Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 715]
| |
Ludvík Vaculík
| |
[pagina 716]
| |
den. Onder Ferdinand en zijn zoon Maximiliaan II kwam het, dankzij de godsdienstvrede van 1555, tot een opbloei van het protestantisme, en hoewel Moravië voortaan in het algemeen de lotgevallen van Bohemen zou delen, was er minder wrijving tussen de Slaven en Germanen in Moravië dan in Bohemen. Moravië was niet direct betrokken in de strijd tussen de Habsburgse dynastie en de Bohemen (o.a. de Dertigjarige Oorlog van 1618-1648). Wel spraken Moraviërs en Tsjechen dezelfde taal (het Tsjechisch). Administratief gezien vormde Moravië een aparte entiteit, een markgraafschap, en het kon daardoor aan het eind van de 18e eeuw door keizer Jozef II samengevoegd worden met wat resteerde van Oostenrijks Silezië. Na de revoluties van 1848 werd er een afzonderlijk Oostenrijks kroondomein van gemaakt. Dit kroondomein werd in 1918 een deel van de Eerste Tsjechoslovaakse Republiek onder president Masaryk. Moravië werd een ‘landsdeel’ (země) en kreeg er in 1927 het Tsjechoslovaakse deel van voormalig Oostenrijks Silezië bij. In 1930 telde dit ‘landsdeel’ (Moravskoslezská země) 3,5 miljoen inwoners, waarvan 73,4% Tsjechisch was en 23,1% Duits. Na de Tweede Wereldoorlog, in 1949, werd het door het communistische regime opgedeeld in kleinere administratieve eenheden, waarbij voor het eerst de bijna 1000 jaar oude ‘landsgrens’ tussen Bohemen en Moravië werd genegeerd. In 1960 tenslotte werd het voormalige Moravisch-Silezische landsdeel ingedeeld in de Zuid- en Noord-Moravische provincie (kraj), met als hoofdsteden resp. Brno en Ostrava. Een indeling die sinds 1989 weer onderhevig is aan een administratieve reorganisatie die men in de huidige Tsjechische Republiek wil doorvoeren. In een artikel in het Tsjechische weekblad Respekt (nr. 37, 1992, p. 4) pleit K. Kuča voor het respecteren van de oude historische grens tussen Bohemen en Moravië, opdat de schade die door het communistische regime is aangebracht aan de historisch gegroeide structuren en de desintegrerende effecten daarvan niet nog groter worden. Het einde van het centralistische communistische regime, maar vooral ook de scheiding van Tsjechië en Slovakije, en de meest recente reorganisatie waren en zijn in Moravië aanleiding voor een scala van reacties: van de roep om een Moravisch zelfbestuur tot het opflakkeren van nationalistische gevoelens. Met de splitsing van Tsjechoslovakije in twee delen is de mogelijkheid van een driedelige bondsstaat of federatie (Bohemen, Moravië, Slovakije), een idee waarmee in 1991 nog wel gespeeld werd, geheel komen te vervallen. In het volgende stuk geeft de schrijver Ludvík Vaculík zijn visie op deze complexe materieGa naar eind[1]. Ludvík Vaculík werd geboren in het Moravische dorpje Brumov u Valašských Klobouk (1926) als zoon van een arme timmerman, maar hij woont sinds de jaren vijftig in Praag. Over het Moravische landschap, de mensen op het platteland en de verloedering van de maatschappij schreef hij zijn eerste roman De bijl (1966; Meulenhoff 1987 en 1991). Vaculík | |
[pagina 717]
| |
was de opsteller van het Manifest van 2000 woorden in 1968. Dat kostte hem een publikatieverbod. In de vorm van ‘feuilletons’ (korte, kritische kanttekeningen bij de actualiteit) levert hij al 25 jaar - vroeger ondergronds, nu bovengronds - commentaar op wat er in zijn land gebeurt. Hij is een van de weinige dissidente schrijvers die in 1989 bewust buiten de politiek zijn gebleven om als onafhankelijk intellectueel zijn rol van ‘horzel in de nek’ te kunnen blijven vervullen. En dat zijn stem gevreesd wordt, mag blijken uit het ondertussen beroemde voorval van 25 november 1989, toen hij bij de grote manifestatie op het Letná-plateau in Praag door de nieuwbakken democraten van het Burgerforum als spreker geweigerd werd. Ook de hier afgedrukte toespraak is een bewijs van zijn eigenzinnigheid en van zijn wantrouwen tegenover de ‘grote’ politiek en haar manipulatietechnieken.
