| |
| |
| |
Streven November 1994
| |
| |
| |
Frans Denkers
Politie, strafrecht en kerken
Een bijdrage tot sociale integratie
Er is nauwelijks nog een korps dat niet een of andere vorm van sociale integratie in zijn vaandel voert. Tussen de politie en de samenleving, tussen de politie en andere (overheids-) instellingen, tussen verschillende bevolkingsgroepen: allochtonen en autochtonen, werkenden en werklozen, fietsers en automobilisten, en wie eigenlijk niet. De politie kan daartoe een belangrijke bijdrage leveren, want als geen ander, beweer ik altijd, beweegt die zich aan de voet van de samenleving en weet zij wat zich daar afspeelt. Onlangs begon ik echter te twijfelen. Heeft de politie een monopolie op wetenschap over de samenleving? Ik dacht ineens aan al die priesters, predikanten en pastoraal werkers die bij nacht en ontij door de wijken sjouwen om daar vonkjes inspiratie en leefbaarheid in te krijgen. Als we het over sociale integratie hebben, mogen we daar toch niet aan voorbijgaan. Ik had die ingeving nog geen tien minuten op me laten inwerken, of de Raad van Kerken belde met de vraag of ik een voordracht wilde houden over de politie, strafrecht, criminaliteit en de rol van de kerken. Ik noem dat genade, en heb geleerd dat je daarmee moet meewerken. Dus greep ik deze gelegenheid aan voor wat persoonlijke mijmeringen over de sociale integratie van politie, strafrecht en kerken. Hoe kunnen zij samenwerken, van elkaar leren en elkaar eventueel aanvullen?
Politie, justitie en kerken hebben veel gemeenschappelijks. Zij kennen allemaal, althans de katholieke kerk, een hiërarchische opbouw en verkeren in het dagelijks leven van de gewone mensen. Toch denk ik zo dat ondanks de raakvlakken de contacten mondjesmaat zijn. Ik heb de indruk dat de verwijsbakjes van de centrale meldkamer en de politiebureaus voller zitten met telefoonnummers van de professionele (hulpverlenings)instellingen dan met die van kerkelijke instel- | |
| |
lingen. En als er al contacten zijn, dan misschien wel meer met de moskeeën en de imams dan met de christelijke kerken.
Dat wil niet zeggen dat er helemaal geen relatie tussen politie en kerken bestaat. Piekerend over mijn ingeving, herinnerde ik me een aantal gebeurtenissen waar ik zelf bij betrokken ben geweest. Ik noem de gesprekken die in het begin van de jaren '80, in de hitte van de strijd, in het Mozeshuis zijn gevoerd tussen krakers (en niet de liefste) en ME-ers, onder leiding van pastor Jaap Zuidgeest en Jan Ruiter. Ik zie nog levendig voor me hoe Lonneke, een kraakster, uitlegde wanneer die moeizame gesprekken toch gingen lonen: op het moment dat Bernard Weiten, de huidige chef van de centrale recherche, aangaf dat ook hij nachten had wakker gelegen van deze gesprekken. Integratie komt kennelijk pas tot stand als mensen zich in hun heelheid vertonen, hun masker afleggen. Ik denk voorts aan de geslaagde poging van Amsterdamse pastores om toegang te krijgen tot de arrestanten op het hoofdbureau. Ik heb gesproken met de pastores op Schiphol en het asielzoekerscentrum daar over de vraag wat te doen met de massa familieleden als daar een vliegtuig neerstort. Ik wijs op de cursus Criminaliteit en Gezelligheid en de daarop volgende confrontaties onder de noemer Lammeren en Leeuwen tussen daders en slachtoffers, geleid door Jan Ruiter in de crypte van de Mozes en Aaronkerk.
| |
De kerk als pleitbezorger voor strafrechtelijke normen?
De politie en het strafrechtelijke apparaat in het algemeen (openbaar ministerie, zittende magistratuur, gevangeniswezen) enerzijds en de kerken en de godsdienst anderzijds hebben ook in die zin raakvlakken dat zij historisch in elkaars verlengde liggen. De wacht van de godsdienst is afgelost door het strafrecht, zou men kunnen zeggen. Wat mocht en niet mocht, wat maatschappelijk oirbaar was of niet, werd tot voor kort in hoge mate gereguleerd door de kerken en de maatschappelijk verzuilde instellingen. Die sociale controle heeft aan betekenis ingeboet. De controle op wangedrag is steeds meer neergekomen op de politie en andere strafrechtelijke organen. Die verandering weerspiegelt zich ook in de taal: Veel van wat vroeger ‘zonde’ werd genoemd, heet nu ‘criminaliteit’. Met soortgelijke gradaties in ernst: doodzonden zijn nu misdrijven, zware en georganiseerde criminaliteit; dagelijkse zonden zijn nu overtredingen, kleine en banale criminaliteit.
De politie en het strafrecht kunnen het echter in hun eentje niet aan. Vandaar die noodzaak tot sociale integratie, ook met de kerken. Maar betekent dit dan dat de kerken hun oude functie weer moeten oppakken, gerevitaliseerd moeten worden, en dat de integratie hieruit
| |
| |
bestaat dat zij de politie en het strafrechtelijke apparaat moeten helpen bij het herstel van normen en waarden?
Er zijn er die deze opvatting zijn toegedaan. De krachtigste pleitbezorger hiervoor is de vorige minister van justitie en huidig kamerlid Hirsch Ballin. De essentiële strafrechtelijke normen en waarden zijn teloorgegaan, houdt hij niet op te betogen. Als die niet worden gedragen door de samenleving in haar geheel, zijn politie en justitie bij voorbaat kansloos. Daarom doet hij een klemmend beroep op ouders, onderwijzers, jongerenwerkers en sportverenigingen om jongeren deze normen en waarden in te prenten. Vooral de religieuze en levensbeschouwelijke instellingen mogen zich niet langer verschansen in de schuilkerken waarin zij zich hebben teruggetrokken, bang om voor moralist te worden uitgemaakt, niet wetend wat te zeggen als de mensen, ook jongeren, hen om raad vragen. Hun geestelijke en intellectuele elite is in dit postmodernistische tijdvak het bestaan van universele waarden gaan ontkennen of betwijfelen, en beschouwt religieuze bezinning op het bestaan als een strikt individuele aangelegenheid. Dat is een vergissing, houdt Hirsch Ballin u voor: de geloofsbeleving richt zich van oudsher ook op gemeenschappelijke zingeving. In alle grote levensbeschouwelijke stromingen is altijd gereflecteerd op de relaties van het individu tot zijn medeburgers, van de overheid tot de burgers en andersom. Verlaat daarom uw ethisch relativisme. Pak uw publieke functie weer op. Overwin uw koudwatervrees voor zedenmeesterij. Laat u niet alleen in met verafgelegen ethische kwesties als de wereldvrede, de armoede in ontwikkelingslanden, de afbraak van de ozonlaag of ergens een burgeroorlog. Maar geef ook impulsen aan de sensibiliteit van de burger voor onrecht en wantoestanden in zijn directe omgeving en voor de verantwoordelijkheid die hij daarvoor dient te dragen. Praat binnen uw levensbeschouwelijke organisaties vaker en luider over diefstal, fraude, geweldpleging, zwartrijden, de belastingmoraal en de moraal met betrekking tot sociale uitkeringen. Zo kunt u
bijdragen aan de vorming van maatschappelijke deugden en aan de schepping van het onmisbare draagvlak voor een effectieve rechtshandhaving.
