Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 792]
| |
Raf Vanderstraeten
| |
Eerste orde cyberneticaCybernetica (letterlijk: stuurmanskunde) is een relatief jonge discipline. Haar beginpunt situeert men doorgaans in 1948, als Wieners boek Cybernetics verschijnt. De ondertitel, Control and Communication in the Animal and the Machine, duidt tegelijk het studieobject van de cybernetica aan: controle- en regelprocessen bij levende wezens en machinesGa naar eind[1]. De klassieke voorstelling van controle of regeling is het bevel. Zo beschrijft Newtons mechanica een wereld, waarin zich iets in beweging zet als het wordt aangestoten of geduwd. De beweging van dat object wordt zo gezien causaal gecontroleerd: deze of gene handeling resulteert in dit of dat effect. Het is een mechanische beschrijving die in een groot aantal gevallen van toepassing is. Ze kan bijvoorbeeld gehanteerd worden om uitermate uiteenlopende menselijke activiteiten te omschrijven: geslachtsverkeer zonder voorbehoedmiddelen dat tot zwangerschap leidt, generaals die hun soldaten het strijdperk insturen, lesgevers die informatie overdragen op hun leerlingen. | |
[pagina 793]
| |
Maar die beschrijving klopt niet. Geslachtsverkeer zonder anticonceptiva produceert niet altijd baby's, zelfs niet als ze erg gewenst worden. En lesgevers controleren niet geheel en al het gedrag van hun leerlingen. Zo vertelt GlanvilleGa naar eind[2] dat de behavioristische psycholoog B.F. Skinner eens een college gaf aan studenten die hadden afgesproken dat ze zouden lachen als hij zich naar rechts bewoog en hun voorhoofd zouden fronsen als hij naar links ging. Toen het college ten einde was, stond volgens Glanville Skinner onbeweeglijk in de rechterhoek van het collegelokaal. De studenten droegen een bevroren grijns op hun gezicht. Het proces dat hier aan de orde is, noemt men terugkoppeling of feedback. Skinner zendt verbale en ruimtelijke boodschappen uit, zijn studenten beantwoorden de ruimtelijke boodschap (lachen, voorhoofd fronsen), die op haar beurt Skinners positie beïnvloedt, die dan weer... Tenslotte wordt in dat universum - het collegelokaal - een stabiele toestand bereikt. Skinner staat stokstijf in de rechterhoek, de studenten trekken een grijnzend gezicht. Drie belangrijke concepten uit de vroege cybernetica worden hier duidelijk: terugkoppeling of feedback, stabiliteit, toestand. In de regel wordt cybernetica trouwens met feedback-processen geïdentificeerd. Toch is feedback niet de basis, maar een mechanisme om een bepaald doel, een stabiele (vooraf bepaalde) toestand, te bereiken. Die voorstelling leidde evenwel tot een aantal problemen, onder meer in verband met dynamiek en verandering. Om een bepaalde toestand te bereiken is immers verandering nodig, terwijl het voorwerp dat men veranderen wil in andere opzichten ook onveranderd moet blijven, zodat het dus tegelijk dynamisch en stabiel moet zijn. Bovendien, als men rekening houdt met de wet van de ‘traagheid’, kan men zich voorstellen hoe problematisch het is het hele proces eensklaps af te breken als de gewenste toestand bereikt is. Denk in dit verband maar aan een reuzetanker die ettelijke kilometers nodig heeft om te kunnen stoppen. Een remafstand die vaak te lang is om ongelukken te vermijden. Dat soort problemen werd gedurende de jaren '50 en tot in het midden van de jaren '60 zowel theoretisch als praktisch onderzocht en ontwikkeld. Grosso modo met vruchtbare resultaten. Cybernetica werd de kern van de studie van communicatie en controle, en dat nog altijd met het oog op de klassieke geobserveerde systemen: levende wezens en machines. In de humane en sociale wetenschappen zochten prominente wetenschappers zoals Claude Lévi-Strauss en Talcott Parsons aansluiting bij die bevindingen. Ook de pedagogiek heeft herhaaldelijk leentjebuur gespeeld bij de cybernetica. Het meest manifest blijkt dat uit didactische modellen (Van Gelder e.a.), die zo gecon- | |
