| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Immanuel Kant
De belangrijkste Verlichtingswijsgeer I. Kant (1724-1804) heeft de inzet van zijn denken rond drie vragen gecentreerd. Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Waarop mag ik hopen? De drie vragen kunnen uiteindelijk worden samengevat in de meest radicale vraag die gesteld kan worden: Wat is de mens? De Kant-bundel in de stilaan ingeburgerde reeks Monografieën staat bij deze centrale vragen stil.
De filosofie van Kant wil in de eerste plaats een kritisch oordeel vellen over de mogelijkheden en de grenzen van de kennis. Onbeslisbare twisten omtrent God, de wereld en de mens staan in schril contrast met de gefundeerde kennis van de natuurwetenschappen (Newton). In zijn metafysisch werk verwoordt Kant hoe kennis gevormd wordt en ontluistert hij de schijnkennis omtrent de metafysische werkelijkheden. Over God, de wereld en de mens kan de rede niets meer zeggen dan het feit dat ze moeten bestaan. Een positieve kennis is onmogelijk.
Zoals hij deed voor de kennis op het vlak van de theoretische rede, onderzoekt Kant in zijn ethiek het moment dat eenheid en objectiviteit verleent aan het streven en het handelen. De ethiek wordt niet gegrond in de veelvuldigheid van de menselijke strevingen of in het bereiken van een persoonlijk goed, maar in de universele plicht. Ethisch handelen is handelen volgens intenties waarvan men kan wensen dat ze universeel zijn. Vanuit de intrinsieke eis tot zinvolheid van het ethische handelen, kan de mens hopen op het bestaan van de wereld en God en op de onsterfelijkheid van de ziel.
In het derde gedeelte van zijn kritische trilogie botst Kant op de vraag hoe de wereld van de kennis en die van de vrijheid samen gedacht kunnen worden. Komt het handelen in vrijheid onder de zedenwet op een of andere wijze tot uitdrukking in de kenbare wereld zelf? De verbinding wordt gemaakt door het oordeelsvermogen. De esthetische ervaring van het schone en het sublieme toont de mens wat hem overstijgt. Daarnaast vertoont de natuur een doelgerichtheid die het mogelijk maakt dat het menselijke handelen kan bijdragen tot de realisatie van het hoogste goed.
Naast de drie grote kritieken heeft Kant ook een politieke filosofie geschreven die vandaag een groeiende belangstelling kent. Thema's als het eigendomsrecht, het sociaal contract, de interne staatsordening en de verhouding tussen de staten komen hier aan de orde.
De auteurs leiden de lezer op een voortreffelijke wijze binnen in deze kernvraagstukken van Kants filosofie. Een biografische nota sluit het geheel af. De niet altijd eenvoudige teksten - eenvoud zou tekort doen aan het rijke denken van Kant - worden
| |
| |
niet alleen aangeraden als grondige kennisname, maar ook als heropfrissing voor wie min of meer met het kantiaanse oeuvre vertrouwd is.
□ Luc Anckaert
J. Leilich (ed.), Immanuel Kant. Een inleiding, Pelckmans, Kapellen / Kok Agora, Kampen, 1944, 195 pp.
| |
De muze van het leven
De auteur van De muze van het leven, fysicus Diederik Aerts, is lid van Worldviews omheen filosoof Leo Apostel. Niet verwonderlijk dat hij zijn nek durft uitsteken en zijn vakgebied durft verlaten. Dit doet hij open en bloot bij het schetsen van zijn wereldbeeld van de rechtoplopende mens, gangmaker in de evolutie dank zij zijn bewustzijn. Wereldbeeldconstructie als overgang naar een hoger bewustzijnsniveau.
Elders in het boek weet hij de leek met episodische gesprekken in het hooggebergte meesterlijk te oriënteren in zijn vakgebied, de toch niet vanzelfspekende wereld van de quantummechanica. Metaforen zoals die van een kampvuur voor de big bang en het ontstaan van de kosmos, zijn daarbij sprekende hulpmiddelen. Gaandeweg weet hij ons mee te slepen in zijn enthousiasme en te overtuigen van de betekenis van de avonturen van de quantummechanica voor het leven van alledag.
In het debat over de aard van de werkelijkheid die de quantummechanica deze eeuw aan de orde van de dag heeft gesteld, neemt Aerts een erg persoonlijke stelling in. Ondanks het feit dat hij zijn eigenzinnige visie ondermeer in de term ‘ontdekkingscreatie beeld’ tracht te vatten, zet hij zich toch af tegen de subjectivistische ‘Kopenhagen interpretatie’ van Niels Bohr. Ofschoon hij zelf stelt dat het quantumobject tijdens de meting als het ware ‘in de ruimte wordt gevangen’, wat toch ook als een vorm van menselijke manipulatie van de werkelijkheid beschouwd kan worden, neemt hij dus de facto positie bij de ‘objectivisten’, in het gezelschap van Einstein. Hij zet dit zelf nog eens dik in de verf waar hij de context-onafhankelijkheid van zijn interpretatie onderstreept. Heel anders dus dan David Bohm, idool van holistische ecologisten omwille van zijn uitermate context-afhankelijke visie van het heelal als hologram. Nochtans is deze laatste, wegens zijn ‘verborgen variabelen theorie’ niet zo gemakkelijk onder te brengen in één van de twee hierboven aangegeven kampen.
Zolang een experiment geen uitsluitsel brengt, zijn creatieve speculaties als die van Aerts welkom en nodig. De auteur is trouwens als onderzoeker te Brussel zelf actief met het experimenteren in het ‘middenveld’ (tussen quantum en klassiek). Dat dit in handen van werkelijkheids-scheppers als Aerts erg veelbelovend is, daarvan getuigt dit boek.
□ Willy Weyns
D. Aerts, De Muze van het Leven, Pelckmans, Kapellen / Kok Agora, Kampen, 1993, 256 pp.
| |
Vergeten vaderland
Ben Macintyre had het goede idee het spoor terug te zoeken van de Duitse kolonie Nueva Germania, die Nietzsches zuster Elisabeth, samen met haar man Bernhard Förster ruim honderd jaar geleden in Paraguay stichtte. Hij had het slechte idee zijn bevindingen te presenteren in de vorm van een journalistiek reisverslag. Dat heeft een boek opgeleverd dat intrigeert door zijn originele onderwerp, en voortdurend irriteert door de vele irrelevante, soms ook weinig ter zake kundige uitweidingen.
Macintyre presenteert zich niet als een kenner van Nietzsches werk en de wijze waarop hij de inhoud ervan naar voren brengt zou een dergelijke pretentie ook niet wettigen. Wel pleit hij Nietzsche op alle fronten vrij van het antisemitisme dat zo'n drijvende kracht achter het project van Nueva Germania is geweest en dat ook het nazisme zou bezielen, waartoe Elisabeth zich op latere leeftijd zou bekennen. Dat is allemaal niet onjuist, maar Macintyre zet de tegenstellingen tussen beide Nietzsches zo scherp aan dat de eerste alle scherpe
| |
| |
kantjes verliest en de tweede als een waar monster tevoorschijn komt. Elisabeth mag dan niet het meest aangename gezelschap zijn geweest, een grotere subtiliteit legde eerder H.F. Peters in zijn portret Zarathustra's Sister aan de dag.