Ik sta uiterst sceptisch tegenover deze aandrang om de kerken strafrechtelijke normen en waarden te laten inprenten teneinde het strafrechtelijke apparaat te voorzien van dat draagvlak voor een effectieve rechtshandhaving. U laat zich dan voor het karretje van het strafrecht spannen. Ik vind dat u zich daar niet in moet laten meeslepen. Ik vind dat u inzake criminaliteit en onveiligheid en in uw verhouding tot het strafrecht, politie en justitie uw eigen autonomie en identiteit moet handhaven.
Waarom? Om te beginnen is het nog maar de vraag of de diagnose
| |
| |
wel juist is. Is er wel sprake van zo'n ernstige verloedering en teloorgang van normen en waarden? Ik heb het gevoel dat dit publicitair en politiek zo'n modieus thema is geworden dat wij elkaar met deze somberheid bedruipen. Sommige normen mogen dan aan kracht hebben ingeboet, andere zijn daarvoor in de plaats gekomen. Eerbied voor het milieu, hulp aan Derde-Wereldlanden, afwijzing van onnodige hiërarchische verhoudingen, onderkenning van discriminatie van vrouwen en mensen van buitenlandse afkomst, gevoel voor de rechten van het kind en mensenrechten in het algemeen, veroordeling van fysiek en psychisch geweld in persoonlijke verhoudingen (incest, vrouwenmishandeling, kindermishandeling), te veel om op te noemen. In plaats van over normvervaging kunnen we beter over normverschuiving en op sommige gebieden zelfs over normverstrakking spreken.
Voor zover er wel sprake is van normvervagend gedrag, is het voorts nog niet zo zeker of dat nu komt doordat mensen geen normen en waarden meer kennen. De meesten, ook zij die zich ertegen bezondigen, weten best dat er altijd een ethische code is die zegt dat je niet mag stelen, geen doodslag mag plegen en je niet mag vergrijpen aan een vrouw. Het heeft dus niet zoveel zin om de tien geboden - als dat al een normenstelsel is - of variante moraalstelsels in te prenten.
Daar komt bij dat ik ten zeerste betwijfel of het beroep op kerken en levensbeschouwelijke organisaties om te praten over essentiële strafrechtelijke normen, aanslaat bij hun leden. Ik moet daar tenminste niets van hebben. Ik ben in mijn jeugd jarenlang vanaf de kansel doodgegooid met geboden en verboden: op vrijdag geen vlees eten, niet gemengd zwemmen, niet masturberen, of ik kreeg ruggemergtering, niet met meisjes spelen, want ik moest de naam van de familie hoog houden. Tijden lang heb ik daarom de kerk en alles wat maar zweemde naar religie de rug toegekeerd. Als ik dan nu, omdat mijn wortels niet te verloochenen zijn, aarzelend op mijn schreden begin terug te keren en af en toe mijn neus om een kerkdeur steek, heb ik geen trek meer in welk moralistisch praatje dan ook. Ik wil, zoals de publiciste Rita Kohnstamm dat uitdrukte, niet het gevoel hebben in een schoolklas verzeild te zijn geraakt. Ik zoek iets anders. Licht en lucht, bevrijding, niet in het minst van mijn eigen beknellingen, vrede met mezelf, en een zodanige, liefst woordloze, gemeenzaamheid, dat ik bij het verlaten van de kerk uit mezelf - en niet omdat de pastor dat heeft gezegd - gas terugneem voor een overstekende voetganger. Met andere woorden: noch thuis, noch op scholen, noch in kerken gaat het om overdracht van normen en waarden, maar veeleer om zoiets als opvoeding en inspiratie tot verantwoordelijkheid. Dat wordt bereikt door, in plaats van extern basisnormen in te prenten, in te gaan
| |
| |
op de basisbehoeften (respect, het gevoel nodig en er te mogen zijn) die alle mensen in zichzelf hebben en op de zingevingsvragen die alle mensen uit zichzelf stellen. Normen en waarden draag je niet over en prent je niet in. Die wek je op.
Vervolgens, wanneer kerken wordt gevraagd essentiële (strafrechtelijke) normen en waarden uit te dragen, wordt net gedaan alsof de kerken en het strafrecht een gemeenschappelijke moraliteit hebben. Daar valt wel het een en ander op af te dingen. Ten eerste is het strafrecht - het Wetboek van Strafrecht met zijn strafbepalingen ‘hij die...’ en de andere strafbepalingen neergelegd in o.m. de Wet Economische Delicten en de Wegenverkeerswetgeving - strikt genomen zelf al geen normenstelsel. Het Wetboek van Strafrecht heeft betrekking op een aantal zeer heterogene gedragingen, die alleen dit gemeen hebben, dat de wetgever heeft gemeend ze met strafbedreigingen te kunnen voorkomen, beheersen of bestrijden. Daaronder vallen allerlei ethisch neutrale ordeningsregels, doodgewone afspraken die niets met moraliteit, essentiële christelijke normen en waarden van doen hebben. Denk bijvoorbeeld aan de verkeersregels. Dat wil niet zeggen dat je in het verkeer geen rekening moet houden met elkaar. Maar noem dat dan ook zo. En wat te denken van de strafbepaling ‘belediging van een bevriend staatshoofd?’ Velen van u liepen in de Viëtnamdemonstraties in de jaren '60 zelf voorop om zo'n bevriend staatshoofd aan de kaak te stellen (‘Johnson moordenaar’).