[pagina 794]
| |
strueerd zijn dat middels terugkoppelingspijlen of -processen geëvalueerde doelstellingen opnieuw voor het hele leerproces betekenis kunnen krijgen. Ondanks dat klaarblijkelijke cybernetische succes wordt gedurende de jaren '60 duidelijk dat er zich iets ‘eigenaardigs’ verbergt in iedere controle en iedere relatie tussen de alles observerende en beschrijvende observator en de geobserveerde systemen. | |
Tweede orde cyberneticaHet conventionele en traditionele begrip van controle bestaat erin, dat er een controleur is die de macht heeft het/de gecontroleerde precies dat te laten doen wat de controleur wil, zonder dat die daardoor op een bepaalde wijze zelf mede beïnvloed wordt. Het is de idee van het bevel. Dat kan nauwkeuriger worden voorgesteld aan de hand van een vertrouwd, en voor de cybernetica paradigmatisch apparaat: de thermostaat. Dat is een systeem dat de warmtetoevoer in een ruimte regelt om er de gewenste temperatuur te bereiken en te behouden. Het systeem bestaat uit een ketel of oven die warmte produceert, radiatoren die de warmte in de kamer geleiden, een pomp die het warmte-transporterende medium (water) naar de radiatoren brengt, een warmte-afvoer (het koude weer buiten) en de in de kamer aangebrachte warmtegevoelige regulator die op de gewenste temperatuur ingesteld wordt. Als de kamertemperatuur onder de gekozen temperatuur duikelt, worden de ketel en de pomp ingeschakeld en wordt warm water naar de radiatoren gestuwd, die dan de kamer verwarmen totdat de temperatuur de ingestelde gekozen temperatuur overstijgt, waarna de schakelaar de ketel en de pomp uitschakelt. Als de temperatuur weer daalt, herhaalt zich deze kringloop. Deze voorstelling lijkt overeen te stemmen met de beschrijving van een klassiek causaal systeem. De schakelaar in de thermostaat is de controleur die ervoor zorgt dat de warmte naar een te koude kamer gebracht wordt, waardoor de temperatuur geregeld wordt. Maar de schakelaar verandert van instelling of toestand (aan/uit). Hoe gebeurt dat? Wat is de oorzaak van die verandering? Het antwoord is natuurlijk de kamertemperatuur, die op haar beurt door de warmte-afvoer beïnvloed wordt en door de radiator, die dan weer op zijn beurt door de ketel en de pomp beïnvloed wordt. Waardoor wordt de schakelaar dan gecontroleerd? Antwoord: door al het andere. De controleur (schakelaar) wordt door de gecontroleerden (alle andere delen) evengoed gecontroleerd als hij hen controleert. Maar dan kan men het klassieke begrip van controle niet meer handhaven: alle onderdelen | |
[pagina 795]
| |
zijn tegelijk controleur en gecontroleerde. (Als men, zoals in de cybernetica gebruikelijk is, observatie in een ruime, niet-visuele zin definieert, kan men ook stellen: tegelijk observator en geobserveerde). De controle, die de gezochte stabiliteit produceert, situeert zich in de lus of de cirkel die alle onderdelen met elkander verbindt. Observator en geobserveerde, controleur en gecontroleerde zijn bijgevolg circulair gedefinieerd. Posities worden vastgelegd in de loop van de observatieprocessen. Dit inzicht vormt de grondslag van de tweede orde cybernetica. | |