Heeft deze laatste de geschiedenis van Nueva Germania al op hoofdlijnen beschreven, Macintyre vult daarin nog enkele relevante (en daaromheen heel veel irrelevante) witte vlekken in en ging na wat er heden ten dage nog aan sporen rest. Dat leverde een paar aandoenlijke slotbladzijden op, waarin Macintyre tenslotte met de nazaten van het koloniale experiment in gesprek komt: Duitsers die temidden van schrijnende armoede Duitse tradities hooghouden waarvan zij zelf de zin nauwelijks nog lijken te begrijpen.
Maar ook dan is Macintyre te gretig om die aandoenlijkheid lang te laten duren. Geen alinea blijft zonder afronding met een sweeping statement, geen zijweg of toevalligheid zonder veelbetekenende samenhang. Zo zwart-wit als het mensenras bij Macintyre is, zo coherent zijn ook de gebeurtenissen die hij beschrijft. Dat hij aan het slot tracht plausibel te maken dat ook Josef Mengele nog enige tijd in Nueva Germania heeft gewoond, komt dan niet meer als een verrassing.
□ Ger Groot
Ben Macintyre, Vergeten vaderland, vertaald door Kees van Ginneken, Balans, Amsterdam, 1994, 224 pp., f 34.50.
| |
Godsdienst
Antijudaïsme en de kerk
In de term ‘antisemitisme’ worden doorgaans alle historische ontwikkelingen en gebeurtenissen samengenomen waarvan joden op een of andere wijze het slachtoffer zijn geweest. In een onlangs verschenen boek, dat overigens al jaren was aangekondigd, probeert Klaas Smelik, hoogleraar Oude Testament te Brussel, uit te leggen dat het zowel historisch als theologisch zuiverder is om elke vorm van negatieve uitlatingen of handelingen tegenover joden afzonderlijk te benoemen. Wanneer we het over de Oudheid hebben, is het woord ‘antisemitisme’ zonder meer een anachronisme, aangezien de term pas in 1879 voor het eerst werd gebruikt door de Duitse journalist Wilhelm Marr, en nog wel buiten elke kerkelijke context; hij schreef over de emancipaptie van de joden in Duitsland. Aan de hand van een groot aantal voorvallen en teksten uit de geschiedenis, zowel in de Oudheid als in de Middeleeuwen, zowel in de 14e als in de 19e en 20e eeuw, laat S. zien dat het verwarring schept wanneer men de typisch 19e eeuwse term ‘antisemitisme’ ook gaat gebruiken om er de antijoodse houding van de kerk mee aan te duiden. Hij gebruikt daarom ‘anti-judaïsme’ voor de christelijke bestrijding van het jodendom, en ‘antisemitisme’ voor de racistische haat jegens het als ‘semitisch’ beschouwde joodse volk. Daarnaast laat hij zien dat de anti-joodse uitlatingen bij Grieks-Romeinse auteurs begrepen moeten worden vanuit de historische context van de Oudheid zelf. Er is daar namelijk geen sprake van een bijzondere haat tegen de joden, maar van algemene vooroordelen tegen alle ‘barbaarse’ volken en culturen, waartoe men ook het jodendom rekende. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het boek te lijden heeft gehad onder zijn ontstaansgeschiedenis. Elk van de twaalf hoofdstukken is op zichzelf weliswaar uiterst
leesbaar en informatief, maar de studie als geheel maakt een wat rommelige indruk. Mij dunkt dat de auteur - die zich met de ondertitel ‘Een verkenning’ tot op zekere hoogte heeft ingedekt - veel duidelijker dan thans het geval is het verschil tussen antisemitisme en anti-judaïsme had moeten uitleggen en uitwerken.
□ Panc Beentjes
K.A.D. Smelik, Anti-judaïsme en de kerk. Een verkenning, Ten Have, Baarn (voor België: Uitgeverij Westland, Schoten), 1993, 152 pp., f 24,50.
| |
| |
| |
Ruusbroec (voor beginners)
De gereformeerde predikant K. Bras promoveerde een tijd geleden met een proefschrift over de begeerte en de agape bij de middeleeuwse mysticus Jan van Ruusbroec. Hij werkte ook zijn kennis over het werk van deze nog altijd te weinig gekende geestelijke schrijver, uit in een ‘cursus’ die hij gaf in zijn gemeente. Het boekje is daar de neerslag van. Bras verzamelt thematisch een aantal sleutelteksten uit verschillende werken en leidt die beknopt in. Bij ieder hoofdstukje staan praktische oefeningen vermeld. Dat maakt het handig voor wie de teksten van Ruusbroec met een leesgroep ter hand wil nemen en ook enkele meer bezinnende of actieve elementen erbij wil betrekken. In het geheel van het boekje valt het op hoe leesbaar de teksten van Ruusbroec na vele eeuwen blijven en wat een hedendaags geestelijk begeleider kan doen met die rijkdom uit de middeleeuwen. Dat men steeds terug moet grijpen naar de modern-Nederlandse vertaling achteraan in het boek is wat jammer (en onhandig) en misschien had ook een meer systematische (wat historischer) inleiding niet mogen ontbreken. Toch getuigt dit kleine boekje van heel wat creativiteit en van een verfrissende omgang met een middeleeuwse auteur.
□ Erik de Smet
K. Bras, Verlangen en vervulling. Geloofsverdieping aan de hand van Ruusbroec (1293-1381), Kok, Kampen / Altiora, Averbode, 132 pp., BEF 495.
| |
Ter Herkenning
Wie de 21e jaargang van Ter Herkenning, tijdschrift voor christenen en joden, de revue laat passeren zal het ongetwijfeld met mij eens zijn dat de redactie er het afgelopen jaar wederom in is geslaagd de lezers een grote verscheidenheid aan interessante onderwerpen voor te leggen. Naast de twee uitvoerige lijsten met nieuw verschenen Nederlandstalige literatuur over het jodendom (februari en december) vallen twee thema's dit jaar bijzonder in het oog. Enerzijds is dat de herdenking van de opstand in het getto van Warschau (19 april 1943), anderzijds is dat de aandacht voor de middeleeuwse joodse wijsgeer Maimonides. Driemaal in de 21e jaargang komen we artikelen tegen waarin zijn denkbeelden centraal staan; zijn visie op Jezus en Mohammed als wegbereiders voor de messias en de messiaanse tijd en zijn denkbeelden over de lichamelijke opstanding zullen ons christenen het meest intrigeren. Van de overige bijdragen noem ik in elk geval die van Theo Salemink, kerkhistoricus te Utrecht. Hij heeft een studie gemaakt hoe in het familieblad De Katholieke Illustratie tussen 1867 en 1968 over de joden wordt geschreven. De titel van zijn artikel is Taai theologisch antisemitisme en dat zegt genoeg. Bijzonder de moeite waard is ook de uitvoerige analyse van Peter Tompson, hoogleraar Nieuwe Testament te Brussel, over twee in 1990 verschenen Engelstalige boeken die zich beide grondig bezighouden met het moeilijke vraagstuk of en hoe Jezus, zijn leerlingen, en Paulus zich aan de gangbare joodse wet hielden. Van het decembernummer noem ik tenslotte nog de vertaling die P. van der Horst geeft van het oudste christelijke pelgrimsverslag (uit 333) naar het Heilige Land.