Hank Geerts
Ik heb nooit het gevoel gehad dat mijn Moraviër-zijn zich niet verdroeg met mijn Tsjech-zijn. Het zijn twee toegevoegde eigenschappen, twee categorieën: de eerste is enger, de tweede is ruimer. Beide zijn kunstmatig, door mensen afgesproken, op de kaart getekend: ze moesten kadastraal uitgetekend worden om te bestaan. Een natuurlijk fenomeen ben ik, een natuurlijk verschijnsel is ook mijn familie. Een gemeente, ook een natuurlijk verschijnsel, is uiteraard opgericht op basis van iets als een overeenkomst: de tweede ingezetene moest een plekje innemen naast de eerste met diens toestemming. Dat ik Moraviër ben, kwam ik pas op school te weten en dat Moraviërs Tsjechen zijn eveneens. Naar school ging ik slechts als Ludvík Vaculíkje. Deze twee toegevoegde gegevens - Moraviër en Tsjech - daarmee viel niets aan te vangen. Ik kon ze niet verbeteren of verslechteren. Verbeteren-verslechteren kon ik alleen Ludvík. Of iemand Moraviër is of niet, is een volkomen onbelangrijke zaak, en in het bijzonder vandaag, nu het belangrijkste is of je een nietsnut bent of niet. Met het volwassen worden doet een mens kennis op, ervaringen, denkbeelden en bedoelingen. Het instrument - hoe je voorstellingen te benaderen en hoe je plannen door te voeren - heeft eenieder in zich: dat is zijn aanleg en werklust, maar ook de kunst met mensen om te gaan, zich aan zijn omgeving aan te passen, of omgekeerd de omgeving aan zichzelf aan te passen. De energiebron voor arbeid en resultaat zit dus in je persoonlijkheid. Ik kan boven de middelmaat uitsteken, iets uitvinden, uitblinken in het organiseren van | |
[pagina 718]
| |
werk en bijvoorbeeld minister worden, en dat alles gebeurt zonder in overweging te nemen dat ik Tsjech ben. Dat laatste gegeven, die laatste - misschien wel - eigenschap, die in mijn hele levensloop geen enkel belang heeft gehad, komt pas tot gelding wanneer bijvoorbeeld de VN iemand met een bepaalde bekwaamheid zoekt en die persoon een Tsjech moet zijn. Iets dergelijks overkwam me trouwens, toen enkele mensen in Zwitserland voor het een of ander iemand nodig hadden en hij of zij een Tsjech moest zijn. Iedere waardebepaling wordt gegeven op basis van persoonlijke eigenschappen en prestaties; de nationaliteit komt pas het laatst. Ze wordt een mens opgezet als een pet op een pop. Toen ze mij die feestelijk hadden opgezet, heb ik hen even terzijde genomen en gezegd: ‘Maar ik ben, strikt genomen, geen Tsjech, ik ben veeleer Moraviër.’ Toen moest ik hen even uitleggen dat dat eender was. Met het woord ‘veeleer’ bedoel ik letterlijk: dat ik ‘eerder’ een Moraviër was dan een Tsjech. Toen na de omwenteling in 1989 de vraag van een autonoom Moravië rees, verontrustte me dat. Het kwam me voor dat iemand zaken verwarde en door elkaar gooide die historisch geordend en belegen waren, cultureel veredeld. Ik voelde weerzin daartegen en tegen de mensen die ermee begonnen waren, wantrouwen. Natuurlijk denk ook ik dat de centrale macht moet afnemen om de gebieden, districten en regio's een aanzienlijk politiek en economisch zelfbestuur te laten genieten. Maar dat is een zaak die net zo goed Noord- en Zuid-Bohemen betreft en samenhangt met het leven van die mensen en niet met hun Noord- of Zuid-Tsjech-zijn. In Slovakije zien we hetzelfde in de vorm West-Oost. Moraviërs hebben een grotere vrijheid en zelfbestuur nodig als mensen in Moravië, niet als Moraviërs: dat ís een verschil! Wie mij nu niet begrijpt, heeft niet