Objectiviteit?De vroege cybernetica bestudeerde - op een bepaald domein, namelijk controle - systemen, en dan zowel technische apparaten als levende wezens. Dat onderzoek leverde resultaten op die de premissen van dat onderzoek zelf in vraag stelden. De vastgestelde circulaire verhoudingen tussen observerend systeem (onderzoeker) en geobserveerd systeem (onderzoeksobject) duiden er namelijk op dat onderzoeker en onderzoeksobject niet los van elkaar bestaan. Dat kan men op een ander niveau ook zien. Wittgensteins argument is bekend: een taalanalyticus die de menselijke taal wil analyseren, moet gebruik maken van die taal om zijn onderzoek door te voeren. Hij moet dus het object dat hij wil onderzoeken al kennen en kunnen hanteren. Zo moet ook de psycholoog die de psyche van mensen onderzoekt noodzakelijkerwijze - anders is zijn onderzoek onmogelijk - gebruik maken van zijn eigen psyche. Dus datgene wat hij wil en moet onderzoeken, moet hij vooronderstellen en gebruiken om dat onderzoek te kunnen doen. Een bioloog die levende cellen wil onderzoeken, moet zelf ook leven. Enzovoort. Ik som deze voorbeelden op omdat ze aantonen dat de klassieke epistemologische vereisten inzake objectiviteit onhoudbaar zijn. Objectieve kennis is afstandelijke kennis. Subject (onderzoeker) en object dienen strikt gescheiden te zijn. Maar hoe is onderzoek mogelijk als de onderzoeker niet over de kenmerken mag beschikken (taal, psyche, leven,...) die een dergelijk onderzoek juist mogelijk maken? De oplossing die de cybernetica voor dit probleem suggereert, is het stellen van een andere onderzoeksvraag. De vraag namelijk wat de kenmerken zijn van de observator. De tweede orde cybernetica is een cybernetica van de cybernetica; een cybernetica van observerende systemen. Ze wenst te observeren hoe in de vroege cybernetica controleprocessen werden geobserveerd. Op treffende wijze maakt de ambivalente titel van het boek waarin de belangrijkste artikelen van Heinz von Foerster - de vader van de tweede orde cybernetica- | |
[pagina 796]
| |
werden verzameld, die paradigmawissel duidelijk. Die titel, Observing systems, is namelijk dubbelzinnig interpreteerbaar: als Observing systems (observerende systemen) en als Observing systems (systemen observeren). | |
We zien niet wat we niet zienDe tweede orde cybernetica vraagt dus naar de kenmerken van de observator. Ze wil nagaan hoe de observator (onderzoeker) het geobserveerde voorwerp construeertGa naar eind[3]. Haar interesse is daarbij specifiek op de blinde vlek van de observator gericht. De term ‘blinde vlek’ verwijst, zoals bekend, naar een optisch fenomeen. Het kan door middel van een eenvoudig experiment dat Heinz von Foerster regelmatig opvoert, verduidelijkt wordenGa naar eind[4]. Hou dit blad in je rechterhand, sluit je linkeroog en fixeer de ster met je rechteroog. Beweeg het blad langzaam naar voor en naar achter in de lijn waarin je kijkt, totdat op een bepaalde afstand, tussen ongeveer 30 en 35 centimeter, de ronde zwarte bol verdwijnt. Als je je blik op de ster blijft fixeren, blijft de zwarte bol onzichtbaar, zelfs als je de figuur parallel met zichzelf langzaam beweegt. De gelokaliseerde blindheid is een gevolg van de afwezigheid van fotoreceptoren in dat punt van de retina, waar alle zenuwen van de lichtgevoelige receptoren van het oog samenkomen om de optische zenuw te vormen, die dan naar de hersenen leidt. Als de zwarte bol precies op dat punt geprojecteerd wordt, kan hij bijgevolg niet gezien worden. Die gelokaliseerde blindheid wordt echter niet als een blinde vlek waargenomen. De blinde vlek zien, zou betekenen dat we ze ‘zien’. De blindheid wordt helemaal niet gepercipieerd, dat wil zeggen | |
[pagina 797]
| |
noch als iets dat aanwezig is noch als iets dat afwezig is. Via het experiment weten we dat we een blinde vlek hebben, maar ook via dit experiment kunnen we die blinde vlek niet zien. We zien met andere woorden niet wat we niet zien. Of nog: we zien niet dat we niet zien wat we niet zien. | |