□ Panc Beentjes
Ter Herkenning. Tijdschrift voor Christenen en Joden, Boekencentrum, Zoetermeer, f 52 per jaar (4 afleveringen). Voor België: p/a D. Rouges, Marialei 62, 2018 Antwerpen, BEF 1000.
| |
Antipapisme na 1945
‘Op de bodem van de Nederlandse ziel smeult een antipapistisch vuurtje’. Met deze opmerking besluit Bert Wartena een boek over het antipapisme in Nederland vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu.
Antipapisme wordt gedefinieerd als ‘die attitude die de rooms-katholieke Kerk, haar gezagsdragers, haar leer, haar cultuur en haar leden als vijand beschouwt’. De studie is een omgewerkte doctoraalscriptie, maar aan welke Nederlandse universiteit blijft
| |
| |
onbekend, evenals elk gegeven over de auteur.
De schrijver heeft bij een aantal belangrijke gebeurtenissen van na de Tweede Wereldoorlog (het bisschoppelijk Mandement van 1954; de overgang van prinses Irene naar de R.K. Kerk in 1964; de VPRO-documentaire ‘Godsdienst: R.K.’ van 1979, en het pausbezoek aan Nederland in 1985) bestudeerd of, en op welke wijze, het fenomeen antipapisme, dat altijd latent aanwezig blijkt te zijn, weer de kop opsteekt. Resultaat van deze studie is dat we sedert de Tweede Wereldoorlog onderscheid moeten maken tussen de diverse vormen waaronder antipapisme zich manifesteert: religieus, politiek en sociaal-cultureel.
Het is bijzonder jammer dat dit boek bij tijd en wijle slordig in elkaar steekt. Zo ontbreken de noten bij de Inleiding en is een gedeelte van de tekst van Hoofdstuk 2 niet opgenomen, terwijl daarvan wél de noten zijn opgenomen. Een boeiend onderwerp als dit zou mijns inziens gediend zijn geweest met een wat meer accurate presentatie en nauwkeuriger uitwerking. Niettemin als tijdsdocument erg verhelderend.
□ Panc Beentjes
Bert Wartena, Een smeulend vuur, Antipapisme in Nederland na 1945, Kok, Kampen, 1993,148 pp., f 31,50.
| |
Literatuur
Afscheid van Schouwenaars
De aarde is niet uit haar baan gedreven. Toen Clem Schouwenaars op 10 september 1993 stierf aan de gevolgen van kanker, bracht dat in Vlaanderen nauwelijks enige beroering teweeg. Literair was hij al langer uitgeteld. Met zijn laatste boeken was hij herhaaldelijk onzacht op de mat neergekomen. Een gebrek aan zelfkritiek? Schouwenaars schreef sneller dan zijn schaduw, want om den brode. Te veel en te snel volgens de critici, nooit te snel voor zijn lezers. De kritiek mocht hem dan al naar de coulissen schrijven, op een trouw, vooral vrouwelijk publiek kon hij blijven rekenen. Tot op het einde.
Met Het Loofhuttenfeest heeft Manteau voor de laatste keer een roman van Schouwenaars in de ring gebracht. Letterlijk een zwaargewicht: 463 bladzijden. Bovendien vormt het boek een tweeluik met Het manuscript van Villabrune. Gelukkig zijn beide romans ook afzonderlijk te lezen, want na de pijn en de smart van Het Loofhuttenfeest zullen weinigen er wat voor voelen om naar de vorige roman terug te grijpen.
De hoofdpersoon in Het Loofhuttenfeest is de joodse vrouw Zia Goldberg. Zij is de schrijfster van het bewuste, één bladzijde tellende manuscript van Villabrune. Tijdens een slapeloze nacht op het einde van september 1968 ziet zij haar leven - mooi chronologisch! - als in een film voor haar ogen voorbij trekken. Een toevallige ontmoeting met haar lievelingsauteur Axel Mangen heeft haar zodanig beroerd dat beelden uit haar geheugen opborrelen, beelden die ze lang vergeten waande. Zij heeft vernomen dat zij een rol speelt in zijn nieuwe roman Het cahier van Oudemont (‘Oudemont’ verwijst naar ‘Oldenberg’, waar het landhuis Villabrune gelegen was). Het benieuwt haar nu van welke feiten hij op de hoogte is en hoe hij haar leven met zijn fantasie heeft ingekleurd. Om die reden houdt ze troepenschouw van haar herinneringen.
De verhaalstroom komt vlot op gang. Zia's traumatische oorlogservaringen (vanaf 1943) leveren boeiende vertelstof op. Maar het verhaal begint naar adem te snakken vanaf het ogenblik dat Zia, nog tijdens de oorlog, een schuilplaats vindt bij haar ‘beschermheer’ Jules Winter. Alsof zij de gedachten van de lezer kan raden, merkt zij op: ‘Maar wat kan zelfs een begenadigd auteur voorts aan tragiek uitvinden, van de aankomst van Zia in de residentie van mijnheer Winter tot op de dag van heden?’ (p. 172).
In wezen vertelt deze roman het verhaal van een gevangenschap of, symbolisch, een leven in de woestijn. Zia Goldberg leeft eerst ondergedoken in een stapelhuis en
| |
| |
wordt daarna verbannen naar Villabrune. Tenslotte wordt ze levenslang opgesloten in het luxueuze getto van Jules Winter, met wie ze op 21-jarige leeftijd trouwt. Wanneer alle verhaaldraden samenkomen, blijkt dat hij een ordinaire oorlogsmisdadiger is geweest. Ook de dood van haar ouders heeft hij op zijn geweten. Kort na zijn overlijden maakt Zia zich vrij van haar verleden. In de slotsequens valt zij in de armen van Axel Mangen. Handig laat Clem Schouwenaars deze gebeurtenis plaatsvinden op de dag van haar veertigste verjaardag, die samenvalt met het Loofhuttenfeest, het feest waarop de joden hun verblijf in de woestijn herdenken.
