Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 705]
| |
Luc Devoldere
| |
[pagina 706]
| |
ik bij Cioran dat in de tijd van Voltaire iedereen wou schrijven zoals... iedereen (iedereen schreef immers perfect). Toen wou men juist niet zijn persoonlijkheid bewijzen door zijn individuele stijl: men hield zich aan de regels. Is stijl dan toch de vormgeving die ons ontslaat van de verplichting een persoonlijkheid te hebben, zoals de etiquette dat doet: een soort verschansing van onpersoonlijkheid? Eigenlijk wil ik het hebben over E.M. Cioran (1911)Ga naar eind[1]. Ik heb lang geaarzeld om dit stuk over hem te schrijven. Terwijl het materiaal zich ophoopte, bleef ik op zoek naar een invalshoek. Over hem schrijven leek hem verraden. Had hij zelf niet beweerd: ‘Pourquoi broder sur ce qui exclut le commentaire? Un texte expliqué n'est plus un texte. On vit avec une idée, on ne la désarticule pas; on lutte avec elle, on n'en décrit pas les étapes. L'histoire de la philosophie est la négation de la philosophie’Ga naar eind[2]. Je vindt Cioran overigens niet in de rekken van de filosofie, noch in die van de literatuur. Laat ons, bij gebrek aan beter, maar zeggen dat hij een essayist is. Als een essay, om het met Musil te zeggen, ‘de unieke en onveranderlijke gedaante is die het innerlijk leven van een mens in een beslissende gedachte aanneemt’, dan is elk aforisme van Cioran misschien wel een essay. Maar Cioran zelf is voorzichtiger: ‘Dans tout livre où le Fragment est roi, les vérités et les lubies se côtoient d'un bout à l'autre. Comment les dissocier, comment savoir ce qui est conviction et ce qui est caprice?’Ga naar eind[3]. Je kan in hem een mysticus zonder God zien, een bloeddorstige geweldenaar... op papier. Nietzsche omschreef Seneca ooit als de ‘Toreador der Tugend’: Cioran zou je de toreador van het nihilisme kunnen noemen. En eigenlijk lijkt hij vaak op een dolgedraaide Nietzsche. Het is verleidelijk én gemakkelijk (hij doet het vaak zelf) hem te vatten in oxymora: een barbaar die alleen in een serre kan leven; een sceptische hystericus; een intolerante militant zonder dogma's; een tirannieke clochard. Maar elke poging Cioran te plaatsen is hem onrecht aandoen. Een ideeëngoed, laat staan een ‘oeuvre’ aan hem toeschrijven, is hem verraden. Cioran behoort tot diegenen die beweren dat alles misgegaan is vanaf het ogenblik dat de literatuur opgehouden heeft anoniem te zijn. Decennia lang is hij een schrijver geweest voor schrijvers, alleen bekend in één Parijs arrondissement. Nu is hij helaas in de mode. Nu alle ideologieën op de vuilnisbelt zijn geraakt, alle zekerheden worden weggehoond en stijl weer salonfähig is. Na de dood van Ceaucescu viel de naam van Cioran wel eens, als één van de Roemeense intellectuelen in ballingschap, naast Ionesco en Mircea Eliade, die de Roemeense cultuur konden doen herleven. Cioran als inzetbare redder van een cultuur? Wie maar één boek van hem gelezen heeft, weet hoe ijdel deze inzetbaarheid is. | |
[pagina 707]
| |
Het asiel van een taalCioran arriveerde in 1937 in Parijs met een beurs van het Institut Français te Boekarest. Hij is er gebleven. Toen had hij al een bibliotheek uitgelezen, de hele Duitse filosofie tot zich genomen en enkele boeken in het Roemeens geschreven. In '49 verscheen zijn eerste boek in het Frans, Précis de décomposition. Hij heeft het viermaal herschreven en heeft nooit verheeld hoeveel moeite het Frans hem kostte en nog altijd kost. Een eenarmige Bask uit het Quartier Latin was zijn spraakleraar. Deze fanatieke purist sprak de ouderwetse schrijftaal, corrigeerde de grammaticale fouten van de hoeren op straat en stortte zijn geraffineerde vunzigheden over hen uit. Cioran was zijn hardnekkige leerling. Deze schrijver heeft dus, zoals Nabokov en Conrad voor hem, zijn moedertaal ingeruild voor een andere. Hij heeft over die ruil behartenswaardige dingen gezegd. Zijn taal verloochenen is van identiteit veranderen, heet het, heroïsch verraad