Laws of formBovenstaande beschrijving van de blinde vlek heeft enkel betrekking op visuele waarneming. Als we kijken blijft steeds een gedeelte van de wereld aan ons ‘oog’ onttrokken. We kunnen dat gedeelte enkel zien als we onze blik verleggen en vanuit een andere invalshoek de wereld bekijken. Of iemand anders kan ons onze blinde vlek tonen, zoals in het experiment. Bij het omschrijven van de achtergronden van de tweede orde cybernetica heb ik er op gewezen dat de term observatie binnen de cybernetica ruimer gedefinieerd wordt dan enkel visuele waarneming. Observatie sluit naast waarneming ook denken (kennis) en handelen in. Aan deze activiteiten ligt namelijk - voldoende abstract beschreven - een gemeenschappelijke operatie ten grondslag. George Spencer Browns mathematica beschrijft die operatieGa naar eind[5]. Spencer Brown vat observeren op als het handhaven van een onderscheiding. Een onderscheiding heeft altijd twee zijden en bestaat dus eigenlijk uit een grens, die het mogelijk maakt de beide zijden van elkaar te (onder-)scheiden en eventueel van de ene zijde naar de andere over te stappen (crossing). Het scheiden van beide zijden houdt in dat het de observator verplicht van één zijde, en niet van de andere zijde, van de onderscheiding uit te gaan. De observatie moet aanduiden (indicate) wat geobserveerd wordt. Er moet een referentie aangegeven worden. En daarin ligt tegelijk een verborgen indicatie dat er ook nog een andere zijde is die (op dat moment althans) niet bedoeld wordt. Daarbij kan datgene waarvan iets welbepaald onderscheiden wordt, gewoon de rest van de wereld zijn. Als ik bijvoorbeeld schrijf ‘Niklas Luhmann’, duid ik een welbepaald persoon aan en onderscheid ik hem van al het/de overige(n). Doorgaans wordt evenwel het niet-bedoelde door de aard van de gehanteerde onderscheiding ingeperkt. Als ik ‘reuzetanker’ schrijf, onderscheid ik dat schip van andere soorten schepen. Men zal echter niet vlug op het idee komen dat vissen, appels of Niklas Luhmann de andere zijde van deze onderscheiding bevolken. Observatie is voor Spencer Brown zodoende een operatie die een onderscheiding hanteert om de ene (en niet de andere) zijde aan te duiden. Een operatie dus met twee componenten: het onderscheiden | |
[pagina 798]
| |
en het aanduiden. In de observatie zelf kunnen ze noch gescheiden, noch versmolten worden. Een observatie heeft beide nodig. Dat leidt evenwel tot de vraag naar de positie van de onderscheiding zelf. Als de onderscheiding er toe dient het aanduiden van één van haar zijden mogelijk te maken, kan ze niet nog eens in zichzelf voorkomen. Een onderscheiding heeft twee zijden, maar zelf komt ze noch op de ene noch op de andere zijde voor. Als observeren onderscheiden is, blijft de onderscheiding zelf onobserveerbaar, want de onderscheiding zelf kan noch als de ene noch als de andere zijde van de onderscheiding aangeduid worden. Men kan natuurlijk onderscheidingen onderscheiden, zoals een boek aanduiden als duur (en niet goedkoop) in onderscheid met interessant (en niet oninteressant) of mooi (en niet lelijk). Maar met het onderscheiden van onderscheidingen wordt het probleem enkel verschoven en niet opgelost. Want dan is precies die onderscheiding van onderscheidingen niet in zichzelf onder te brengen. Enzovoort. Iedere onderscheiding is dus een blinde vlek, die bij iedere observatie als voorwaarde voor haar mogelijkheid voorondersteld wordt. Zonder blinde vlek kan men niet observerenGa naar eind[6]. | |