Het Loofhuttenfeest bereikt lang niet het niveau van de grote Schouwenaars, die de Nederlandse literatuur verrijkte met een klassieker als De Seizoenen (1972). Van 1955 tot 1993 publiceerde hij een twintigtal poeziebundels en meer dan dertig romans. Tot die reeks behoren ook andere opmerkelijke werken als Dokter Simon Falbeck (1962), Twee maal leven (1968), Baldriaan (1974), de Emily Beyns-cyclus (1981-1982) en nog een handvol meer. Afscheid nemen van Clem Schouwenaars is daar vrede mee nemen.
□ Jos Van Thienen
Clem Schouwenaars, Het Loofhuttenfeest, Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 1993, 463 pp.
| |
Juan José Saer
Wat is een filosofische roman? In ieder geval geen roman waarin de helden kwistig strooien met namen van wijsgeren en zich daarom diepzinnig wanen. Als er zoiets als een filosofische roman bestaat, dan is Het onuitwisbare van de Argentijnse schrijver Saer er een goed voorbeeld van. Het drukt op indirecte wijze een wereldvisie uit die men het beste als Nietzscheaans (en via hem Heraclitisch) kan omschrijven. Het universum is een bewegende stroom van vergaan en ontstaan; niets is blijvend; alles vloeit.
Er stroomt veel water (regen, drank, grondwater) in het verhaal van Saer, dat een ogenschijnlijk banaal gegeven vertelt. De verlopen schrijver Tomatis wordt aangezocht om een nieuw, schimmig literair tijdschrift te leiden, dat de handschoen moet opnemen tegen de cultuur van vervlakking die de banale tegenhanger was van de Argentijnse dictatuur. Hij twijfelt, en wordt in die twijfel geregeld overvallen door een kosmisch besef van de vergankelijkheid van alles. Vergankelijkheid ook van de strijd tegen de culturele arrogantie van een burgerklasse die de literatuur voortbracht die het tijdschrift aan de kaak wil stellen. Ook die strijdbaarheid gaat immers - ze kan niet anders - uit van overtuigingen, dus van een waarheid die vaststaat en houvast zou bieden.
Het is de vraag of Tomatis zijn twijfel kan overwinnen en, ondanks zijn ongeloof, besluit een daad te stellen. Het einde van de roman blijft open, zoals het dilemma zelf geen afdoende antwoord kent.
Dit tweede boek dat van Saer in het Nederlands wordt vertaald bewijst opnieuw het meesterschap dat hij in zijn eerder vertaalde roman De ooggetuige al zo krachtig (misschien wel nóg indrukwekkender) had getoond. In dat boek waren de belevenissen van een 16e eeuwse schipbreukeling onder Zuidamerikaanse Indianen het voertuig voor een aangrijpende, kentheoretische beschouwing over de verschillen tussen de werkelijkheidsbeleving van uiteenlopende culturen en het lot van het westerse realisme. Toen vormden o.a. Bataille en Derrida het achtergrondkoor, nu is het Nietzsche. Het is niet verwonderlijk dat Saer al jaren in Parijs woont.
□ Ger Groot
Juan José Saer, Het onuitwisbare, vert. Johanna Vuyk-Bosdriesz, Prometheus, Amsterdam, 1994, 275 pp., BEF 735.
| |
Schoten in de concertzaal
Een paar jaar geleden publiceerde Arnold Heumakers, literair criticus van de Volkskrant, een programmatisch geschriftje waarin hij zijn opvatting over het wezen en de functie van de literatuur uiteenzette. Onleef-
| |
| |
bare waarheden heette het boekje, en die uitdrukking komt ook in het voorwoord van de essaybundel Schoten in de concertzaal weer terug. Literatuur, aldus Heumakers, heeft zich sinds het einde van de klassieke periode uit het gewone leven teruggetrokken. Ze werd een eigen domein, eerst - in de romantiek - een tegen-wereld die eventueel nog een politieke betekenis kon hebben (al was het maar als utopische of proteststem). Maar ook het romantisch paradigma begint uitputtingsverschijnselen te vertonen, aldus Heumakers. En voor de literatuur blijft dan alleen nog een zuiver negatief speelveld over. Ze spreekt datgene uit wat in de orde van de wereld niet meer tolerabel wordt geacht, maar daarvan de geheime, zwarte tegenkant vormt. Ze formuleert verboden gedachten en wensen, niet om ze te propageren, maar om ze een plaats te geven waar althans erkend kan worden dat ze verboden zijn, en waarschijnlijk ook terecht.
Deze idee is schatplichtig aan Bataille en de zwarte romantiek, zoals die door onder meer Mario Praz beschreven is, en beide spelen in deze bundel van Heumakers een grote rol. Wat hem in de literatuur fascineert is het Kwaad, dat gestalte krijgt in figuren als Sade, Céline en Jünger, om de onderwerpen van enkele van de meest erudiete opstellen in deze bundel te noemen.
Heumakers stelling is aantrekkelijk, niet in de laatste plaats omdat deze er althans in slaagt de literatuur een coherente en betekenisvolle plaats binnen de hedendaagse cultuur te geven. Ze is de naïviteit voorbij die meent dat het kwade en onwenselijke in de menselijke natuur ooit overwonnen zou kunnen worden. Als ze dan toch moet worden erkend, aldus Heumakers, dan liefst in een onschuldig tijdverdrijf als de literatuur. Langs dezelfde lijnen zou men ook de pornografie kunnen rechtvaardigen. En inderdaad: een overtuigender rechtvaardiging heeft zij niet.
Maar de literatuur zal wel even moeten slikken, wanneer ze zich tot zo'n secundaire rol verbannen ziet. Heumakers lijkt er weinig illusie over te laten bestaan: literatuur is een culturele bijkomstigheid. Maar ze is als supplement wel noodzakelijk, wil de beschaving zich tegen de infectie van het kwaad teweer kunnen stellen.
Toch blijft de verhouding tussen reëel en literair kwaad ook bij Heumakers onopgelost. Men mag Céline's antisemitisme dan literair accepteren, omdat het zo, als het ondenkbare, tóch gedacht kan worden, datzelfde antisemitisme is als literatuur nog niet van zijn mogelijke giftigheid ontdaan. Hoe de verbeelding van het kwaad opnieuw reële vormen kan aannemen, heeft de Engelse discussie rond gewelds- en griezelfilms laten zien (de Bulger-case). Men ontkracht Céline's smaadschriften niet door ze in het literaire pantheon op te nemen. Of de literatuur zichzelf graag als verzamelplaats van het onverteerbare en als besmetteüjke factor van onmachtigheid zou willen zien is dan nog een heel andere vraag.