goed opgelet. Er zijn beslist mensen die de behoeften van de inwoners van het Moravische of Silezische grondgebied kennen en daar, laten we zeggen, goede bedoelingen mee hebben. Ze hebben echter, bijvoorbeeld, niet genoeg persoonlijke kracht, niet genoeg innerlijke rijkdom en het ontbreekt hun aan smaak: daarom willen ze in het voordeel van hun denkbeeld meespelen onder het Moravische hoedje. En er zijn er ook wier eerzucht groter is dan hun persoonlijke capaciteiten, daarom maken ze gebruik van de stemming van het moment, brengen de publieke opinie in verwarring en stellen een Moravische nationaliteit samen om iets te hebben waarvan ze de bevrijders en presidenten kunnen zijn. Wat is eigenlijk Moraviër-zijn? Ik denk dat het een besef van oorsprong en verantwoordelijkheid is tegenover dat waaruit ik ben | |
[pagina 719]
| |
voortgekomen. In Praag pleeg ik tijdens een debat, wanneer ik met Tsjechen spreek, te zeggen dat Moraviër-zijn een betere soort van Tsjech-zijn is. Dat is wat zij verdienen te horen! En wanneer hun dat gezegd wordt door iemand die ze erkennen, dan horen ze dat en schrompelen ze als het ware een beetje ineen. Het Moraviër-zijn is een sterke positie in de nationale Tsjechische discussie over de betekenis van een staat, over de waarden van het leven, en over de wereld. Indien wij ons afscheiden van de Tsjechen, zouden we invloed op en bevoegdheid over hen verliezen! Wie zouden we opvoeden, vermanen, verwijten? Als jullie ons vanaf de lagere school hebben gedresseerd tot Tsjechen, dan wordt vervolgens wat een Tsjech, wat Tsjechische politiek, Tsjechische taal en grammatica is, ook door ons bepaald. Het Moraviër-zijn is een historisch ontstane oppositionele kant van het Tsjech-zijn, laten we zeggen een tweede Tsjechische ik. Het hoeft niet beter te zijn, het hoeft geen gelijk te hebben, maar het is het belichaamde recht op afwijking, ja zelfs op ongehoorzaamheid, die het Tsjechische parlement en de regering ertoe moet brengen om de Moravische opinie over het Tsjechische leven en politiek te horen. In die zin vinden we ook in Bohemen genoeg mensen die het in hun kritiek op de centrale macht en op het nationaal karakter eens zijn met de ‘Moravische’ positie. Ons Moravisch bewustzijn, en het Tsjechisch bewustzijn dat wij er zijn, kan een barrière zijn voor het ontstaan van een verwaand Tsjechisch nationalisme. Als de Moraviërs zich politiek van de Tsjechen losscheuren, dan zouden daarentegen twee dergelijke nationalismen ontstaan - kleine en belachelijke. Het is natuurlijk de vraag - en de eerste die ermee zou komen zou Jan Trefulka zijnGa naar eind[2] - met welk politiek instrument het Moravische ik moet of mag werken. Daarover beweer ik voorlopig niets, omdat ik niet weet of Moravië vandaag nog bestaat; na de teloorgang van de mens, van het recht, het landschap en de steden. En is het misschien niet slechts een romantische voorstelling - van Trefulka en van mij? Er is de historische gedachtenis van Moravië als het land van de roodwitte adelaar. En daarmee samenhangend reeds het land van de zwartwitte adelaar - Tsjechisch Silezië. Dat komt - lang verdaagd en verloochend - ook opnieuw tot leven. Natuurlijk heb ik meteen tegen mezelf gezegd, als geschoolde Moraviër, dat de Moravische grens met een nieuwe pen en verse inkt moet worden getrokken. Dat wat verwisseld is, teruggeven aan waar het hoorde. De Moravische grens rehabiliteren, en dat des te urgenter, naarmate de Tsjechen er misschien tegen zullen zijn. Maar, het lijkt er op dat het de Tsjechen weinig kan schelen, misschien maakt het hun niets uit | |