Dat strafbepalingen bezwaarlijk kunnen doorgaan voor essentiële normen, blijkt ten tweede uit het feit dat het in tijd en van plaats verschilt wat essentieel is. Homoseksueel verkeer onder de 21 jaar werd hier vroeger als een schending van een essentiële norm beschouwd, in Cuba nog steeds. In Engeland is het ‘essentieel’ in het verkeer links te houden, hier rechts. Overspel is elders strafbaar, hier niet. Voor mijn schoonvader was het vroeger de gewoonste zaak van de wereld om zijn afval, beddenspiralen incluis, in het bos te dumpen; nu zou hij voor crimineel worden versleten. Dat het strafrecht geen normenstelsel is, maar vooral een negatief-sanctionerend instrument, blijkt ten derde uit wat er niet strafbaar is gesteld. De meest essentiële normen en waarden - vernederen, minachten, kleineren - zijn niet in het Wetboek van Strafrecht opgenomen.
Aan de andere kant is het evenmin duidelijk of de kerken wel zo'n helder pakket normen en waarden hebben, althans in de zin waarin justitie dat tegenwoordig bedoelt. Als kerken wordt gevraagd het strafrecht het noodzakelijke draagvlak te verschaffen, wordt het voorgesteld alsof b.v. de tien geboden uit het Oude Testament van dezelfde orde zijn als de normen in het Wetboek van Strafrecht. Maar is dat zo? Als ik het goed begrijp, zegt Lapide: die tien geboden moet je niet
| |
| |
als geboden en verboden opvatten, het waren wenken, een uitnodiging, een uitdaging: een perspectief. We moeten niet lezen ‘Gij zult niet doden’, maar ‘Gij zult een land betreden waar we elkaar dit alles niet aandoen’. Daar moest natuurlijk wel wat voor gedaan worden, de toekomstige bewoners moesten daar zelf inspanningen voor verrichten. Maar toch, ze waren primair een belofte, een bevrijding. In die zin is ‘Gij zult niet doden’ niet vergelijkbaar met en inwisselbaar voor het Wetboek van Strafrecht dat zegt: ‘Hij die een moord pleegt...’. Strafbepalingen zijn van een heel andere orde, hebben een heel andere oorsprong en strekking. Het zijn geen bevrijdende perspectieven, maar dreigementen van de staat.
| |
Het strafrecht voorbij
Dit pièce de résistance uit het Oude Testament is dus geen stelsel van normen en waarden in de betekenis die Hirsch Ballin c.s. daaraan toekennen. En in het Nieuwe Testament? Hoe dacht Jezus, de grondlegger van dat noodzakelijke religieuze draagvlak voor een effectieve strafrechtshandhaving, over normen en waarden, regels en overtredingen daarvan, en over het (straf)recht of wat daar toen voor doorging? Jezus bestreed onrecht, kantte zich tegen iedere aanslag op de psychische en fysieke integriteit van mensen. Maar daarom was hij nog geen bondgenoot van de strafrechtelijke autoriteiten. Ten eerste bestond zijn bestrijding van onrecht en geweld niet uit de inprenting van normen en waarden. Hij bestreed door te doen, door het voorbeeld te geven. En als hij sprak, was dat vaak als reactie op een vraag van iemand die om raad vroeg of hem met strikvragen wilde vastzetten. Dan hield hij zijn gesprekspartner een spiegel voor, wierp hem op zichzelf en zijn eigen verantwoordelijkheid terug, zette hem op het verkeerde been en liet hem meestal in verwarring, maar wel met stof tot nadenken, achter. De parabels in het evangelie, vol met paradoxen en altijd met een onverwachte afloop, zijn daarom, zeker in didactisch opzicht, in de verste verte geen verhalen met een ‘moraal’. Lascaris zegt hiervan in zijn studie Het soevereine slachtoffer: ‘De groep rond Jezus wordt niet gekenmerkt door een verscherping van de normen [...]. De tekst “eenieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd” [...] heeft geen moraliserende betekenis en stelt geen ethische norm [...]’. Teksten als deze zijn analyses van de menselijke drijfveren. Er wordt niet mee beoogd prescripties te geven, maar een descriptie.
Ten tweede, wanneer Jezus onrecht en geweld bestreed - wat wij criminaliteit zouden noemen - richtte hij zich tot iedereen, ook tot diegene die in het strafrecht ‘de dader’ heet. Maar, volstrekt in afwij- | |
| |
king van wat wordt beoogd met ‘een effectieve strafrechtshandhaving’, namelijk dat burgers als (potentiële) daders worden aangesproken, rekende Jezus vooral de slachtoffers tot zijn doelgroep. Hij keerde zich tegen wraak, het automatisme om kwaad met kwaad te vergelden. De geweldspiraal die daarvan het gevolg is, is in het intermenselijk verkeer een heilloze weg. De theoloog Lascaris:
‘Het geweld doet inbreuk op het recht van een ander te bestaan, en omdat mensen altijd leven in een geheel van mimetische (nabootsende) verhoudingen, ontwricht het de gehele samenleving. [...] Vanwege de mimesis is het vanzelfsprekend dat het slachtoffer met geweld terugbetaalt. [...] Slachtoffers kunnen mimetische daders worden, daders worden slachtoffer. We worden gevangen in gewelddadige verhoudingen. Het [...] unieke karakter van het Tweede Testament is (daarom), dat er tegenover het geweld waarop bestaande gemeenschappen gebouwd zijn, geen gemeenschap gesteld wordt die eveneens, zij het op een andere gewelddaad, is gebouwd. Zij is gevestigd op het fundament van Jezus, die de vervolgde en gekruisigde is, tegen wie geweld is gebruikt maar die zelf geen geweld aanwendde. Dan gelden echter alle grenzen, waarden, normen, regels en gewoonten niet meer die bedoeld zijn om gemeenschappen in stand te houden die ontstaan zijn op basis van geweld’.
Al zijn er geen overtredingen van de Torah door Jezus zelf bekend, hij had er geen moeite mee wanneer een ander dat wel deed: ‘Een van zijn leerlingen zei hem: “Heer, sta me toe eerst mijn vader te begraven”. Maar Jezus zei hem: “Volg mij, en laat de doden hun doden begraven”’ (Mt. 8,15). Dit ging in tegen het vijfde gebod ‘Eer uw vader en uw moeder’. ‘Het laat wel zien dat zelfs de heiligste regels voor Jezus geen taboes waren’ (Lascaris). En zeker niet de regels die vergeldend geweld van de zijde van het slachtoffer toestonden of propageerden. Het is dit uitgangspunt - geen geweld om de overtreding van een ethische eis of een rechtsregel te vergelden - dat het Nieuwe Testament doet wemelen van aansporingen tot alternatieve houdingen. Zoals in de Bergrede: ‘Als iemand jou een klap op je wang geeft, houd hem dan ook de andere voor’ (Mt. 5,39). Of Jezus' houding tegenover de overspelige vrouw, die volgens de wet gestenigd moest worden. Het doel van de regel om een overspelige vrouw te stenigen was misschien niet onzinnig: hij was erop gericht om zonde en geweld in de gemeenschap tegen te gaan. Maar omdat het toepassen van deze regel zelf wederom tegengeweld met zich meebrengt, moeten we geheel buiten de cirkel van het geweld gaan staan.
