvattingen? | |
De doodstraf of een strengere straf?W. Bowers stelde vast dat de meerderheid van de bevolking in de VS akkoord gaat met de afschaffing van de doodstraf op voorwaarde dat een alternatieve strenge straf zou worden ingevoerd. Daarbij dient men op te merken dat de bevolking de effectieve gevangenistijd van veroordeelde moordenaars 5 tot 10 jaar korter inschat dan hij in werkelijkheid is (namelijk 15 tot 20 jaar)Ga naar eind[22]. Ook in België komt de meerderheid van de veroordeelden wegens zware misdrijven niet snel vrijGa naar eind[23]. Het wetsontwerp Wathelet koppelt de afschaffing van de dood- | |
[pagina 898]
| |
straf aan een strenge straf, nl. een ‘buitengewone levenslange straf’. De rechter kan bij de uitspraak van de straf een beveiligingsperiode vastleggen van 10 tot 15 jaar of van 14 tot 20 jaar in geval van wettelijke herhaling. Tijdens deze periode is geen voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk. Het wetsontwerp houdt dus feitelijk een ‘strafverzwaring’ in voor wie thans tot de doodstraf wordt veroordeeld. Wordt het veiligheidsgevoel van de bevolking daarmee misschien alleen maar wat gesust, de vraag is of zij zich veiliger zou voelen bij de effectieve uitvoering van de doodstraf. Het onveiligheidsgevoel wordt waarschijnlijk meer opgedreven door de toenemende kleine criminaliteit dan door de eerder zeldzame zware criminaliteit. Het is veeleer het falende opsporingsonderzoek dat de onvrede met het gerechtelijk systeem in de hand werkt. Het verhogen van de ‘pakkans’ versterkt het veiligheidsgevoel meer dan de strafmaat. De tekortkomingen in het gerechtelijk systeem worden niet weggewerkt door de beklaagden strenger te straffen. Vervolgens is er ook het probleem van de vaak lange periode tussen misdaad en veroordeling. Omdat iedereen onschuldig wordt geacht tot hij effectief wordt veroordeeld en het soms lang duurt vooraleer het strafdossier is samengesteld, krijgt de bevolking de indruk dat de moordenaar ongestraft blijft. Weinigen begrijpen dat iemand die van een moord wordt beticht, enige maanden vrij kan rondlopen als gevolg van de restrictieve toepassing van de voorlopige hechtenis. Als men echter beseft wat de alternatieven zijn, zou men minder verontwaardigd zijn. Door een soepele toepassing van de voorlopige hechtenis zouden ook onschuldige verdachten meer tijd in de gevangenis doorbrengen en een te snel proces verhoogt de kans op veroordeling van onschuldigen of kan als gevolg hebben dat de beklaagde vrij uitgaat wegens onvoldoende bewijzen. | |
De doodstraf in oorlogstijdUit pragmatische overwegingen laat het ontwerp Wathelet de toepassing van de doodstraf wegens misdrijven in oorlogstijd buiten beschouwing. Het is echter de vraag of de oorlogstijd effectief andere problemen steltGa naar eind[24]. De geschiedenis van de repressie na de Tweede Wereldoorlog leert dat er enkele gerechtelijke vergissingen werden begaan en dat de oorspronkelijke strengheid nadien fel afzwakte. Moeten desertie en verraad in oorlogstijd met de doodstraf worden bestraft? Een leger wordt in moderne tijden hoogstwaarschijnlijk niet gemotiveerd door executies van de eigen soldaten. Het onderscheid tussen vredestijd en oorlogstijd is vaak niet duidelijk. De | |
[pagina 899]
| |
vijandigheden beginnen meestal vóóraleer officieel sprake is van een oorlogsverklaring. En wat met gewapende opdrachten in naam van de Verenigde Naties? Het klassieke begrip ‘oorlog’ past niet meer in de realiteit van het einde van de 20e eeuw. De overgang tussen ‘vrede’ en ‘oorlog’ is in de internationale context niet meer helder te onderscheiden. Daarom heeft men in Nederland de doodstraf compleet uit het strafrecht verbannen. Zelfs met betrekking tot de gruwelijke misdaden tegen de mensheid kan men het nut van de doodstraf in vraag stellen. Het zou al een overwinning van het recht zijn indien de oorlogsmisdadigers effectief voor de rechter worden gebracht, nog afgezien van de straf die zou volgen. Die berechting van oorlogsmisdadigers is geenszins evident (cfr. Joegoslavië en Rwanda). De verantwoordelijken voor de afschuwelijke volkerenmoord in Cambodja beslissen nog altijd mee over het lot van hun land, zonder dat de publieke opinie hiertegen nog reageert. | |