Tweede orde observatieMet het voorgaande is in grote lijnen het begrippenapparaat, de vraagstelling en de werkwijze van de tweede orde cybernetica aangeduid. Maar keren we terug naar de centrale onderzoeksvraag: wat is de blinde vlek van degene die observeert? Wat ‘ziet’ (in de ruimere betekenis van observeren) hij/zij niet als mogelijkheidsvoorwaarde om te zien wat hij/zij ziet? Nu is het opvallend dat onze samenleving al in belangrijke mate functioneert dank zij tweede orde observaties. Eerste orde observaties komen natuurlijk nog altijd voor. In Zaventem lopen de vluchten alweer vertraging op. Dat kan men (in alle betekenissen) gewaarworden. En evenzo kan de lezer de zin die ik nu schrijf ook nu lezen. Steeds meer sferen van het maatschappelijke leven bouwen echter voort op tweede orde observatieprocessen. Dat geldt zeer opvallend ten aanzien van de wijze waarop de ‘laat-twintigste-eeuwse mens’ met zijn lichaam omgaat. We stemmen onze ‘look’ voortdurend af op het beeld dat we op anderen willen overbrengen. ‘Men weet zich bekeken en bekijkt zichzelf ook zo - als een object, een aanschouwelijk wezen, een bezienswaardigheid, een tentoongesteld voorwerp, een toonbeeld. De blik van de ander wordt verinnerlijkt, men bekijkt zichzelf onophoudelijk door de ogen van derden’Ga naar eind[7]. De moderne mens gaat met andere woorden via een omweg met zijn lichaam om: hij observeert hoe zijn voorkomen geobserveerd wordt en trekt daaruit zijn conclusies. | |
[pagina 799]
| |
Maar ook politici hebben een grote expertise opgebouwd in het observeren van de wijze waarop zij geobserveerd worden. (Wets-)voorstellen worden gelanceerd nadat men heeft ingeschat hoe de media of de bevolking (of partijgenoten, of de coalitiepartner,...) op die voorstellen zullen reageren. Hun uitgangspunt is zowat steeds: wat zullen de kiezers van mij (of mijn partij) denken als ik dit zo en zo doe? Kan ik aan populariteit winnen of verliezen met die maatregel? En net zo plannen kernleden van de diverse nieuwe sociale bewegingen acties en activiteiten uit het oogpunt van: Kunnen we voor deze actie sympathisanten warm maken? Kunnen we er sympathisanten mee winnen? Kunnen we de pers halen? Allemaal tweede orde observaties. (Dat is ook de reden waarom b.v. milieuorganisaties zo vaak acties plannen tijdens het weekend, dus op ogenblikken dat er omwille van de zondagsrust minder ‘gewoon’ nieuws is, en mensen anderzijds meer tijd hebben om TV te kijken). Dit normaal gedrag komt bijvoorbeeld ook in de ‘ivoren toren’ van de wetenschap voor. Als methodologische vereiste geldt in de wetenschap namelijk dat een onderzoeker zeer nauwkeurig de weg moet aangeven waarlangs hij zijn gegevens heeft verzameld, zodat andere wetenschappers (observators) kunnen observeren hoe hij geobserveerd en zijn resultaten geconstrueerd heeft, en desgewenst het onderzoek kunnen overdoen. Tegelijk moet een onderzoeker in een artikel of boek duidelijk maken dat hij van de actuele stand van zaken in zijn vakdomein op de hoogte is. Hij moet laten zien dat hij andere auteurs die over ‘hetzelfde’ fenomeen hebben geschreven, heeft gelezen. Hij moet met andere woorden tonen dat hij heeft geobserveerd hoe andere wetenschappers hebben geobserveerd. Vervolgens kan hij pogen tekorten (blinde vlekken) in dat bestaande onderzoek aan het licht te brengen en te corrigeren. Die richtlijnen gelden ook voor dit artikel. Ik kan dat verder alleen maar duidelijk maken door af te sluiten met een verwijzing naar de voetnoten waarin de belangrijkste literatuur wordt vermeld. Of dat werkelijk overeenstemt met de huidige stand van zaken in de tweede orde cybernetica, en of ik dit materiaal op de juiste wijze heb gelezen, is aan de lezer om uit te maken (te observeren). |
|