plegen. Voor een schrijver betekent het ‘een liefdesbrief schrijven met een woordenboek naast zich’. Het Frans, ‘een mengsel van dwangbuis en salon’, noemt hij onbenaderbaar, te nobel en gedistingeerd voor een primitief uit de Balkan. Merkwaardig genoeg heeft hij ooit bekend dat een echte schrijver zich opsluit in zijn moedertaal: hij is beperkt uit zelfverdediging, want er is niets dat zozeer een talent vernietigt dan een te grote openheid van geest. Cioran heeft ondubbelzinnig gekozen voor het geschreven Frans van de achttiende eeuw, het perfecte en transparante idioom van de salons waar, beweert hij, een grammaticale fout je compromitteerde. Hij betreurt de tijd dat men op een schitterende manier... oppervlakkig kon zijn. Even vaak heeft hij gefulmineerd tegen de dodende strengheid van de syntaxis, de verblindende klaarte van het Cartesiaanse Frans, waarachter niets schuilgaat. Het is voor hem een blijvende oefening in ascese gebleven die indruist tegen zijn mateloze en duistere, ‘Skythische’ aard. Zijn accent heeft hij bij het spreken nooit verloren, en misschien is stilistisch zuiver schrijven een wraakneming voor het gestamel waartoe sommigen gedoemd blijven, bekent hij ergens. Wie, gewapend met woordenboeken, worstelt met een taal, blijft op een afstand. De taal blijft een tweede persoon, die men nederig benadert. De woorden blijven altijd enigszins vreemd: ze drukken meer en minder uit dan voor de native speaker, die er niet zo over nagedacht heeft. Zo wordt de etymologie van een woord bewuster beleefd. Men gaat ontegenzeglijk kunstmatiger met het taalmateriaal om. Cioran heeft aan zijn geadopteerde taal in ieder geval een levenslange obsessie voor taalproblemen overgehouden. Zo vermeldt hij in een portret van Beckett een zoektocht, ondernomen met de illustere collega, naar een passende | |
[pagina 708]
| |
Franse vertaling voor diens substantief Lessness. Uiteindelijk moeten beiden ontgoocheld besluiten tot ‘la misère métaphysique d'une préposition’, ‘de metafysische ellende van een voorzetsel’: het wordt Sans. Neofieten zijn de trouwste dienaars van een geloof. Een volk is in volle decadentie als het niet meer in zijn taal gelooft, schrijft Cioran. Als het ophoudt te denken dat zijn taal ‘la forme suprême de l'expression, la langue même’ - ‘de opperste vorm van de uitdrukking, de taal zelf is’. Het zijn vaak de metoiken, de residerende vreemdelingen, die een cultuur in stand houden. De glorie van het Frans wordt door een statenloze gediend. Cioran heeft asiel gezocht en gevonden in een taal: ze is zijn vaderland geworden. De buitenstaander lijdt meer aan het verval van de taal dan de Fransen zelf: ‘Et c'est moi, rebut des Balkans, qui me désole de la voir sombrer. Eh bien, je coulerai, inconsolable, avec elle!’Ga naar eind[4]. | |
Mijn koninkrijk voor een aforismeAls je, zoals Cioran, als stijlvoorbeelden de vloek, het telegram of het grafschrift neemt, dan schrijf je hooguit aforismen. ‘Ne cultivent l'aphorisme que ceux qui ont connu la peur au milieu des mots, cette peur de crouler avec tous les mots’Ga naar eind[5]. Beter ware het geweest te zwijgen, maar de onverbeterlijke fraseur die de mens is kan dat niet: hij is chemisch gebonden aan het Woord. ‘Que ne pouvons-nous revenir aux âges où aucun vocable n'entravait les êtres, au laconisme de l'interjection, au paradis de l'hébétude, à la stupeur joyeuse d'avant les idiomes!’Ga naar eind[6] Als dat zo is, dan staat het laconieke aforisme het dichtst bij dat paradijs. Nu zijn er volgens Cioran twee soorten denkers: zij die houden van het proces, en zij die houden van het resultaat. Hij heeft altijd voorkeur gehad voor de tweede soort en noemt in dit verband onder andere Chamfort en Lichtenberg: ze geven je een formule zonder de weg te tonen die hen ertoe gebracht heeft. Ze zijn verslaafd aan bondigheid en zouden alles willen zeggen in één zin, één woord. Soms slagen ze er nog in ook. Wie van dit gescleroseerde en verstikkende uitdrukkingsmiddel