| |
| |
| |
Ronald Jeurissen
Religie, oorlog en vrede
Religie, oorlog en vrede: wat roepen die woorden in hun onderlinge verbinding op? Een aantal willekeurige associaties. Verwoeste moskeeën in ex-Joegoslavië, vredesboodschappen van de paus, militante moslim-fundamentalisten en militante joodse fundamentalisten, de geweldloosheid van Gandhi en Martin Luther King, de kruistochten, het verzet van de kerkelijke vredesbeweging tegen de kernbewapening. Religie roept associaties op met vrede, maar ook met oorlog en geweld. Religie heeft blijkbaar met beide te maken. Dat kan de grote paradox of het grote schandaal van de religies worden genoemd. Alle grote religies verkondigen immers hooggestemde idealen en menselijke verwachtingen. Alle grote religies spreken over gerechtigheid, vrede en liefde tot de naaste. Hoe kan het dan dat religies zo vaak bij geweld betrokken zijn en in oorlogen verzeild raken?
We kennen het verschijnsel dat religies bij oorlogen betrokken zijn al lang. De kruistochten, de beeldenstorm van 1566, de burgeroorlog tussen protestanten en katholieken in Noord-Ierland, de conflicten tussen joden en moslims in Palestina. Maar de laatste tijd lijkt het probleem zich overal op de wereld te verhevigen. Overal ontstaan gewelddadige etnische conflicten en oorlogen, die vaak verlopen langs godsdienstige scheidslijnen. In ex-Joegoslavië vechten katholieke Kroaten, orthodoxe Serviërs en Bosnische moslims tegen elkaar. In India bestaan conflicten tussen moslims en hindoes. Hindoes zijn op hun beurt weer in conflict met boeddhisten in Sri Lanka. De Tamil-minderheid op Sri Lanka is hindoestaans, de Singhalese meerderheid is boeddhistisch. Religies die betrokken zijn bij oorlog, dat is een groot schandaal, en de vraag is: hoe kan dat toch?
Ik zou drie mogelijke antwoorden op deze vraag willen beproeven, drie theorieën over de relatie tussen religie en oorlog. Om ze alvast
| |
| |
even kort aan te duiden: [1] Religies zijn inherent gewelddadig; het geweld zit in de kern van religies, daardoor ontstaan religieuze conflicten. [2] Religies zijn in de kern niet gewelddadig, maar wel intolerant ten opzichte van elkaar: daardoor ontstaan religieuze conflicten. [3] Religies zijn niet inherent gewelddadig, ook niet wezenlijk intolerant ten opzichte van elkaar, maar ze zijn wel symbolen van etnische verschillen. Wanneer etnische conflicten uitbreken, dan wordt de religie daarin meegesleept.
| |
Zijn religies inherent gewelddadig?
Wie de bronnen van de grote religies naslaat - de grote religieuze teksten zoals de bijbel, de koran of de heilige boeken van de Hindoes - wordt getroffen door het vele oorlogsgeweld dat daarin staat. De goddelijke macht is vaak direct bij oorlogen betrokken.
Het Oude Testament beschrijft omstandig de oorlogen van God met de Israëlieten tegen andere volkeren. God geeft Israël de vesting Jericho in handen en eist alle levende wezens die daarin zijn voor zich op: ‘Toen sloegen zij alles wat in de stad was met de ban, zowel man als vrouw, zowel jong als oud, tot runderen, schapen en ezels toe, met de scherpte van het zwaard’ (Jozua 6: 21). In de Openbaring van Johannes lezen we de visioenen van een grote eindstrijd waarin God met zijn hemelse legerscharen de strijd aanbindt tegen de machten van het kwaad. De koran vertelt van de oorlogen die de profeet Mohammed voerde om het halsstarrige Mekka te bedwingen. De overwinning tegen de Mekkanen bij Badr wordt toegeschreven aan Gods hulp en vergeleken met de doortocht van de joden door de Rode Zee. Ook in de hindoeïstische religieuze traditie vinden we veldheren en oorlogen, met name in het grote gedicht de Mahabharata, ‘de vertelling van de grote strijd van de Bharatas’. In de Baghavat Gita, een onderdeel van de Mahabharata, verschijnt de god Krishna als de wagenmenner van vorst Arjuna - God in de gedaante van een soldaat.