Dit geldt ook voor al diegenen die namens het slachtoffer - de staat, het strafrechtelijke apparaat - met vergeldend geweld reageren. Op verschillende plaatsen zet Jezus zich dan ook af tegen het (straf)- | |
| |
recht. In Mattheus 5,25 ontraadt hij ten stelligste langs die weg geschillen te beslechten: ‘Wees je tegenpartij welgezind zolang het nog kan en je met hem onderweg bent, opdat je tegenpartij jou niet uitlevert aan de rechter, en de rechter aan de gerechtsdienaar, die je in de gevangenis zet’. Elders tast hij de fundamenten van het (straf)recht nog explicieter aan: ‘Je hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog, tand om tand. Maar ik zeg jullie iemand die je kwaad doet niet te weerstaan’, geweld niet te vergelden met geweld. Jezus doorziet het functioneren van het (straf)recht. De essentiële waarde en norm die hij heeft uitgedragen, is daarom niet de strafrechtshandhaving - met zijn vervolging, uitstoting en vergeldend geweld - van het noodzakelijke draagvlak te voorzien. Hij heeft niets anders gedaan dan dit soort strafrechtelijke praktijken juist te overstijgen. En dat zou hij nu nog doen.
| |
Kerk versus strafrecht
Al gaan moderne staten er nog zo prat op ‘rechtsstaten’ te zijn en al wordt de verharding van het strafrechtelijke klimaat nog zo aangeprezen ‘om de slag tegen de criminaliteit niet te verliezen’, het strafrecht is structureel gebaseerd op mimetische wederkerigheid. Het heeft als vergelding van aangedaan onrecht altijd de vorm van wraak, welke pogingen men ook heeft ondernomen om een andere betekenis te hechten aan het toedelen van straf (speciale preventie, generale preventie). Van ‘recht’ in de juridische zin van het woord is slechts sprake wanneer het afgedwongen kan worden: het geweld is de behoeder van het recht.
Strafrechtgeleerden zitten er zelf ook mee in hun maag. De rechtsfilosoof Polak schreef in 1921: ‘Het strafrecht is het ongelukkigste deel van het recht. Want het heeft tot dusver [...] vergeefs gepoogd te bewijzen dat het recht is. Het klinkt hard, maar wij moeten het zeggen en tonen: het kent noch z'n grond, noch z'n grens - noch zijn doel, noch zijn maatstaf. De grondvragen van het strafrecht of eigenlijk de grondvraag van het strafrecht, die naar zin, doel en maat van het “verdiende” strafleed, is een onopgelost probleem’. Waarop de Nijmeegse hoogleraar penitentiair recht Jonkers in zijn oratie Het onvermijdelijke kwaad van het strafrecht verzucht: ‘Wij zijn nu 50 jaar verder, maar dat thans de grondvraag van het strafrecht, die naar zin, doel en maat van de straf, opgelost zou zijn, niemand zal het in ernst durven beweren’. Die vraag zál ook niet worden opgelost, omdat in het strafrecht een onoplosbare paradox zit ingebakken: het snijdt in eigen vlees. Omderwille van de psychische en fysieke integriteit van burgers tast het zelf die psychische en fysieke integriteit aan.
| |
| |
We hebben gezien dat zowel het Oude als het Nieuwe Testament incompatibel zijn met de strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht. De eerste staan door hun overstijgende perspectieven in het teken van bevrijding, de tweede zijn dreigementen van de staat. Hoewel, zelfs bij die opvatting dat strafbepalingen dreigende boodschappen aan burgers zijn, kunnen nog vraagtekens worden gezet. Het Wetboek van Strafrecht met zijn juridisch nauwkeurig omschreven strafbepalingen is er van origine om willekeur, partijdigheid, discriminatie en bevooroordeeldheid van de zijde van de overheid (politie en justitie) tegen te gaan. Zo bezien, zijn deze strafbepalingen niet zozeer dreigementen aan de burger, maar gecodificeerde fatsoensnormen voor de overheid. De strafbepalingen die betrekking hebben op b.v. diefstal, moeten niet worden gelezen als ‘Gij, burger, moogt niet stelen, anders kunt gij gestraft worden met...’, maar als ‘Gij, strafrechtelijk apparaat, moogt alleen iemand voor diefstal veroordelen als aan die en die nauwkeurig omschreven voorwaarden is voldaan’. Als het strafrecht al een stelsel van normen en waarden is, is het dat niet alleen voor de burger, maar ook en vooral voor het strafrechtelijke apparaat zelf. Dat wordt gevraagd zichzelf aan normen en waarden van fatsoen te houden. Daaraan heeft het zijn handen al meer dan vol. En daarom kan het beter bij zijn eigen leest blijven, in plaats van ons, burgers, met behulp van de kerken in te prenten wat wij hebben te doen en te laten. Het komt mij trouwens voor dat dát, het geven van het goede voorbeeld, bij uitstek een evangelisch-christelijke waarde is.
En als er dan toch gepreekt moet worden over normvervaging en criminaliteit, waarom dan steeds de naleving van (strafrechtelijke) normen en waarden zo hoog opschroeven, alsof het verlies van een autoradio het ergste is wat een mens kan overkomen en zwart rijden een nationale ramp. Zo houd je het gevoel van onveiligheid en verloedering natuurlijk wel in stand. Waarom de kerkgangers niet ook eens aanspreken in hun hoedanigheid van (potentieel) slachtoffer? Niet om hen te bevestigen in hun zelfbeklag, maar om hen daar juist uit te trekken. Want waar práten we in deze villawijk van de wereld toch over met onze plastic problemen? Ben een keer tevreden met wat je allemaal nog wel hebt! Vroeger waren de steden één open riool, in driekwart van de wereld is dat nog altijd zo. En waar komt onze vervuiling eigenlijk vandaan? Van onze overvloed, van colablikjes. In Nepal is er geen vervuiling en hebben ze geen stadsreiniging nodig voor dat soort zaken. Alle afval en colablikjes worden er onmiddellijk voor eigen gebruik gerecycleerd. Vanwaar de absurd hoge eisen die we stellen aan veiligheid, orde en netheid? Verwend door onze ervaringen met de verzorgingsstaat? Hondedrollen op straat, is dat nu zo verschrikkelijk? Als je er last van hebt, ruim ze dan zelf op.
| |
| |
Als er dan toch zo nodig christelijke waarden hersteld moeten worden, zijn er nog andere dan waar nu zo op getamboereerd wordt, zoals het respect voor het verschil tussen mijn en dijn. Jezus en Franciscus van Assisi hebben het dáár nooit over gehad, integendeel. Dat was volgens hen nu net de bron van alle ellende, dat we ons zo vastklampen aan het mijn, aan bezit. Zij wilden dat verschil tussen mijn en dijn juist laten vervagen. Dat mag de beminde gelovigen ook wel eens worden voorgehouden. Dan gaat het met die normvervaging en verloedering al een stuk beter.