houdt, raakt er moeilijk van los, beweert hij, ook al is het vuur zonder vlam waaraan niemand zich wil warmen. Laat ons duidelijk zijn: Cioran is op zijn best in zijn aforismen. In zijn langere stukken vermoeit zijn precieuze stijl snel: je leest beroezende zinnen maar weet op het einde van de bladzijde niet altijd wat je gelezen hebt. Harena sine calce. Los zand, geen binding. Vooral zijn eerste boek, Précis de décomposition, zwelgt nog te veel in adjectieven, synoniemen, gezochte oxymora, kortom retoriek. Typisch voor de parvenu van een taal die zich teveel verliest in opsmuk (ornatus), omdat hij nog niet in staat is tot doorzichtigheid (perspicuitas). Hij gaf dat zelf | |
[pagina 709]
| |
toe in het voorwoord van de heruitgegeven Duitse vertaling: ‘[...] à l'effusion, sous quelque forme qu'elle se pr'esente, je préfère maintenant la concision, la rigueur, la froideur voulue’Ga naar eind[7]. Met zijn tweede boek, Syllogismes de l'amertume (1952), zijn eerste volledige aforismenbundel, was het raak. In één klap was Cioran een moralist in de grote Franse traditie. Een moralist is iemand die het menselijk gedrag, de wereld en de geschiedenis observeert. En beoordeelt. Dat oordeel is altijd subjectief, maar niet willekeurig. De moralist vergroot het uit, en zoekt de controverse. Hij moet geen gelijk hebben, maar hij moet doen denken. En eigenlijk verblindt hij de lezer door de kracht van zijn verwoording, zijn stijl. Het verhindert hem prekerig te worden. Het aforisme is zijn geheime wapen. En zijn eerste plicht is zijn proza te ontdoen van alle poëzie, schrijft Cioran. Het aforisme wil het algemene uitdrukken door middel van het bijzondere, het abstracte door middel van het concrete. Een logisch onmogelijke opdracht. Vaak is het dus niet meer dan een geslaagd pars pro toto. Zo noemt Cioran de Engelse Romantiek een gelukkig mengsel van laudanum, ballingschap en tering, en de Duitse Romantiek, een amalgaam van alcohol, provincie en zelfmoord. Wat doet hij hier anders dan een gewaagde keuze maken uit observaties van fenomenen die te maken hebben met het begrip ‘Romantiek’? Het aforisme staat of valt met de herkenbaarheid van de pars (deel) als vervanger voor het totum (geheel) én met de relatieve vreemdheid of onherkenbaarheid ervan. De combinatie moet provoceren en verblinden. Het gevaar is duidelijk: als het aforisme te briljant is, te verblindend, dan doet het ons juist niet meer denken, dan wordt het een gemakkelijk vondstje om in gezelschap mee te schitteren. Cioran ziet het gevaar ook: de heiligen hebben zo vaak een beroep gedaan op de gemakkelijkheid (mijn cursivering, LD) van de paradox, dat het onmogelijk is hen niet te citeren in de salons, merkt hij op. Maar hij gaat zelf geregeld uit de bocht. Wat moet ik bijvoorbeeld aanvangen met een aforisme als ‘La leucémie est le jardin où fleurit Dieu’ - ‘Leukemie is de tuin waar God bloeit’? Kun je hier ‘leucémie’ niet vervangen door om het even welk begrip: ‘vérité’, ‘amour’,...? In die tuin bloeit te veel: het pars vervangt hier het totum (leukemie) niet dwingend genoeg. Enkele goede voorbeelden van aforismen: In zijn eerste boek boog Cioran zich al over de decadentie. De cultuur van het gesprek, de discussie en de dialectiek tasten de daadkracht aan, heet het daar al. Teveel introspectie en zelfanalyse schaden: ‘[...] Celui qui, lucide, se comprend, s'explique, se justitie, et domine ses actes, ne fera jamais un geste mémorable. La psychologie est le tombeau du héros. Les quelques milliers d'années de religion et de raisonnement ont affaibli les muscles, | |
[pagina 710]
| |