De goden zoals zij in de grote religieuze teksten van de mensheid verschijnen, schuwen de oorlog niet. Ligt het niet voor de hand om bij zoveel geweld in de religieuze grondteksten te concluderen dat religies blijkbaar weinig moeite hebben met oorlog en ertoe bijdragen dat mensen het verschijnsel oorlog aanvaarden? Zijn religies niet inherent gewelddadig? Voor we overhaast tot deze conclusie komen, moeten we ons eerst afvragen welke plaats al die oorlogsverhalen in de religieuze tradities hebben. Horen zij bij de kern van de religieuze boodschap, of horen ze meer bij de inkleding, bij de verhalen over de geschiedenis waarin de religie zich ontwikkelt?
| |
| |
Het is onmogelijk om in een paar regels te vertellen wat de kern is van de grote religies. Als ik toch een poging waag, dan zou ik zeggen dat de kern van alle grote religies is: een weg. Het doel van de weg is het bereiken van verlossing. De verlossing rust in het mysterie van de goddelijke transcendentie.
In het jodendom bestaat de religieuze weg vooral in het trouw blijven aan het Verbond dat God met de mens heeft gesloten, door te gehoorzamen aan Gods wet, het ‘doen’ van de thora. In het christendom bestaat de weg uit de bekering tot God en de liefde tot de naaste, zoals Christus het heeft geleerd en voorgedaan. In de islam is de weg kernachtig gegeven in de ‘vijf zuilen’, de fundamentele plichten van iedere moslim: de geloofsbelijdenis, het dagelijks gebed, het geven van aalmoezen, het vasten en de bedevaart. In de hindoeïstische en boeddhistische tradities is de weg gericht op ontsnapping aan het rad der wedergeboorten door goed te handelen, juist inzicht, door ascese of meditatieve oefening. Nergens in de weg van enige grote religie vindt men enig spoor van geweld. De heilsweg van de grote religies is geweldloos. Nu zou men kunnen tegenwerpen dat de kern van de religies hier wel heel eng is genomen. In de iets bredere theologische setting lijken we toch wel gewelddadige opvattingen in religies te kunnen vinden. Met name is te denken aan de christelijke leer van de rechtvaardige oorlog en het islamitisch begrip ‘jihad’. Dat zijn allerminst bijkomstigheden van deze religies. Maar zowel over de rechtvaardige oorlog als over de jihad bestaan hardnekkige misverstanden.
De leer van de rechtvaardige oorlog heeft nooit de bedoeling gehad oorlog aanvaardbaar te maken. De bedoeling is altijd geweest om de oorlog aan banden te leggen, in het besef dat het gebruik van geweld, ook voor christenen, niet altijd te vermijden is. De leer van de rechtvaardige oorlog somt een aantal omstandigheden op waarin het gebruik van militair geweld gerechtvaardigd kan zijn. Zo is oorlog alleen aanvaardbaar als een laatste middel ter verdediging. Daarnaast zijn er regels voor de aard van het militair geweld: niet alles is in een oorlog geoorloofd. Met name is het gebruik van geweld tegen burgers (non-combattanten) ongeoorloofd. De oorlogen die momenteel in ex-Joegoslavië woeden, voldoen duidelijk niet aan deze criteria. Waarschijnlijk is geen enkel leerstuk uit de christelijke moraaltraditie vaker misbruikt dan de leer van de rechtvaardige oorlog. Iedere oorlogvoerende partij tracht zijn handelen binnen deze leer te rechtvaardigen. Niemand zal toegeven een agressor te zijn, die een oorlog is begonnen; iedereen beschouwt zichzelf als de verdedigende partij. In deze excuses wordt evenwel de morele gelding van de leer van de rechtvaardige oorlog impliciet erkend. Wie erkent dat er een onderscheid
| |
| |
is tussen moreel aanvaardbaar en onaanvaardbaar militair geweld, kan niet om een leer van de rechtvaardige oorlog heen.