Kortom, zijn de uitgangspunten, mensbeelden, waarden en normen van de kerken en die van het strafrecht niet zo fundamenteel verschillend, dat het voor de kerken haast onmogelijk is om zich daarmee te identificeren en zij zichzelf ontrouw zouden worden wanneer zij klakkeloos het noodzakelijke draagvlak zouden leveren voor een effectieve strafrechtshandhaving? Want hoe ziet dat karretje eruit waarvoor zij zich zouden laten spannen? Het strafrecht biedt zelden een bevredigende oplossing voor de betrokken partijen. In wezen is het strafrecht zo onchristelijk als maar kan: straffen, uitstoting en stigmatisering, interacties tussen daders en slachtoffers die worden afgesneden, de selectiviteit in de strafrechtspleging die met name een toch al kansloze onderklasse treft. Over afzonderlijke strafbepalingen, ook die welke over essentiële zaken als leven en dood gaan (abortus, euthanasie), bestaan er tussen de kerken (én daarbinnen) en het strafrecht zo veel verschillen van mening, dat ‘de verschaffing van het noodzakelijke draagvlak voor een effectieve strafrechtshandhaving’ lang geen vanzelfsprekendheid is. Ik weet niet of u zich wel zo kunt vinden in de toenemende verharding van de huidige strafrechtshandhaving, waarin gekort wordt op rechten van verdachten, en het gevangeniswezen, naar Amerikaans model, gecommercialiseerd dreigt te worden. In concrete gevallen laten sommigen van u trouwens merken het niet eens te zijn met de (straf)rechtshandhaving. Denk aan de wetgeving inzake en het optreden tegen asielzoekers. Het met geweld terugpikken van land van uitbuitende grootgrondbezitters wordt in Zuidamerikaanse landen strafrechtelijk aangepakt, maar ik heb de indruk dat bevrijdingstheologen niet zo gauw bereid zijn daarvoor het maatschappelijke draagvlak te verschaffen.
De kerken en het strafrecht gaan m.a.w. uit van totaal verschillende referentiekaders. Dat is al een voldoende reden om u niet voor het karretje van het strafrecht te laten spannen. Ik weet ook wel: dat strafrecht is er en zal er nog wel even blijven ook. Het is een noodzakelijk kwaad. Het wordt echter alleen maar erger en dominanter, als u daar ook nog eens een draagvlak voor verschaft. Ga daar dus niet in mee, in die war against crime. Behoud echter wel het goede in het
| |
| |
appel dat Hirsch Ballin c.s. op u doen. Kom daarom inderdaad uit uw schuilhoek, maar om tegenwicht te bieden, andere perspectieven en bevredigender oplossingen aan te reiken.
| |
Bevrijding van de zwakkeren
Misschien heb ik strafrecht, politie en justitie enerzijds en de kerken en de religies anderzijds wat al te zeer uit elkaar getrokken, en doe ik onrecht aan ontwikkelingen die er bij politie en justitie ook gaande zijn en waar u zich bij kunt aansluiten. Ik belicht de verschillen, omdat ik weet dat de kerken naar hun houding zoeken, onzeker zijn, en omdat ik beducht ben dat zij, gezien de aandrang die vanuit justitie op hen wordt uitgeoefend, hun eigenheid verliezen. Terwijl er al zo weinig tijden en plekken met eigenheid zijn. Laat de kerken plekken blijven van rustige bezinning - vrijplaatsen - waar niet (behalve voor de direct noodlijdenden) naar onmiddellijke oplossingen wordt gezocht.
Als ik denk aan integratie tussen strafrecht, politie, justitie en kerken zoek ik het daarom in een andere hoek dan deze eerste: het draagvlak voor een effectieve strafrechtshandhaving te verschaffen en pastores of imams (potentieel) delinquente Marokkaanse jongeren uit koffieshops te laten slepen. Als dat het enige resultaat zou zijn van de integratie tussen het strafrechtelijke apparaat en de kerken, is er sprake van een justitiële kolonisering van de (kerkelijke) samenleving. Dat is desintegratie. Op zichzelf is er niets op tegen dat imams of pastores meedoen om Marokkaanse jongeren van de straat en hun criminele vrienden af te houden. Maar als het resultaat van de door de politie nagestreefde integratie met de kerken alleen daaraan wordt afgemeten, vind ik dat een politiële kolonisering van de (kerkelijke) samenleving. Ook dat is desintegratie.
U bent geroepen om op te komen voor de bevrijding van de zwakkeren, zegt mijn leermeester Van Kilsdonk. Dat lijkt mij uw evangelische opdracht, die u overigens deelt met de politie. Zo wordt in het rapport Politie in verandering (1977), dat aan de wieg staat van alle veranderingen bij de politie gedurende de laatste vijftien jaar uitdrukkelijk gesteld: vóór de zwakkeren.
Wie zijn zoal die zwakkeren en waarom verdienen zij aandacht? Ik heb dan vooral voor ogen degenen die het slachtoffer zijn geworden van geestelijke of lichamelijke pijn: door een ongeluk, overheidsmaatregelen, intermenselijk gedrag, formeel strafbaar (‘criminaliteit’) of niet. Slachtoffers die aangifte deden, zijn door politie en justitie lange tijd in de kou gelaten. Dadergericht als zij waren, behandelden zij de aangever als de belangrijkste getuige op grond van wiens informatie
| |
| |
de dader gepakt kon worden. Ze sloegen nauwelijks acht op de pijn die het gebeuren bij het slachtoffer had teweeggebracht. Die tijd is voorbij. Het slachtoffer is in het plaatje gekomen. Op grond van de wettelijke politietaak ‘hulp te verlenen aan hen die dat behoeven’, op grond van ministeriële circulaires die aandringen op ‘slachtofferopvang’, op grond van de psychiatrische ontdekking van het ‘posttraumatisch stresssyndroom’, bij verwaarlozing waarvan er na de ‘primaire victimisatie’ (door de dader) een ‘secundaire victimisatie’ (door de politie en het strafrechtelijke apparaat) dreigt. Die wettelijke, juridische, psychiatrische, sociaal-wetenschappelijke en criminologische referentiekaders met hun bijbehorend jargon zijn goed geïntegreerd in het denken en optreden van politie en justitie.