la décision et l'impulsion aventureuse [...]’Ga naar eind[8]. In zijn volgend boek, Syllogismes, wordt dit idee van alle ballast ontdaan: ‘Mille ans de guerre consolidèrent l'Occident; un siècle de “psychologie” l'a réduit aux abois’ - ‘Duizend jaar oorlog consolideerden het Westen; een eeuw van “psychologie” heeft het in het nauw gedreven’. Zo ontstaat een aforisme: door schrappen en vervangen. Een ander voorbeeld: als Cioran de liefde omschrijft als ‘rencontre de deux salives’ - ‘ontmoeting van twee soorten speeksel’, dan heeft hij Chamfort en Marcus Aurelius (twee van zijn grote voorbeelden) gelezen, misschien Palladas. Dat veronderstel ik nu even. Chamfort omschrijft de liefde ‘en société’ als ‘le contact de deux épidermes et l'échange de deux fantaisies’ - ‘het contact van twee huiden en de uitwisseling van twee fantasieën’. De Romeinse keizer Marcus Aurelius definieert in een van zijn typische analyses de geslachtsdaad als ‘het tegen elkaar wrijven van wat lichaamsdelen en de afscheiding van wat slijm, gepaard met spasmen’. En de Alexandrijnse dichter Palladas schrijft in de late vierde eeuw na Christus: ‘Uit tuchteloze geilheid ben je geboren: uit een vuile druppel’. Wat doet Cioran met dit materiaal? Hij herschrijft contact als rencontre: een neutraal woord wordt in één klap persoonlijk. Liefde is inderdaad een ontmoeting. Het vocht waarover Marcus Aurelius en Palladas het hebben, behoudt hij, maar hij doet er iets anders mee: het wordt speeksel. Daarmee gaat hij in zijn misprijzende metonymie voor de ‘mens’ veel verder dan Chamfort: de huid wordt speeksel. De ontmoeting van daarnet blijkt er een te zijn van twee speeksels. Cioran puurt het materiaal van Chamfort en Marcus Aurelius verder uit. Niets van wat ik hier geschreven heb, kan ik bewijzen, maar het verduidelijkt wel de werkwijze van Cioran: schrappen (het nuancerende én verzwakkende ‘en société’ verdwijnt onverbiddellijk; de spirituele dimensie van de liefde (fantaisie) ook), tegenstellingen opvoeren (tussen rencontre en salives), metonymieën radicaliseren. | |
De dood van de trompetVerwacht van een moralist geen remedies. Hij stelt alleen diagnoses: ‘Une nation s'éteint quand elle ne réagit plus aux fanfares: la Décadence est la mort de la trompette’ - ‘Een volk dooft uit als het niet meer reageert op fanfares: de Decadentie is de dood van de trompet’. Door Ciorans boeken loopt als een leidraad de Nietzscheaanse stelling dat beschavingen altijd gebaseerd zijn op blindheid en bekrompenheid. Vooroordelen zijn de organische ficties van een cultuur. Wie sterk wil zijn, mag niet te ver gaan in introspectie. Het bewustzijn is een bedreiging voor het scheppende handelen. Om het als een paradox te formuleren: een beschaving is gebaseerd op haar ‘barbaarsheid’. Omgekeerd | |
[pagina 711]
| |
is een beschaving veroordeeld als ze een te grote openheid van geest vertoont, als ze ‘redelijk’ wordt. Tolerantie en democratie zijn symptomen van die ‘decadente’ redelijkheid. Paradox: een beschaving gaat ten onder aan haar... beschaving, als men niet meer gelooft in de trompet. Wat een metonymie! Te vergelijken met Huizinga's motoren en vlaggen. In zijn Lettre à un ami lointain (1957!) schetst Cioran een schitterend portret van de impasse van de Europese beschaving: ‘Imaginez une société, surpeuplée de doutes, où, à l'exception de quelques égarés, personne n'adhère entièrement à quoi que ce soit, où, indemnes de superstitions et de certitudes, tous se réclament de la liberté et nul ne respecte la forme de gouvernement qui la défend et l'incarne’Ga naar eind[9]. Vrijheid eist trouwens volgens Cioran een leegte op om zich te ontplooien: ze eist die en gaat eraan ten onder. De voorwaarde die haar bepaalt is juist diegene die haar vernietigt. Zeker, we leven in een paradijs, maar het is een paradijs dat treurig maakt: ‘un paradis désolant’. Europa sleept zijn waarden mee, stalt ze nog uit, maar legt ze niet meer op. Het brengt alleen nog zakenlui voort, kruideniers en sjoemelaars met nietszeggende blik en afgestompte glimlach (sic). Cioran gebruikt de organische metafoor voor de groei en het verval van een beschaving: haar jeugd is altijd fanatiek en intolerant; het slijtageproces en de ouderdom maakt haar milder en zwakker. De metafoor past hij ook op zichzelf toe: ‘J'étais jeune et ne pouvais admettre d'autres vérités