‘Jihad’ betekent niet ‘heilige oorlog’. Het beeld van de islam als een religie die de heilige oorlog tegen de ongelovigen predikt, is een grof voorbeeld van een vijandbeeld, dat in het licht van de eeuwenlange vijandigheid tussen de christelijke en islamitische wereld overigens wel verklaarbaar is. Jihad betekent letterlijk ‘zich inspannen’. De inspanning betreft vooral de innerlijke, psychische inspanning voor standvastigheid en evenwichtigheid in het geloof. Daarnaast heeft ‘jihad’ ook een sociale en politieke betekenis; het gaat dan om de inspanning voor de integriteit van de islamitische geloofsgemeenschap, die ook een politieke gemeenschap is. ‘Jihad’ in deze sociale en politieke zin is niet noodzakelijk agressief. Wanneer sommige islamieten menen dat zij door gewapende strijd de belangen van de islam het beste kunnen dienen, dan zijn zij geneigd om de ‘jihad’ daarvoor als een legitimatie aan te voeren. In de tijd van de grote islamitische expansie (7e en 8e eeuw) is dat gebeurd. Het gebeurt nu nog, door bepaalde fundamentalistische moslim-groepen. De legitimatie verloopt ongeveer als volgt: ‘jihad’ is goed; onze gewapende strijd is ‘jihad’, dus onze strijd is goed. ‘Jihad’ heeft in de islam veel weg van een ‘hoera-woord’: een begrip waar iedereen voor is en waar iedereen ook zijn eigen betekenis in kan stoppen, net als het westerse hoera-woord ‘vrijheid’. De westerse wereld heeft ook bloedige oorlogen gevoerd in naam van de vrijheid, men denke aan Viëtnam.
Islamieten kunnen ook voor hun geloofsgemeenschap strijden zonder de ‘jihad’ erbij te halen. Wij horen de moslims in Joegoslavië niet veel spreken over een ‘jihad’ tegen de Serviërs en de Kroaten. De meeste Joegoslavische moslims zijn dan ook geen fundamentalisten. Oorlogshitserij hoort niet bij de kern van de islam. De islam is zoals andere grote religies in de kern een vreedzame religie. Dat religies tegenwoordig zo vaak bij oorlogen betrokken zijn, ligt niet aan hun religieuze boodschap. De eerste theorie kunnen we dus wegstrepen.
| |
Zijn religies intolerant?
Dit brengt ons bij de tweede theorie. De wegen van de religies mogen dan wel vreedzaam zijn, ze zijn niettemin verschillend. Bij de kern van alle religies hoort toch ook het geloof dat de eigen weg de ware weg is. Religies sluiten elkaar uit. Deze exclusiviteit maakt religies intolerant en vijandig tegenover elkaar. Dat blijkt een fraaie verklaring voor de rol van religies bij oorlogen. Maar ook hier moeten we oppassen voor al te gemakkelijke redeneringen.
Ten eerste: vaak slagen aanhangers van verschillende religies er
| |
| |
heel wel in om vreedzaam naast elkaar te leven. Naast tientallen voorbeelden van religieuze intolerantie zijn er evenzovele voorbeelden van religieuze tolerantie. In de Arabische wereld bijvoorbeeld bestaan verscheidene christelijke kerken die daar worden getolereerd.