Ik vind wel dat de aandacht voor het slachtoffer hier en daar inmiddels is doorgeslagen naar een zelfbeklagende slachtofferismecultuur, maar ik juich deze ontwikkelingen van harte toe. Alleen, ik sluit me aan bij wat Schreurs, de voormalige directeur van Paradiso, in zijn voorwoord tot de kostelijke pamflettenbundel Alles is te koop verzucht: ‘Ik ben voor het opnieuw wegen van de waarde en betekenis van een aantal in onbruik geraakte woorden, die eerst vanaf de jaren '60 overbodig leken en later onbruikbaar, omdat ze niet verzakelijkt konden worden. Begrippen als mededogen, troost, integriteit, fatsoen, humaniteit en respect voor het menselijk lichaam en lot [...]’. Waarom, inderdaad, in plaats van over het ‘posttraumatisch stresssyndroom’ en ‘primaire’ of ‘secundaire victimisatie’ niet gesproken van ‘gebroken’? En in plaats van over ‘wettelijke taak om hulp te verlenen aan hen die dat behoeven’ en over ‘slachtofferopvang’ niet gewoon gesproken van ‘troost’? Want daar gaat het toch vooral om, om die arm over de schouder. Dat zijn begrippen waar u vertrouwd mee bent en die politie en justitie van u zouden kunnen lenen. Het zijn oeroude christelijke begrippen die helemaal verweven zijn in de dagelijkse leefwereld. Ze zijn de laatste jaren wat weggezakt misschien, we hoeven ze alleen maar een nieuwe vitaliteit te geven. Want wie deze noties tot zijn tenen in zich laat doordringen, weet dat hij geen ministeriële circulaires hoeft af te wachten om toch die troost te bieden, weet dat ook hij dat kan zonder daarvoor allerlei ingewikkelde cursussen te volgen. Al hoor ik dat er tegenwoordig zelfs in pastorale kringen diploma's moeten worden gehaald voor je kunt en mag troosten. Dat is iets waarover ik in geen van de evangeliën iets ben tegengekomen.
Ik denk voorts aan de daders en potentiële daders. Die worden om de oren geslagen met strafrechtelijke normen en waarden die zij in acht hebben te nemen. De kerken wordt gevraagd die - ook christelijke - normen en waarden in te prenten teneinde een steeds
| |
| |
repressiever wordende strafrechtshandhaving te ondersteunen. Ik blik met weemoed terug op de tijd dat criminaliteit nog zonde heette. Niet dat ik hem nog terug zou willen hebben, want er zat een hoop verstikkende humbug aan vast. Maar aan dat zondebegrip was iets verbonden dat ik wel graag zou willen terugzien, maar dat in het strafrechtelijke debat nog nauwelijks een plaats heeft: vergeving. Niet om onrecht toe te dekken, maar in de betekenis van opnieuw mogen beginnen. Ik wacht op het moment dat politieke partijen en ministers die zeggen zo pal te staan voor het herstel van christelijke normen en waarden, deze christelijke waarde - vergeving - ook weer eens in de mond nemen. Van u, de kerken, verwacht ik dat u dat wel doet, ook en juist met betrekking tot criminaliteit. U vindt hierin dan overigens een bondgenoot in de Amsterdamse politie, die alles in het werk stelt om sommige categorieën van ex-gedetineerden aan een baan of scholing te helpen en werkgevers opwekt om daaraan mee te werken. Dit streven, dat raakt aan het begrip ‘vergeving’, is een uiterst moeizame en kwetsbare onderneming, maar daaraan zou u een breder draagvlak kunnen geven.
Tot de zwakkeren die bescherming behoeven, behoort ook het milieu. Aanvankelijk schoorvoetend, want er komt al zoveel op haar af, begint de politie zich daarover te ‘ontfermen’. Nog zo'n prachtige ouderwetse term trouwens. Om zich deze mileuproblematiek eigen te maken, worden naarstig cursussen gevolgd. Dat heeft u nog onlangs in de krant kunnen lezen:
‘Driehonderd agenten van het politiedistrict Amsterdam-Oost krijgen van de korpsleiding een gratis video-recorder als zij de komende maanden met goed resultaat een milieucursus volgen. Politiemensen die al een videorecorder hebben, ontvangen een beloning van vijfhonderd gulden netto. Het is, volgens de woordvoerder, een tegemoetkoming, omdat de cursus voor een groot deel in vrije tijd moet worden gevolgd’.
U kunt hier van vinden wat u wilt, mij gaat het hier, als ik even met mijn collega woordvoerder in discussie mag gaan, om de verdedigende toevoeging: ‘Het verstrekken van dergelijke bonussen is inderdaad nieuw voor de politie, maar in het bedrijfsleven gebeurt dit vaak’.
Wat mij hierin opvalt, in de bedrijfsmatig-industriële metafoor, die in korte tijd in het denken van politie en andere overheidsorganisaties is geïnfiltreerd en daar goed is geïntegreerd. We leven niet meer in de jaren '60 waarin alles wat naar het bedrijfsleven riekte, voor progressief Nederland bij voorbaat ‘vies’, uitbuitend en kapitalistisch, was. En het is een hele vooruitgang dat de politie ook in die zin uit haar isolement is gekropen en tracht te leren van de ervaringen van
| |
| |
het bedrijfsleven. Ik zou echter wensen dat zij zich, daarnaast, ook (meer) wendde tot andere organisaties en maatschappelijke bewegingen en die eveneens als inspirerende metafoor gebruikte. Wat het milieu betreft denk ik b.v. aan de Franciscaanse traditie, die van de eerbied voor het milieu haar eigen spiritualiteit maakte. Een politie die, met de haar ter beschikking staande middelen, het milieu wil eerbiedigen, kan er niet omheen om aansluiting te zoeken bij deze Franciscaanse traditie.
| |
Integratie
Hiermee kom ik op een fundamenteel aspect bij het streven naar sociale integratie. Sociale integratie houdt in ‘integer’, en dat komt van: ‘tangere’, aanraken: ongedeerd dus, ongeschonden, onbevangen, rechtschapen, zuiver, onbaatzuchtig. Als je ertoe wilt bijdragen dat anderen sociaal geïntegreerd zijn, ‘integer’ zijn en zich ‘integer’ tegenover elkaar verhouden, moet je in de eerste plaats zelf integer zijn. Je kunt nooit sociaal integreren, als je zelf niet integer, geïntegreerd bent. Technische, juridische of andere ‘methoden’ zijn daarvoor onvoldoende. De belangrijkste uitstraling is gelegen in de eigen persoonlijke integriteit, heelheid, zuiverheid, of hoe je het ook noemen wilt. Met betrekking tot slachtoffers hebben we al gezien: die zuiverheid en heelheid bestaan uit meer dan toepassing van psychiatrische diagnoses en therapieën en wettelijke of ministeriële missiven. Zo is het ook met het milieu. Eerbied voor het milieu moet je je eigen maken, het moet een deel van jezelf worden. Daarbij kunnen de kerken, in het bijzonder de Franciscanen, helpen.