que les miennes, ni concéder à l'adversaire le droit d'avoir les siennes’ - ‘Ik was jong en kon geen andere waarheden dan de mijne aanvaarden, noch de tegenstander het recht gunnen de zijne te hebben’. Echt leven is de anderen weigeren, heet het. Voor zijn dertigste moet men extremist zijn, bezeten, of men is een heilige of een kadaver die beiden gemeen hebben dat ze buiten het leven staan. Maar zijn jeugd is vergleden: ‘Décidément, je n'étais plus jeune: l'autre m'apparaissait concevable et même réel. Je faisais mes adieux à l'Unique et sa propriété; la sagesse me tentait: étais-je fini? Il faut l'être pour devenir un démocrate sincère’Ga naar eind[10]. Misschien zullen we ooit nog, schrijft hij in 1957 aan de in Roemenië gebleven filosoof Constantin Noïca (de bestemmeling van de Lettre à un ami lointain), tegen het einde van de eeuw seniel in een verrezen parlement zitten om er een altijd durend feeëriek spektakel mee te maken, te zwak en te moe om nog te haten of te beminnen. De eeuw loopt ten einde, het parlement is verrezen, maar zonder feeërie. En Cioran is in zijn Parijse mansarde gebleven. Want de sporen van het oude, ‘jeugdige’ fanatisme zijn, bekent hij in dezelfde Lettre al, nooit verdwenen: ik ben uiteindelijk een liberaal geworden die onhandelbaar is gebleven. Deze contradictie in zijn wezen heeft hij aanvaard, meer nog, hij heeft ze omhelsd: ‘Heureuse incompatibilité, aburdité qui me sauve’ - ‘Gelukkige onverenigbaarheid, reddende aburditeit’. De | |
[pagina 712]
| |
stilistische vormgeving ervan is het oxymoron waarmee hij in zijn boeken woekert: de barbaar in de serre, de sceptische hystericus, de decadente wilde,... Het is niet de enige contradictie bij deze beeldenstormer. Dezelfde Cioran die de daadkracht van de barbaren lijkt te verheerlijken, gelooft niet in vooruitgang en geschiedenis. Sterker nog, hij noemt de laatste ‘onverdedigbaar’. ‘Le plus grand mal de l'histoire est... l'histoire - l'obligation de faire, de parader dans le néant, de participer à des évènements, ou, pire encore, de les créer’Ga naar eind[11]. Niets ontsnapt aan zijn rabiaat nihilisme. Hij prijst de zigeuners omdat ze niets gesticht hebben: ze dragen geen verantwoordelijkheid voor een gebeurtenis of een instelling. Alle inspanning is overigens vergeefs. Bewegen is al tekortschieten in verstand. Nietzsche is Boeddha geworden. Cioran beschrijft de impasse van de Europese intellectueel als volgt: zijn scherp, kritisch vernuft, zijn militant, agressief scepticisme heeft alle waarden en waarheden ontmaskerd en verpulverd. De denker blijft met een geblaseerd nihilisme achter temidden van de schmink van een groots verleden en kan alleen nog overleven. Er is geen weg terug. Ik krijg de indruk bij Cioran dat hij misschien alleen nog kan wachten op de barbaren, zoals in het gedicht van Kavafis: als op een verlossing. Natuurlijk zegt deze beschrijving vooral iets over Ciorans impasse. Toch zal ook de Europese intellectueel (de ironie die me overvalt als ik deze term gebruik, geeft Cioran al gelijk) deze analyse ernstig moeten nemen. | |
Van stiliet tot stilistCioran heeft de filosofie, waarmee hij zich in zijn jeugd doordrenkt heeft, verloochend. In zijn eerste in het Frans geschreven boek, Précis de décomposition, legitimeert hij zijn afscheid als volgt: ‘L'exercice philosophique n'est pas fécond; il n'est que honorable’ - ‘De filosofische bezigheid is niet vruchtbaar; ze is slechts eerbaar’. Filosofie gaat niet diep genoeg, ze is lauw en steriel. Trouwens: ‘On ne discute pas l'univers, on l'exprime. Et la philosophie ne l'exprime pas’ - ‘Men praat niet over het universum, men drukt het uit. En de filosofie drukt het niet uit’. Vergeleken met een hartekreet van Job, een cantate van Bach of een monoloog van Shakespeare is de filosofie van een vreesaanjagende nulliteit. Het leven begint pas op haar ruïne. ‘A quoi bon fréquenter Platon, quand un saxophone peut aussi bien nous faire entrevoir un autre monde?’ - ‘Waarom omgaan met Plato als een saxofoon ons even goed een andere wereld kan laten doorschemeren?’ Een filosoof vindt hoogstens termen uit, kiest tussen woorden. Het enige wat echt van hem overblijft is zijn temperament. Hij is pas interessant als hij zichzelf vergeet, en zich overgeeft aan zijn tegenstellingen en grillen. | |