□ Ger Groot
Arnold Heumakers, Schoten in de concertzaal, Arbeiderspers, Amsterdam, 1993, 188 pp.
| |
Amanda en de widowmaker
De jongste publikatie van Walter van den Broeck, een novelle, werd geschreven ter gelegenheid van het gouden jubileum van uitgeverij De Bezige Bij en kreeg de ietwat raadselachtige titel Amanda en de widowmaker mee. Amanda is de Mexicaanse vrouw van een Belgisch immigrant in Latijns-Amerika die, omdat hij op 't einde doodgaat, wel de bedoelde widowmaker zal zijn. Al zit er misschien ook wel een verwijzing in naar de verzen van Kipling: ‘What is a woman that you forsake her, / And the hearth-fire and the home-acre, / To go with the old grey Widow-maker?’ Want Amanda's echtgenoot is inderdaad chronisch overspelig, zij het niet met een schip zoals Kiplings personage. Het relaas van de turbulente uren die aan zijn dood voorafgaan, zijn het onderwerp van de hier door Amanda uitgesproken monoloog.
Dat dit werk is van een vakman, is duidelijk. Maar naar mijn gevoel wringt er iets. ‘Je kan wel een jongen uit Sint-Jozef-Olen weghalen, maar je kan Sint-Jozef-Olen onmogelijk uit die jongen weghalen’, schreef
| |
| |
Walter van den Broeck in !Querido Hermano! Nu weet ik wel dat Van den Broeck een broer heeft in Mexico, dat hij hem er in 1982 heeft opgezocht en dat de ‘widowmaker’ wel vader Van den Broek in het kwadraat lijkt. Maar een wijf dat ‘begot’ zegt, leeft in een heel andere wereld dan deze Amanda die ‘madre de Dios’ zegt. In de ene schrijft een Olenaar een brief aan Boudewijn en in de andere krijgt de kolonel nooit post...
□ Manu van der Aa
Walter van den Broeck, Amanda en de Widowmaker, De Bezige Bij, Amsterdam, 1994, 78 pp., BEF 298.
| |
Naar Merelbeke
‘Al wat ge zegt, zijt ge zelf’ of de waarheid van een volksgezegde: in welke mate is de parodie voor de auteur een gedroomd alibi om zelf een bepaalde literaire vorm te gebruiken?
De publikatie van Stefan Hertmans' nieuwste roman roept deze vraag op. Naar Merelbeke is een persiflage op het populairste thema in de Vlaamse romanliteratuur van het laatste decennium: de zoektocht naar de verloren tijd. Maar dat is niet alles. Hoezeer ironie en groteske humor ook op de voorgrond treden, toch gaat de roman niet aan vluchtigheid, spotlust en lichtvoetigheid ten onder. De reden? De onderneming van Hertmans is gedeeltelijk ook een ernstige maar gecamoufleerde poging om zijn verleden in kaart te brengen.
Hertmans zit dus in een paradox gevangen. Hij ridiculiseert het verlangen naar zelfkennis, dat ook het zijne is. Op die manier wordt de parodie omgeswitcht tot zelfironie en krijgt de roman een dubbele bodem. Over het waarom zegt zijn vertellend personage zelf: ik werd erop bedacht ‘om hoe dan ook de dingen die me echt hadden geraakt niet prijs te geven en er toch over te schrijven. Ik zou zo schrijven dat ik het zou vertellen en verzwijgen tegelijk’ (p. 111).
Dit spel van waarheid en vertekening krijgt zijn beslag in 38 zeer korte hoofdstukken, die gespreid zijn over twee delen. Een structurele ingreep die een niet onbelangrijke repercussie heeft op het inhoudelijke vlak. De wisselwerking tussen de twee delen maakt de grote charme van deze roman uit. Doordat ze verteltechnisch van elkaar verschillen, ontstaat er een dubbele belichting. In het tweede deel is er een grotere tijdsafstand én vooral een grotere psychologische afstand van de verteller tot het gebeurde. Hierdoor komen de eerder vertelde feiten in een heel ander daglicht te staan.
De rijpere verteller uit het laatste deel plaatst de gebeurtenissen in het juiste verband. Hij prikt de fantasieballonnetjes van de jongere door en staat met beide voeten op de grond. Dat kunnen we niet zeggen van het ‘aanstellerke’, zoals zijn moeder hem noemt, uit de eerste 24 hoofdstukken. Hij is een fantast, die zijn dromen liefst voor werkelijkheid neemt. Bij een ontmoeting met God in de gedaante van een insect heeft hij het rechterbeen verloren. Op één voet beweegt hij zich nu door het leven.
De beide vertellers zijn weliswaar alter ego's van de auteur, maar staan a.h.w. elk aan een andere kant van de Grote Muur in zijn leven. De ene bevindt zich nog dicht bij het jongetje dat hij was; het jongetje dat in het oerwater van zijn dromen leefde (in zijn fantasie leek Merelbeke wel het paradijs, tot hij er een bezoek bracht) De andere heeft het paradijs al lang achter zich gelaten. Maar zijn been heeft hij wel teruggekregen!
Wie deze roman leest, begint eveneens gehandicapt aan hel avontuur Stefan Hertmans plaatst de lezer meteen op één been (natuurlijk het verkeerde). Om weer vaste voet op de aarde te krijgen moet hij het boek ten einde lezen. Dat loont beslist de moeite.
□ Jos Van Thienen
Stefan Hertmans, Naar Merelbeke Meulenhoff, Amsterdam / Kritak, Leuven, 1994, 189 pp., BEF 698.
| |
Neef Bazilio
Met Neef Bazilio verschijnt de vierde roman van de Portugese schrijver Eça de Queiroz
| |
| |
in Nederlandse vertaling. Het moeten er uiteindelijk zes worden. Neef Bazilio is zonder twijfel de sterkste van de vier, op neuslengte gevolgd door Het vergrijp van pater Amaro, Queiroz' romandebuut uit 1875. Neef Bazilio volgde drie jaar later. Beide romans hekelen op weergaloze wijze de bekrompen sfeer van de kleine bourgeoisie en de achterlijke sfeer van het 19e eeuwse Portugal in het algemeen. Eça wilde die atmosfeer, schrijft Rentes de Carvalho in zijn nawoord, analyseren op de wijze die Balzac en Zola hem met hun grote projecten La comédie humaine en de Rougon-Maquart in Frankrijk hadden voorgedaan. Maar zelfs voor zulke grote projecten was Portugal te kleintjes. Het bleef bij losse romans, die in hun striemende ironie niettemin voor de grote Franse voorbeelden niet onder doen.
In Neef Bazilio lijkt Queiroz dichter bij Flaubert dan bij de genoemde auteurs te staan. Het boek roept direct reminiscenties op aan Madame Bovary. Ook hier staat een ontevreden vrouw uit de kleine burgerij centraal, ook hier zoekt ze ontsnapping en een grootser leven in een buitenechtelijk avontuur, ook hier wordt zij slachtoffer van de gevolgen en sterft ze tenslotte een bittere dood. Stilistisch kan Queiroz zijn Franse voorbeeld misschien niet evenaren, maar zijn sardonische evocatie van het Lissabonse burgermilieu en de portrettering van de diverse hoofdrolspelers van het tragikomisch drama verlenen het boek de dwingende kracht van de beste voorbeelden uit de 19e eeuwse romantraditie.