Principiële redenenDe pragmatische argumenten van de Belgische regering omzeilen iedere inhoudelijke discussieGa naar eind[25]. De afschaffing wordt gemotiveerd op grond van een verdrag dat volgzaam werd ondertekend en van het uitleveringsbeleid (waarvoor Europa al niet goed is!) en wordt bovendien mooi verpakt met strengere straffen. Een principiële discussie over de doodstraf komt vroeg of laat neer op een debat over de grondwaarden van het strafrecht. De vraag betreffende de doodstraf raakt immers de essentie van het strafrecht: hoe moet de staat op gepaste wijze straffen? Ten gronde berust het strafrecht op een tegenstelling tussen absolute en relatieve strafrechtstheorieën. De absolute (Kantiaanse) strafrechtstheorie gaat alleen uit van de vergeldende rechtvaardigheid. Straffen is in deze visie absoluut noodzakelijk wegens de verstoorde rechtsorde afgezien van het nut ervan. De relatieve strafrechtstheorie vertrekt daarentegen vanuit het nut van de straf. Men kan moeilijk a priori de staat de mogelijkheid ontzeggen doodstraffen op te leggen. Om de aanslag op het leven van onschuldige slachtoffers te vermijden, moet de staat soms ‘geweld’ gebruiken. Het handhaven van orde en het voorkomen van grote aantallen slachtoffers is voor de staat en voor het strafrecht even belangrijk als ethische principes die ieder individu voor zichzelf kan hanteren. Tussen recht en individuele moraal blijft onvermijdelijk een spanning bestaan. Strafrecht heeft meer te maken met maatschappelijke wraak dan met vergeving. Toch is er geen contradictie | |
[pagina 900]
| |
tussen een nuchtere denker als Hegel, die de doodstraf niet principieel wil uitbannen, en een romantische tegenstander als Victor HugoGa naar eind[26]. Vanuit een verschillende argumentatie komen beiden tot de conclusie dat de afschaffing van de doodstraf een teken is van vooruitgang, een teken van beschavingGa naar eind[27]. De maatschappij zoekt in het strafrecht een maatschappelijk en ethisch evenwicht tussen vergelding en efficiëntie. De waarden van het recht - zoals het recht op leven - kunnen niet uitsluitend beoordeeld worden vanuit de individuele moraal. Het recht zal slechts zelden de ethisch hoogste norm kunnen realiseren. Het recht is wezenlijk ordening- en vrijheidscheppend voor de meerderheid van de burgers. Het recht probeert gewelddadigheid en criminaliteit te stuiten of af te remmen door gedoseerd tegengeweldGa naar eind[28]. Het strafrecht kan het recht op leven van misdadigers niet waarborgen als vele andere onschuldigen daarvan het slachtoffer wordenGa naar eind[29]. Tot we een paradijselijke toestand bereiken waar het strafrecht niet meer nodig is, monopoliseert de staat de wraak die zou kunnen uitgaan van de mogelijke slachtoffers. Het wraakrecht van de samenleving moet echter een beheerst wraakrecht zijn. De doodstraf zal blijven bestaan zolang in een land het recht op wraak van het slachtoffer als een heilig recht wordt ‘gecultiveerd’. De wraakgevoelens van het slachtoffer of de naastbestaanden legitimeren echter de vergelding niet vanwege de staat. Door het handhaven van de doodstraf op vraag van de slachtoffers of hun familieleden, erkent de staat immers de individuele wraakgevoelens en moedigt hij indirect geweld aan. De staat matigt zich bij de doodstraf het recht aan de menselijke persoon te vernietigen. Hij maakt daarbij de menselijke persoon ondergeschikt aan zijn doelstellingenGa naar eind[30]. Hoewel in principe het collectieve belang van alle burgers primeert op het individuele belangGa naar eind[31], past de grootste gematigdheid. In meer dan één opzicht bekent de staat bij het opleggen van de doodstraf zijn onmacht tegenover het kwade. Het begrip rechtsstaat impliceert immers dat de macht van de overheid beperkt is op grond van de legitimiteit die op het welzijn en de vrijheid van de mens is gevestigd. Daarbij moeten de fundamentele rechten en de vrijheden van de burgers worden gevrijwaardGa naar eind[32]. Het sterk benadrukken van het wraakaspect van het strafrecht gaat trouwens vaak samen met het ontbreken van een gepaste maatschappelijke solidariteit met het slachtoffer. Met de bijstand en vooral met de vergoeding van de slachtoffers van gewelddaden en hun familieleden, is het nog altijd droevig gesteldGa naar eind[33]. Toch moet het strafrecht ook effectief potentiële misdadigers, die per definitie fundamentele regels van de moraal schenden, afschrik- | |