Ook wanneer we naar de leer van de verschillende religies kijken, constateren we dat religies onderling tamelijk tolerant zijn, zij het dat de ene religie daar beter in slaagt dan de andere. Hindoeïsme en boeddhisme gelden als het meest tolerant. Dat hangt o.m. samen met het reïncarnatie-geloof. De cyclus van de wedergeboorten brengt met zich mee dat mensen zich in verschillende stadia van verlossing bevinden. Bij die verschillende stadia horen verschillende niveaus van inzicht in het goddelijk mysterie. Dat zijn de verschillende religies. Een hindoe en een boeddhist kunnen de pluraliteit van religies binnen hun eigen religieus wereldbeeld begrijpen. Dat is een basis voor tolerantie ten opzichte van anders-gelovigen. In de joodse religie leeft de overtuiging dat alle mensen het heil kunnen beërven, zolang ze zich houden aan de fundamentele morele geboden die God gegeven heeft. In het katholicisme is de gedachte fundamenteel dat God de Vader van alle mensen is. Lange tijd is dit een basis geweest voor katholieke zendingsijver en intolerantie. Tegenwoordig interpreteert de katholieke kerk dit juist als een basis voor religieuze tolerantie. Het Tweede Vaticaans Concilie spreekt dan ook heel waarderend over islam en jodendom. De dialoog met deze godsdiensten werd hier als een verrijking van het katholieke geloof opgevat. In de islam is religieuze tolerantie gefundeerd in de uitspraak van Mohammed dat in religieuze aangelegenheden geen dwang past. Er is ruimte voor het gezag van andere profeten, profeten uit het Oude Testament en de profeet Jezus. De islam maakt een onderscheid tussen de ‘mensen van het boek’ (joden en christenen) en anderen. Joden en christenen werden onder islamitisch bestuur doorgaans getolereerd, zolang zij maar niet in het openbaar de islamitische leefregels overtraden.
Ondanks hun verschillende waarheidsaanspraken kunnen de grote religies blijkbaar op theologisch niveau een aanzienlijke tolerantie ten opzichte van elkaar aan de dag leggen. De factor religieuze intolerantie biedt onvoldoende verklaring voor al het etnische geweld in de wereld. We kunnen dus ook de tweede theorie wegstrepen.
Maar wacht even... Misschien moeten we toch een onderscheid maken tussen de ‘officiële’ tolerantie van de religieuze systemen en de feitelijke intolerantie van de ‘gewone’ gelovigen. Wat weten gewone gelovigen nu af van de tolerantie-thoerieën die hun religieuze leraren hebben uitgedacht? Zij nemen op de eerste plaats waar dat andersgelovigen anders bidden, zich anders kleden, andere feesten vieren in andere gebouwen, kortom... andere mensen zijn.
| |
| |
Religies zijn symboolsystemen. Ze zijn manieren om het onzichtbare goddelijke mysterie in de zichtbare wereld present te stellen. Dat gebeurt door middel van symbolen. Je kunt het goddelijke niet zien, maar je kunt het wel symboliseren. Zichtbaarheid is voor religies essentieel. In de zichtbaarheid van hun symboliek zijn religies sterk verschillend. En in hun zichtbaarheid zijn ze ook allemaal zeer opvallend. Aan religies valt veel te zien. Misschien is het juist de zichtbare andersheid van religies die verklaart dat etnische conflicten zo vaak een religieuze lading hebben. Religies zijn zichtbare tekenen van etnische verschillen.
| |
Religie is een etnisch kenmerk
Dit brengt ons bij de derde theorie over de relatie tussen religie en oorlog. De religie zelf is zelden een oorzaak van etnische conflicten. Doorgaans ontstaan deze conflicten uit politieke en economische tegenstellingen, die vervolgens symbolisch worden geïnterpreteerd als conflicten tussen religies.
Etnische conficten ontstaan vaak omdat een etnische meerderheid een etnische minderheid onderdrukt. Twee etnische groepen maken aanspraak op eenzelfde gebied (Israël). Of een etnische groep leeft verspreid over verschillende gebieden en streeft naar geografische eenheid (Balkan). In het algemeen ontstaan etnische conflicten uit het streven van etnische groepen naar autonomie, met als ideaal veelal een eigen staat.
Wanneer conflicten tussen religieus verschillende groepen uitbreken om niet-religieuze redenen, dan krijgen deze conflicten toch algauw een religieuze lading, omdat de religie nu eenmaal een duidelijk symbool is van de verschillen tussen de strijdende groepen. Vervolgens kan de religie dan ook meer en meer de inzet van de oorlog worden. Strijdende partijen richten hun geweld op religieuze symbolen van de tegenpartij. Wie religieuze symbolen van de tegenstander vernietigt, treft hem in zijn hart. Religieuze symbolen zijn heilig. In Joegoslavië worden moskeeën van de moslims vernield. Dat is een krachtige symbolische daad van overwinning, vernedering en verachting. Op die manier gaat religieuze haat steeds meer domineren. De oorlog wordt steeds meer een religieus conflict.