[pagina 713]
| |
Toen Cioran zijn carrière van filosoof opgaf, bleef hem niets anders over dan schrijver worden. Hij ruilde de Waarheid in voor de Stijl. De Waarheid verdraagt immers geen stijl, omdat stijl afleidt, verblindt, om zichzelf genoten wil worden. Stijl staat niet in dienst van de Zaak, het Geloof, het Systeem of het grote gelijk. Wie schrijft, bekommert zich hardnekkig om precies formuleren, om stijl dus. Misschien is schrijven al een daad van ongeloof in de Waarheid. Want wie schrijft, bepaalt zich: hij begint en eindigt ergens. En elke bepaling is een beperking, een ontkenning van al het andere. Is het een toeval dat Jezus, Socrates en Boeddha niet schreven? Cioran bepaalt in ieder geval zijn positie als volgt: ‘Avec des certitudes, point de style: le souci du bien-dire est l'apanage de ceux qui ne peuvent s'endormir dans une foi. A défaut d'un appui solide, ils s'accrochent aux mots, semblants de réalité; tandis que les autres, forts de leurs convictions, en méprisent l'apparence et se prélassent dans le confort de l'improvisation’Ga naar eind[12]. Elke idolatrie van de stijl, beweert hij, vertrekt van het geloof dat de realiteit nog leger en holler is dan de verbale vormgeving ervan. Taal haalt het als concurrent op de realiteit, maar het is een Pyrrhusoverwinning: achter elke geslaagde zin gaat het onbehagen schuil van iemand die niet meer in staat is de oorspronkelijke dingen te ervaren. Men kleedt dan maar de leegte aan om alleen nog te bestaan door middel van het woord. Voor Cioran is schrijven altijd therapeutisch geweest. Zo kon hij, beweert hij, zijn rancunes exorciseren. Het uitdrukken van de obsessies verzwakt ze, en werkt bevrijdend. Wie formuleert, revancheert zich immers op een zijdelingse manier. Zelfs in zijn laatste aforismenbundel, Aveux et Anathèmes (1987), bekent hij niet aan het schrijven te verzaken, ook al gelooft hij er niet meer in, want ‘après avoir gribouillé une page ou seulement une phrase, j'avais toujours envie de siffler’ - ‘na een bladzijde of slechts een zin te hebben neergekrabbeld, had ik altijd zin om te fluiten’. Als het leven niets voorstelt, dat het dan tenminste gered wordt door een zinswending! Stijl is het enige houvast in het niets. Elk boek is een uitgestelde zelfmoord. Cioran droomt van een wereld waarin men integendeel zou sterven voor... een komma. Ciorans bijdrage aan die wereld bestaat uit een tiental in het Frans geschreven boeken. Nu hij daarmee opgehouden is, verschijnen Franse vertalingen van zijn Roemeens jeugdwerk en is men aan oude, onuitgegeven aantekeningen toe. De somberste nihilist van de tweede helft van de eeuw verschijnt in talkshows en wordt gefêteerd als maître à penser. En zeggen dat hij de filosofen vooral kwalijk nam dat ze op een ‘normale’ manier aan hun einde kwamen: ‘Finir bien, c'est l'argument suprême contre la philosophie’. Het is overigens weinig waarschijnlijk dat iemand zelfmoord pleegt met een boek van Cioran in de hand. Hij heeft het vooralsnog ook niet gedaan, hoe fanatiek hij het leven en het | |
[pagina 714]
| |
universum ook heeft vervloekt. Zijn stijl fascineert te veel. Ze heeft hem en zijn lezers behekst. Om hem een laatste keer te citeren: ‘Tant de pages, tant de livres qui furent nos sources d'émotions, et que nous relisons pour y étudier la qualité des adverbes ou la propriété des adjectifs!’ - ‘Zoveel bladzijden, zoveel boeken die ons eens diep beroerden, en die we herlezen om er de kwaliteit van de bijwoorden in te bestuderen of het juiste gebruik van de bijvoeglijke naamwoorden!’ Van stiliet tot stilist. Van wereldveroveraar tot klerk van de grammatica. Ziedaar de decadentie. |
|