[pagina 901]
| |
ken. Afschrikking is echter niet alleen een kwestie van zware straffen maar van een efficiënt gerechtelijk systeem. Naast efficiëntie moet de staat ook de proportionaliteit in acht nemen. De ingezette middelen moeten in verhouding staan tot het te bereiken doel. In de beoordeling van de proportie wegen de evoluerende ethische bezwaren uiteraard door. Wanneer twee straffen - een zeer lange gevangenisstraf en de doodstraf - een bijna gelijkwaardig effect hebben, pleit alles voor de straf die het meest te verzoenen is met het fundamentele recht op leven. Een belangrijk punt in de discussie is de ernst van de gevangenisstraf. Het was dan ook te verwachten dat vooral daarover in de Commissie van Justitie in de Kamer zou worden gediscussieerd. Lange gevangenisstraffen zijn zwaarder dan de meerderheid van de bevolking vermoedt. Wie regelmatig een wat oudere Belgische gevangenis zoals Vorst of Sint-Gillis bezoekt, zal niet meer beweren dat gevangenen het er ‘goed’ hebbenGa naar eind[34]. Een gevangenisstraf van een tiental jaar volstaat om iemands leven sterk te tekenen. Daarbij mag men vooral ook de zware persoonlijke gevolgen na de herwonnen vrijheid niet uit het oog verliezen. In de meeste gevallen loopt het huwelijk tijdens een langdurige gevangenisschap spaak, normale vriendschapsbanden worden ernstig verstoord en de betrokkene vindt slechts moeizaam minderwaardig werk. De doodstraf kan echter niet worden vervangen door een de facto levenslange gevangenisstraf. Indien elk perspectief op vrijlating verdwijnt, creëert men ‘desperados’ die niets meer te verliezen hebben bij geweld binnen de gevangenis. Weinigen zijn zich bewust van de contradicties in de argumentatie die de doodstraf wil vervangen door een absoluut levenslange gevangenisstraf. Op deze wijze creëert men juist een uitzichtloze situatie, waarin het leven van gevangenen én bewakers een ‘hel’ wordt. Wanneer er daarentegen een reële kans is op latere vrijheid, is er nog een sprankeitje hoop. Zolang er hoop is, kan het gedwongen samenleven nog als menselijk worden gekwalificeerd. Een veroordeling van maximum 30 jaar met een beveiligingsperiode van maximum 20 jaar, lijkt de maximum straf die kan worden opgelegd. Bijkomende ‘harde’ behandeling in de gevangenis is ook niet wenselijk. Eén geïsoleerde behandeling kan alleen een tijdelijke en uitzonderlijke maatregel zijn, anders schendt de maatregel de waardigheid van de gevangene. Indien gevangenen ooit vrij komen, kan men niet anders dan ze goed voorbereiden op hun vrijlating. De meesten zouden trouwens maar al te graag werken, maar dat is om praktische veiligheidsredenen en wegens de economische recessie helemaal niet haalbaar. | |
[pagina 902]
| |
BesluitHet afscheid van de doodstraf betekent ook het einde van een gemakkelijk strafrecht. Het strafrecht moet voortaan moeizaam een evenwicht zoeken tussen een pessimistisch en een optimistisch mensbeeld. Afschrikking door strenge straffen symboliseert het wraakrecht van de staat en steunt op een pessimistisch mensbeeld. Vergelding of gedoseerd tegengeweld door de staat is weliswaar onvermijdelijk. Toch blijft de hoop op verzoening door boete (het optimistische mensbeeld) bepalend voor het humane gehalte van een maatschappij. Reële solidariteit met de slachtoffers en hun familieleden enerzijds, zinvolle gevangenschap, begeleiding en reïntegratie in de maatschappij van de daders anderzijds, zijn de kenmerken van een sterke en gezonde maatschappij. Het is een (misschien utopische) zoektocht naar een humaner én efficiënt strafrechtGa naar eind[35]. Dat we zonder de doodstraf kunnen, bewijst het feit dat ze in vredestijd al lang niet meer wordt toegepastGa naar eind[36]. |
|