Queroz ontwikkelt zijn intrige stap voor stap, met een traagheid waarin het noodlot zich voortdurend aankondigt maar zich tegelijk in zijn banaliteit te kijk zet. Queiroz schuwt de pathetiek niet, maar slechts om deze te gebruiken voor een des te effectiever sarcasme. Zo dwingt Neef Bazilio aandacht en overgave af tot aan de laatste regel - een regel als een oordeel. Dat zijn onmiskenbare tekenen van het klassieke meesterwerk.
□ Ger Groot
Eça de Queiroz, Neef Bazilio, vert. H. Lemmens, Arbeiderspers, Amsterdam, 1994, 441 pp., BEF 1380.
| |
Geschiedenis
Historische atlas van het joodse volk
Er zijn de afgelopen tijd heel wat verzamelwerken op de markt gebracht waarvan de samensteller(s) zich ten doel hebben gesteld de boeiende en tegelijk tragische geschiedenis van het joodse volk in beeld en kaart te brengen. Een aantal ervan heb ik in dit tijdschrift besproken: Bezalel Narkiss, Spiegel van de joodse beschaving, Utrecht/ Antwerpen, 1974; Nicolas de Lange, Atlas van de joodse wereld, Amsterdam/ Brussel, 1986; Ilana Shamir & Shlomo Shavit, Encyclopedie van de Joodse geschiedenis, Kampen/Turnhout, 1988; Josephine Bacon, De geïllustreerde atlas van de Joodse beschaving, Den Haag, 1991.
Toen onlangs weer zo'n atlas werd gepubliceerd heb ik serieus overwogen om dat bericht maar voor kennisgeving aan te nemen. Nu ik het boekwerk heb bestudeerd ben ik blij dat ik het in handen heb gekregen. Enerzijds omdat de formule ervan goed gekozen is en aanspreekt, anderzijds omdat er wat de illustraties betreft heel veel onbekend materiaal is opgenomen.
Negenenveertig auteurs, allen eminente joodse geleerden, hebben een lees- en kijkboek samengesteld - beide termen zijn eigenlijk een beetje oneerbiedig voor de hoge kwaliteit van het gebodene - dat van begin tot einde boeit. Het boek kan worden gelezen als één doorlopend, samenhangend verhaal. Maar tegelijkertijd kan men elk hoofdstuk ook apart lezen. Ieder hoofdstuk is ondergebracht op een dubbelpagina en bestaat uit vier onderdelen: een tekst die de lezer inzicht biedt in een specifieke periode, een sociaal-cultureel probleem of een fundamentele mythe. Vervolgens een kaart, of een combinatie van kaarten, waarmee de historische gebeurtenissen ruimtelijk worden uitgebeeld, een chronologische tabel die de tijd weergeeft waarin de gebeurtenissen zich afspelen, en tenslotte illustraties die meer doen dan alleen maar de tekst verluchten.
Eén van de eerste beslissingen van de hoofdredacteur is geweest dat dit boek een geschiedenis moest worden van het joodse
| |
| |
volk, en niet van de joodse godsdienst. In die opzet is men volledig geslaagd. Erg moedig is ook dat de auteurs van deze atlas stelling nemen tegen wat zij noemen ‘de zionistische mythologie’ die ertoe neigt de twintig eeuwen ballingschap (Diaspora) voor te stellen als ‘één lange zware tocht door een nauwe, duistere tunnel’ (p. IV). Dit betekent uiteraard niet dat de geschiedenis van het joodse volk dan opeens een luchtig onderwerp is geworden, maar wél dat hetgeen hier wordt beschreven erg realistisch en eerlijk overkomt. Hetgeen mij naast allerhande positieve zaken erg heeft verheugd is dat er in deze atlas veel informatie is verwerkt die verkregen is na bestudering van de vele documenten die omstreeks 1896 zijn gevonden in de genizah (‘afvalkamer’) van de Karaïetensynagoge van Fustat bij Cairo. Tot nu toe hebben die tienduizenden documenten veel te weinig bekendheid gekregen. We hebben dus te maken met een zeer geslaagd boek dat uw aandacht meer dan waard is.
□ Panc Beentjes
Eli Barnavi (hoofdred.), Historische atlas van het joodse volk. Van de aartsvaders tot heden, Bosch & Keuning, Baarn, 1993, xiii + 299 pp., f 125 (voor België: Westland, Schoten, BEF 2390).
| |
Van muiters en dissonanten
Jan Debrouwere heeft een vooraanstaande rol gespeeld in de communistische partij. In een Davidsfondspublikatie heeft hij verteld over die tijd en over zijn ontgoocheling. In zijn nieuw boek behandelt hij historische figuren en tijdperken: de ketter Tanchelm, enkele leiders van de Duitse boerenopstanden, Louise Michel tijdens de commune van Parijs, Boecharin tijdens het stalinistische schrikbewind - niet de grote namen uit de geschiedenis, maar de verliezers.
Het is een bonte mengelmoes zonder echt veel samenhang. Over Tanchelm is te weinig geweten om hem echt als historische figuur te kunnen benaderen, Boecharin is een historische marginaal geworden tegen wil en dank; individueel en collectief gebeuren lopen elkaar nogal eens voor de voeten; de gebeurtenissen en hun maatschappelijke of culturele impact worden niet harmonisch gecombineerd; vertelling en beschouwing staan soms haaks op elkaar. Debrouwere is geen begenadigd verteller die meesleept of de lezer sterk emotioneel bij gebeuren of personage kan betrekken; evenmin gaat hij zeer diepgaand in op de historische essentie.
Een mislukt boek? Schitterend is het niet, maar toch nuttig. Door het doorbreken van de ijzeren causaliteit die de indruk wekt dat wat gebeurd is ook moest gebeuren, functioneert het als antidotum tegen de histoire-bataille, de geschiedschrijving van de winnaars. In dit boek treden de dromers op, de durvers die even hun gelijk hebben gehaald vooraleer ze met harde hand werden weggeduwd en (meestal) uitgeroeid, zij die (misschien juist omdat ze vlug verdwenen!) de suggestie wekten dat het ook anders, beter, humaner kon: zij zijn de ‘warme onderstroom’ van de geschiedenis (p. 8). En het strekt Debrouwere tot eer dat hij de herinnering levendig houdt aan hen die niet mogen worden vergeten en toch bijna vergeten zijn.
□ Jaak De Maere
Jan Debrouwere, Van muiters en dissonanten, Acco, Leuven/ Amersfoort, 1994, 174 pp., BEF 595.
| |
Geschiedenis van het persoonlijk leven
Met de vertaling van de ‘Histoire de la vie privée’ (in tien delen) heeft uitgeverij Agon een grote bijdrage geleverd tot de (nog grondiger) kennis van de Franse historiografie.