Menig politiekorps heeft dat uitgangspunt, de eigen integriteit, inmiddels tot het zijne gemaakt. Het behelst veel meer dan afwijzing van corruptie en ander normafwijkend gedrag. Het slaat op alles waar de politie zich mee bezighoudt. Ik denk bijvoorbeeld ook aan rellen. Ik kan u verzekeren: het maakt voor het verloop van een rel, voor de vrede in de stad, heel veel uit of de ME-ers goed in hun vel zitten of niet, in die zin: heel integer zijn of niet. Het is mijn rotsvaste overtuiging - of liever mijn ten dele nog gefrustreerde verlangen - dat die integriteit niet is te bereiken zonder religie, in de meest ruime betekenis van het woord. Vandaar dat het zo'n goed idee is geweest van de Amsterdamse politie om een aalmoezenier in dienst te nemen. zo'n vijf jaar geleden kondigde hij zich aan. Ik moet zeggen dat ik, vanuit mijn vooroordelen over de machocultuur binnen de (Amsterdamse) politie, mijn tenen samenkneep: als dat maar goed gaat. Ik kan u echter verzekeren: hij wordt korpsbreed op handen gedragen. Sociale integratie tussen politie, kerken en religie kan dus.
| |
| |
Ik kom terug op de sociale integratie in de stad. Integratie van al die individuen, kleine informele groepjes in buurten en wijken, maar ook van de georganiseerde verbanden (commissies, clubs, verenigingen) en de verschillende lokale overheden. Als die geïntegreerd moeten samenleven, is het natuurlijk allereerst zaak dat zij elkaar in hun geheelheid kennen, over elkaar geïnformeerd zijn, elkaar ruiken, zien, horen, voor mijn part betasten. Zonder dat is er geen integratie mogelijk. Het probleem is echter dat de sociale afstanden zo groot zijn geworden. We houden ons dagelijks op in verschillende omgevingen (werk, wonen, winkelen, recreëren), waar we vreemden voor elkaar zijn en elkaar niet meer in onze totaliteit meemaken. Het komt er dus op aan die vervreemdende sociale afstanden op te heffen. Sociale integratie begint met het aanbieden van contexten waarin mensen beelden over elkaar kunnen uitwisselen, en elkaar duidelijk kunnen maken wat die of die gebeurtenis voor hen betekent.
Het paradoxale is nu dat de politie, ofschoon strevend naar sociale integratie, tegelijkertijd deel uitmaakt van een systeem dat die interacties juist afsnijdt. Daders en slachtoffers krijgen in het strafrecht hun eigen gefixeerde rol toebedeeld. In het gunstigste geval worden zij over elkaar geïnformeerd via het proces-verbaal of, nog erger, via de media. Maar dat zijn juridische reconstructies van het gebeuren en van de betekenis(sen) die dat voor de betrokken partijen heeft. Niet de integrale en zeker niet hun waarheid. Je zal derhalve ook die schotten moeten weghalen en ook voor hen contexten creëren waarin zij, bij voorkeur rechtstreeks door henzelf, over elkaar geïnformeerd kunnen worden.
Ik noem hier met name de schotten tussen daders en slachtoffers. Want van sociale integratie mag niemand worden uitgesloten. Ten tijde van Franciscus niet de leprosen, en nu niet de zwervers, die het straatbeeld verstoren; de junks, die zo'n overlast bezorgen; de zigeuners, de georganiseerde misdadigers, de asielzoekers, de AIDS-patiënten, die een gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Wie één uitzondering maakt begeeft zich op een hellend vlak. Voor je het weet heb je duizend-en-één argumenten om uitzonderingen te maken voor andere personen en groeperingen. Tot er nog maar één persoon of ras overblijft dat deugt en mag overleven. Daar waar het strafrechtelijke apparaat vaak gevangen zit in dat interactieafsnijdende model, zouden de kerken een behulpzame rol kunnen vervullen. Zij zijn niet gehouden aan dat strafrechtelijke keurslijf dat interacties afsnijdt, minder gedeformeerd door het negatieve mensbeeld van politie en justitie, niet geconditioneerd door de dichotomie: dit is de dader, de bad guy, en dat het slachtoffer, de good guy, de zielepiet. Kerken zijn eerder in staat de andere kant te (laten)
| |
| |
zien in ieders mensenleven en ook het goede boven te halen.
Dát het aanbieden van die interactieve contexten kan lonen, bewijst de casus die de Rotterdamse emeritus-hoogleraar strafrecht Hulsman heeft beschreven. Toen er bij hem thuis was ingebroken en de jeugdige daders bij de politie bekend waren geworden, vroeg hij haar deze zaak zelf met de daders te mogen afhandelen. Hij wist interventies van het strafrechtelijke apparaat niet helemaal buiten de deur te houden (de daders werden uiteindelijk toch berecht), maar de confrontaties met de daders en hun ouders leidden tot interessante ontwikkelingen. Aan de keukentafel werden informaties en gevoelens uitgewisseld die de betrokken partijen nooit van elkaar hadden vernomen via het proces-verbaal. Zo verschoof voor Hulsman, de oorspronkelijke gedupeerde, het slachtofferschap, toen hij merkte hoe ontdaan de ouders waren. Ofschoon er zeer dierbare bezittingen waren ontvreemd en vernield, realiseerde hij zich dat die ouders er eigenlijk veel beroerder aan toe waren dan hij. Die verschuiving, dat overstijgen van de fixerende dichotomie dader versus slachtoffer is voor mij een voorbeeld van sociale integratie.