[pagina 720]
| |
- wat voor zin heeft het dan? Behalve een herdenkingswaarde geen enkele; als er al geen Moravië meer is na die teloorgang van de mens, het landschap en de steden. Hoe is Moravië ooit onstaan? Doordat heren onder elkaar grondgebied verdeelden. De Moravische grens is niets anders dan de wereldse grens van een bezit, gekleed in historische klederdracht. De grens van een eigendom dat zelfs al niet meer geldig is. Alleen die grens bleef gelden. De economie heeft ooit grenzen geschapen, de grens deelde vervolgens de ontwikkeling van de rechten in tweeën en deed het denken van de mensen uiteen lopen. Dat is echter niets verheveners dan wat we tegenwoordig zien: de economie legt haar eigen wegen op, oefent druk uit op de nieuwe formulering van het recht en de rechten. En dus geef ik toe: ik weet niet of ik voor Moravië en Silezië een landsbestuur moet wensen; ik weet niet hoe dat zou functioneren, en redenen ingegeven door prestige zouden dom zijn. Ik kan niet beoordelen in hoeveel delen het gewezen Moravisch-Silezische land opgedeeld zou moeten worden; en waarom zou het anders verdeeld moeten worden dan het Tsjechische land? Ik ben alleen beslist tegen alles wat van een onschuldig begin tot een strijd om een eigen regering of zelfs om de Praagse burcht zou leiden, en op grond waarvan iemand een eigen nationaliteit en taal zou willen koesteren en kweken. In de grondwet van de Tsjechische republiek zou vooruitziend moeten staan geschreven dat parlementariërs zich in clubs of in groepen zouden mogen verenigen volgens de behoeften en belangen van de mensen die hen gekozen hebben. Zo zouden de Zuid-Moravische, Noord-Moravische- of Pan-Moravische - en waarom ook niet enkele andere - parlementariërs afspraken met elkaar kunnen maken. En wanneer er een of ander bijzonder belang bestaat van de inwoners van Moravië, dan komt dat wel tot uiting. Zo zou bijvoorbeeld ook een Silezische, Midden-Moravische, en een Noord-Boheemse stedenbond kunnen ontstaan. Als er heden al een Moravië is, dan moet wat voor een dat is zich maar uiten in het werk, de prestatie en het gedrag van de Moraviërs en in hun levenswijze. De Moraviërs nemen voortdurend wanstaltige Tsjechische manieren over: in de spraak, in het gedrag en in de economie - hoe willen ze zich eigenlijk onderscheiden? We weten dat die Moravische grond van ons in een volkswijsje geprezen wordt voor zijn goede paardenstapel, het bracht in de laatste eeuw ook een mooie ossenstapel voort en dat gedoogden ook de Tsjechen uit Tsjechië. Onze nationaliteit kunnen we niet verbeteren, dat kunnen we alleen onszelf als natuurlijke personen. Ja, maakt men de som van goede mensen, dan kan ook hun nationaliteit er beter uit zien, maar dat gebeurt vanzelf, daarvoor gaat men | |
[pagina 721]
| |
niet naar het parlement. Men spreekt van een ‘intree in Europa’: overbodig, want Europa kruipt wel zelf naar ons toe, en dat waarlangs het maar wil. We zouden ons dus veeleer moeten verdedigen. Het sterkst rukt het naar ons op in de persoon van de Duitsers, natuurlijk. Ook ik voel daar soms angst voor - een oude, bijna genetische angst, die ik me uit mijn hoofd moet praten. Verdedigen kunnen we ons slechts door eigen offensieve verrichtingen, daden en ingevingen. Hoe sterk wij ons zullen betonen, van zulk een gewicht zal onze nationaliteit zijn. |
|