Deze reeks heeft zeer prestigieuze bedoelingen: ze wil ruim 2000 jaar geschiedenis schetsen van het ‘gewone’ leven in het Westen (en in de latere delen alleen in Frankrijk). Een grote uitdaging, en bijna een provocatie: het centraal plaatsen van de gemiddelde bevolking in haar totaliteit, en van het gewone leven in plaats van de uitschieters betekent een afwijzing van de
| |
| |
traditionele geschiedschrijving, terwijl de ambitieuze omvang (in tijd, in object...) ingaat tegen de neiging tot kleinschaligheid van heel wat nouvelle histoire (wat niet belet dat de hoofdredacteurs van de reeks - Duby en Ariès - doorgaans tot de vaandeldragers van deze vernieuwende historici worden gerekend).
In de pas verschenen delen 9 en 10 (over respectievelijk de 19e en 20e eeuw) worden wonen, normen, omgangsvormen en ontspanning, omgaan met leed, werk en familie, oorlog en lichaamscultus behandeld, en telkens komen zowel individueel als collectief niveau aan bod.
Niemand - ook de samenstellers niet - zal de illusie koesteren dat met een dergelijke reeks alles gezegd is, maar het werk is toch wel zeer significatief. Deel 9 gaat nog enigszins traditioneel met de geschiedenis om, maar past een aantal gekende technieken toe op de massa, die gevat wordt in statistische evoluties (voor het collectieve niveau) en in anekdotes (die exemplarisch zijn voor de meer persoonlijke situering in de tijd). Uit de combinatie van beide technieken blijkt de meestal doorslaggevende, richting bepalende kracht van de massa. Zij is de onbepaalde bepaler van het historisch verloop, ze bestaat uit vrijwel machteloze individu's die niet goed weten welke richting ze uit willen. Collectief en individueel niveau zijn niet harmonisch verbonden, tenzij in de bruisende narrativiteit van de auteurs - de lezer meeslepen is deze Franse historici wel toevertrouwd. De boeiende petite histoire met bijna voyeuristische anekdotiek, de onverwachte bronnen die worden gebruikt (b.v. de standbeelden van de Eerste Wereldoorlog), de fascinerende maatschappelijke evoluties (b.v. in de geschiedenis van de ‘sociale’ woningbouw), de dikwijls gewaagde stellingen van een verteller die maar niet achter zijn object wil verdwijnen, maken het boek tot een intellectueel genot.
Voor de 20e eeuw tappen ze uit een ander vaatje. Het gebrek aan afstand leidt ook tot afstand van de gewone historiografie. Dit boek steunt meer op filosofie, antropologie, psychologie: de verinnerlijking wordt sterker, men graaft dieper en formuleert speculatiever omdat men nog niet aan brede conclusies is. Onze wereld lijkt in de greep van de individuele ontreddering (met veel artistieke voorbeelden) en van een duizelingwekkende, richtingloze versnelling. Latere generaties zullen moeten oordelen of dit klopt, of dat het gaat om een verengd perspectief wegens gebrek aan distantie.
Wat de toekomst ook brengt: we mogen in elk geval tevreden zijn met deze uiteraard onvolledige, maar zeer indrukwekkende status quaestionis.
□ Jaak De Maere
G. Duby en P. Ariès (red.), Geschiedenis van het persoonlijk leven. De negentiende eeuw: materiële cultuur en de wereld van het individu; De twintigste eeuw: de verovering van de persoonlijke ruimte, Agon, Amsterdam, 1993 & 1994, 292 pp. & 336 pp., BEF 840 & BEF 840.
| |
Biografie
Domela Nieuwenhuis
Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) was een Nederlands dominee die geleidelijk evolueerde naar vrijzinnigheid, socialisme en anarchisme. Hij was enorm populair bij de kleine luiden (‘de koning der armen’), wekte een grote aversie en agressie op bij zijn tegenstanders, werd naar het parlement gestuurd na een memorabele verkiezing maar verloor zijn geloof in de parlementaire structuur, sprak en correspondeerde met alle linkse groten der aarde, zat onschuldig in de gevangenis, analyseerde met groot oratorisch en journalistiek talent (in zijn blad Recht voor Allen) zijn halve eeuw en had een immens moreel gezag. Een leven als een roman.
Auteur Jan Meyers heeft zijn sporen verdiend als biograaf van de NSB-leider Mussert, maar hier bakt hij er weinig van. Hij slaagt er niet in Domela vanuit de mentaliteit van toen te benaderen: zijn nu overdreven klinkende redevoeringen, zijn messianisme, zijn verering voor Jezus Christus,
| |
| |
de overspannen reacties van de aanhangers worden bekeken door een laatdunkende postmoderne bril die in zijn negativisme bijzonder vooringenomen en ook erg pretentieus is: Meyers moraliseert en (ver)oordeelt vanuit zijn moderne apriorismen veel meer dan een ‘moralistisch’ auteur uit de 19e eeuw. Dit is geen geschiedschrijving, maar irritante zelfgenoegzaamheid.
Toch blijft deze eerste uitvoerige biografie van Domela Nieuwenhuis een aanbeveling waard. De figuur zelf is zo interessant dat geen biograaf haar klein kan krijgen. En voor Vlamingen is er altijd interessant vergelijkingsmateriaal: de parallellen met het leven van priester Daens zijn immers zeer flagrant.
□ Jaak De Maere
Jan Meyers, Domela, een hemel op aarde, Privé-Domein, Arbeiderspers, Amsterdam, 1993, 459 pp., BEF 1100.
| |
Calvijn
Het woord ‘calvinisme’ roept verschillende associaties op: een rigide levensstijl, de ideeën van de predestinatie, de theorie van Weber over het vroege kapitalisme, en sinds de nieuwe plaat van zanger Stef Bos ook de smaak van pepermunt. Wat is de plaats van Jean Calvin in het geheel van de leer én van dit segment van de christelijke cultuur? Daarover heeft de Engelse theoloog en historicus A.E. McGrath een lijvig boek gepubliceerd met de Nederlandse titel Johannes Calvijn. Verlicht hervormer of vormgever van een othodox keurslijf? Met de ondertitel is de toon van het boek aangegeven. McGrath wil aantonen dat het calvinisme in zijn bekende verschijningsvorm pas optreedt ná de dood van Calvijn. In het boek, dat verschijnt in de biografische reeks van uitgeverij Tirion, volgen we Calvijn op de voet. Veel aandacht wordt besteed aan een schets van het historisch kader - b.v. de politieke en sociale situatie van de stad Genève - en aan de mogelijke historische valstrikken waarin de 20e eeuwse lezer kan lopen. De beruchte zaak-Servet, waarbij een opponent van Calvijn door diens toedoen in Genève op de brandstapel kwam, wekt inderdaad afschuw op, maar is historisch te begrijpen omdat er in de 16e eeuw maar twee straffen bestonden: de dood of de verbanning. Het boek van McGrath leest als een roman. Vooral het eerste deel, over de reformatie aan de Parijse universiteit, is bijzonder interessant om een ander beeld van de reformatie te krijgen dan het gangbare.