Alleen in dergelijke interactieve contexten krijgen ook noties als ‘berouw’ en ‘verzoening’ een kans. Berouw toon je niet zo gauw als je letterlijk of figuurlijk gevangen zit binnen het strafrechtelijke apparaat en bent afgesneden van degene aan wie je schade hebt berokkend. Eerder ga je je dan zelf een slachtoffer voelen of daartoe rationaliseren, een slachtoffer van het strafrechtelijke apparaat. Alleen in een interactieve context kan het eventueel ook tot ‘verzoening’ komen, ook al zo'n oeroud religieus begrip. Vaak kan dat niet: de dader is onbekend, het slachtoffer is te verbitterd, of wil het gebeuren niet opnieuw oprakelen, de schaamte van de dader is te groot. Dat moeten we respecteren. Het gaat er dus niet om mensen tot verzoening te pressen of te verplichten. Het gaat erom dat het niet bij voorbaat onmogelijk wordt gemaakt en dat doet het strafrechtelijk apparaat juist wel. Het is ook alleen in dergelijke contexten dat er normen en waarden kunnen worden overgedragen: geactualiseerd en gepersonificeerd. Geen vrouw houdt haar echtgenoot van zijn buitenechtelijke avontuurtjes, andere pijn of bedrog af door te citeren uit pauselijke encyclieken over trouw in het huwelijk of hem op wettelijke strafbepalingen te wijzen. Wel door zichzelf te zijn: ‘En nu ben ik het spuugzat’ of hem anderszins voor te houden wat zijn gedrag voor háár voor betekenis heeft. Zo'n actualisering en personificering tikt aan. Hetzelfde geldt met betrekking tot criminaliteit in formele zin. Niemand kan een dader beter duidelijk maken waarom dat wat hij heeft aangericht niet door de beugel kan dan het direct betrokken slachtoffer.
| |
| |
| |
Daders versus slachtoffers?
Als gevolg van de grote aandacht die criminaliteit en onveiligheid de laatste jaren genieten en de verharding van het strafrechtelijke klimaat dreigt een nieuwe soort tweedeling in de samenleving te ontstaan: tussen de ‘criminelen’, die we zwaar moeten straffen en die aan rechten moeten inleveren, en de slachtoffers, die moeten worden beveiligd en opgevangen. Natuurlijk, er zíjn zeer ernstige problemen als gevolg van criminaliteit. Maar is die tweedeling wel zo scherp? We zijn allemaal meer of minder crimineel of daartoe in staat, we hebben gewoon een beetje mazzel als het niet zo ver komt. Wat zouden u en ik in de oorlog gedaan hebben als we Duitse staatsburgers waren geweest? Ik weet het niet, ik sta er niet voor in. Ook dat hoort bij integriteit: de erkenning dat het kwaad dat ons treft of waar wij bang voor zijn, ook in onszelf huist. Daarnaast vrees ik dat die tweedeling met alle daarbij behorende vijandbeelden de onveiligheid of het gevoel van onveiligheid alleen maar aanwakkert. Het schept afstanden, zet mensen tegen elkaar op en werkt in die zin sociaal desintegrerend. En, ten derde, een overdreven aandacht voor criminaliteit en de aangescherpte dichotomie daders versus slachtoffers verleiden mensen ertoe allerlei andere problemen en ongenoegens te projecteren op criminaliteit en te herdefiniëren als criminaliteit. Nogmaals, ik wil niets bagatelliseren, maar stel wel vast dat met deze projecties onrecht wordt gedaan aan de zondebokken. En dat ook de projecteerders zelfzich daarmee te kort doen. Het gaat ten koste van datgene wat hen werkelijk bezighoudt, van hun zuiverheid, echtheid, kortom: hun integriteit.
Om al deze redenen moeten we af van die vijandisering. Temeer daar criminaliteit maar een fractie is van alle manieren waarop mensen elkaar voortdurend pijn doen: vernederingen, minachting, kleineren, treiteren. Dat zijn manieren van pijn doen die formeel niet strafbaar zijn gesteld en dus geen criminaliteit heten. Maar ze zijn minstens zo erg. En we doen daar allemaal aan mee.
Er valt een hoop samen te werken en te integreren tussen strafrecht, justitie, politie en kerken. Maar laten we niet te idyllisch worden. Als ik dit soort sociale integratie voorsta, moet u niet verwachten dat de Projectgroep Milieu van de politie binnenkort de deur zal plat lopen bij de Franciscaanse gemeenschap hier ter stede. Het gaat om de verbinding met de waarden die deze vertegenwoordigt. En daar heeft noch deze gemeenschap noch u trouwens het monopolie op. De waarden die u vertegenwoordigt, zijn ook in de gelederen van het strafrechtelijke apparaat - zij het soms latent - aanwezig. Ware dat niet zo, konden zij nooit worden opgewekt.
| |
| |
Het is ook een illusie om te denken dat we het over alles eens zullen worden. Dat hoeft ook niet, dat staat zelfs haaks op de notie sociale integratie. Die houdt immers verscheidenheid in. Die verscheidenheid zal zelfs tot conflicten leiden. Bijvoorbeeld als u illegale vreemdelingen asiel verleent in een van uw kerken, ziet de politie zich misschien verplicht hen daaruit, desnoods met geweld, te verwijderen: dat vindt u niet zo'n goed idee. Of de politie wil een pand aan de Prins Hendrikkade ontruimen (zoals begin jaren '80) en de aangrenzende St.-Nicolaaskerk biedt middels een gat in de muur de krakers een vluchtweg: dat vindt de politie weer niet zo'n goed idee. Maar erg zijn die tegenstellingen en conflicten niet. Integendeel, ze verhelderen de spanningen en belangen. En daardoor kan er iets moois uit groeien. Kijk naar provo. Je moet er toch niet aan denken dat daar door de politie en het stadsbestuur harmonieus op gereageerd zou zijn. Dan was nooit boven tafel gekomen wat er broeide: de regentenmentaliteit, democratisering, emancipatie. In dat opzicht zijn aanscherping van tegenstellingen en conflicten zelfs voorwaarde voor sociale integratie. Ze zuiveren uit.
Ik herinner mij van jaren geleden: de St.-Nicolaaskerk verleende asiel aan een groep Tamils. Van de overheid moesten zij eruit, richting Amersfoort. Een conflict! Op een avond loopt een ambtenaar van de gemeente, die daar een fijne neus voor heeft, die kerk zomaar even binnen. Met in haar hoofd de stedelijke of nationale rel die op uitbarsten stond, verwachtte zij dat de spanning daar te snijden zou zijn. Wat trof zij echter aan? Tamils die vroegen wanneer die bus nu eens een keer kwam om hen naar Amersfoort te brengen! Mensen, als individuen en in hun kleine, informele groepsverbanden, lossen hun problemen dus vaak zelf wel op. De kunst voor zowel politie, justitie, andere overheden als de kerken is dat te zien. En zij kunnen elkaar helpen om goed te kijken: naar wat die samenleving op eigen kracht al presteert en hoe ze zichzelf al integreert. Het mag niet meer gebeuren dat er een vliegtuig op de Bijlmermeer moet neerstorten om onze ogen te openen voor de vitaliteit van dat ten onrechte afgeschreven stadsdeel.
Lezing gehouden in het Theologencafé van de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 18 februari 1994.
|
|