□ Erik De Smet
A.E. McGrath, Johannes Calvijn. Verlicht hervormer of vormgever van een othodox keurslijf?, Tirion, Baarn (voor België: Lannoo, Tielt), 1994, 380 pp., BEF 1190.
| |
Getuigenis
In augustus 1975 stierf Sjostakovitsj, na Stravinski waarschijnlijk de grootste Russische componist van deze eeuw. Anders dan de laatste had hij de tragiek en ellende van zijn vaderland zijn leven lang meebeleefd, en was hij er ook het slachtoffer van geworden. Hij was onder Stalin afwisselend een gevierd en verguisd componist, in een tijd waarin het minste misnoegen van hogerhand de dood kon betekenen. Als annex aan deze uitgave van Sjostakovitsj' Herinneringen (waarvan de eerste druk in 1981 in Nederland verscheen) is een Pravda-artikel uit 1936 opgenomen: Chaos in plaats van muziek. Het is een kritisch, behoudzuchtig artikel, zoals er tegen de 20e eeuwse muziek duizenden geschreven zijn. Maar voor Sjostakovitsj stond het vrijwel gelijk met een doodvonnis, temeer daar gefluisterd werd dat Stalin zelf ervan de auteur zou zijn. Het doodvonnis werd niet voltrokken, maar het heeft het leven van de componist blijvend getekend.
De Herinneringen, die in 1979 voor het eerst in Amerika verschenen, hebben een enigszins schimmige achtergrond. De jonge musicus Solomon Volkov zou in het begin van de jaren zeventig lange gesprekken met de componist gevoerd hebben. De tekst daarvan werd het land uitgesmokkeld en enkele jaren na Sjostakovitsj' dood gepubliceerd. Van die oorsprong draagt dit boek
| |
| |
duidelijke sporen. De tekst is springerig, wisselt bijna per alinea van onderwerp en heeft de informaliteit van de spreektoon. Dat kan af en toe irriteren, maar de gebeurtenissen die Sjostakovitsj verhaalt verdringen elke irritatie. Nog altijd blijft het absurde, van angst vervulde sovjet-leven - vooral uit de tijd van Stalin - verbijsteren: de willekeur, de wanhoop, en het verraad en de halfheden die daarvan het gevolg waren.
Sjostakovitsj komt in deze gesprekken niet als een held naar voren. Hij heeft weinig waardering voor grootheden die de machten openlijk trotseerden, zoals Sacharov of Solzjenitsyn. Hij bleef altijd een wat bangelijke staatsburger, die min of meer deed wat van hem verwacht werd. Na de publikatie van deze voor de Sovjetunie zeer compromitterende Herinneringen werd hij in zijn vaderland opnieuw postuum zwaar aangevallen; zijn weduwe verweet Volkov daarentegen een veel te zwakke en conformistische Sjostakovitsj te hebben neergezet. De onlangs gepubliceerde correspondentie tussen de componist en Isaac Glikman (Lettres à un ami, Ed. Albin Michel) lijken dat beeld echter volledig te bevestigen.
□ Ger Groot
Dmitri Sjostakovitsj, Getuigenis, vert. Marja Wiebes en Yolanda Bloemen, Arbeiderspers, Amsterdam, 1993, 400 pp., BEF 1199.
| |
Schubert
In 1997 zal het tweehonderd jaar geleden zijn dat Schubert geboren werd en nu al beginnen culturele producenten er zich voorzichtig voor warm te lopen. Peter Härtling schreef een korte, geromantiseerde biografie van het al bijna even korte leven van de componist, sterk geïnspireerd door de teksten van diens liederen, die kunstig door het verhaal gevlochten zijn. Härtling beschrijft Schuberts leven in beknopte, soms bijna naïef vertelde scènes, waarin hij beschrijving en dialoog vaak zonder overgang in elkaar laat overvloeien en zich soms ook zelf middels een vraag of uitroep in het koor mengt. Het is niet zonder vakmanschap gedaan, maar het boek krijgt er soms wel iets zoetelijks door. Natuurlijk, die zoetelijkheid was het gemoed van de vroege 19e eeuw niet vreemd. Wellicht heeft Härtling zijn boek bewust in de toonzetting van Schuberts tijd geschreven. Ook dat zou niet onverdienstelijk zijn, maar men moet ervan houden om het te kunnen waarderen.
□ Ger Groot
Peter Härtling, Schubert, vert. Hans Hom, De Prom, Baarn, 1993, 220 pp., BEF 690.
Streven in de betere boekhandel
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
♦ ANTWERPEN ♦ Somville, Prinsstraat 21 ♦ Landschap, Wijngaardstraat 12 ♦ Dierckxsens, Melkmarkt 34 ♦ Standaard Boekhandel, Huidevetterstraat 59 ♦ De Nederlandsche Boekhandel, St.-Jacobsmarkt 7 ♦ Belis-Vinck, Lange Leemstraat 41 ♦ De Groene Waterman, Wolstraat 7 ♦
BOECHOUT ♦ Pirroen, Heuvelstraat 47 ♦ BRUGGE ♦ De Reyghere, Markt 12 ♦ De Meester, Dijver 2 ♦ BRUSSEL ♦ 't Groeit, Tervurenlaan 221 ♦ Licap, Guimardstraat 1 ♦ GENT ♦ Walry, Zwijnaardesteenweg 6 ♦ Story-Scientia, Van Duyseplein 8 ♦ Herckenrath, Veldstraat 43 ♦
LEUVEN ♦ Plato, Tiensestraat 126 ♦ ROESELARE ♦ Hernieuwen, Noordstraat 100 ♦ TURNHOUT ♦ Van Hemeldonck, Gasthuisstraat 42
♦ AMSTERDAM ♦ Vrije Universitaire Boekhandel, de Boelalaan 1105 ♦ Het Martyrium, Van Baerlestraat 170-172 ♦ Kirchner, Leliegracht 18 ♦ DEN BOSCH ♦ Boekhandel Heinen, Kerkstraat 27 ♦ HEESWIJK DINTHER ♦ Boekhandel Berne, Abdijstraat 53 ♦ LEIDEN, Walk-in, Breestraat 163 ♦ UTRECHT, Boekhandel Broese Kemink, Heidelberglaan 2
Binnenkort in Streven
H. Hamersma
De voorgeprogrammeerde mens
F. Denkers
Politie, strafrecht en kerken
R. Dullaert
Junkiepastoraat in Amsterdam
W. Derkse
Waar is de universiteit voor?
T. Vandevelde
Democratie en mensenrechten in Rwanda
D. Cuypers
Exit de doodstraf
|
|