Religies zijn zelden oorzaak van etnische conflicten. Ze zijn doorgaans vreedzaam en redelijk tolerant. Ze raken echter huns ondanks bij etnische conflicten betrokken omdat ze een zichtbaar onderscheidingsteken van de strijdende partijen zijn. Dat is de conclusie tot nu toe. Maar daarmee is de kous niet af. Want waarom fungeert religie als een etnisch onderscheidingsteken? Waarom zeggen mensen van
| |
| |
anders-gelovigen zo vaak: ‘Dat is ander volk, dat zijn andere mensen dan wij’?
Het meest zinnige antwoord dat ik op die vraag kan geven, is dat mensen ten diepste etnocentrische wezens zijn. Zij sluiten zich van nature aaneen tot etnische groepen waarin zij zich onderscheiden weten van andere mensen, van andere etnische groepen. Etnocentrisme komt voor bij zogenaamde primitieve mensen (bijvoorbeeld bij Indianen in Brazilië), maar ook in hoog ontwikkelde samenlevingen (zoals België en Nederland). Etnische groepen (naties, volkeren) ontstaan in een lange geschiedenis. Groepen mensen ontwikkelen gaandeweg een eigen identiteit, een eigen cultuur en een eigen traditie op grond waarvan zij op zeker moment constateren: ‘Wij horen bij elkaar; wij zijn één volk’. De criteria om dat te bepalen, stammen uit de traditie. Het zijn de gezamenlijke tradities die mensen tot een volk verbinden: de traditie van de taal (veel etnische conflicten spelen zich af langs taalgrenzen, men denke aan de taalstrijd in België); de politieke traditie, bijvoorbeeld gesymboliseerd in historische gebeurtenissen en koninklijke dynastieën (de opstand van de Nederlanden tegen Spanje en het vorstenhuis van Oranje); de religieuze traditie. Etnocentrische mechanismen doen vervolgens de rest om deze traditionele identiteit steeds meer als een actueel verschil met andere groepen te beleven.
Conclusie: het sociaal-psychisch verschijnsel van het etnocentrisme verklaart de relatie tussen religie en etnische oorlog. Religie is geen onafhankelijke oorzaak van oorlog, maar een intermediaire oorzaak. En het doet er niet zoveel toe wat die religie precies leert. Beslissend is dat zij zichtbaar anders is dan een andere religie.
| |
Religie en vrede
Wat kunnen religies in deze situatie doen voor de vrede? Wat kunnen ze doen tegen de oorlogen waarbij ze betrokken zijn? De theoloog Hans Küng heeft eens gezegd: ‘Geen wereldvrede zonder godsdienstvrede; geen godsdienstvrede zonder godsdienstdialoog’. Meer dan ooit in de geschiedenis hebben religies een morele verplichting om de dialoog met elkaar aan te gaan. Zij hebben die verplichting in naam van de vrede. Godsdienstdialoog is een belangrijke manier om het etnisch geweld in de wereld terug te dringen.
De verplichting tot dialoog geldt vooral de geestelijke leiders van de religies, zij die de meeste invloed hebben op de overtuigingen van de gelovigen. Zij moeten voor de ogen van hun gelovigen, ostentatief, desnoods provocerend, contact maken met andere religies. Ze moeten vooroordelen tussen religies afbreken, vijandbeelden bestrijden. Zij
| |
| |
moeten taboes in de omgang met anders-gelovigen doorbreken. Zij moeten dialoog-resultaten aan hun gelovigen meedelen. Moderne massamediale middelen bieden hiertoe uitstekende mogelijkheden. De dialoog tussen de godsdiensten moet onderdeel worden van de theologie in alle religies. Gelukkig zijn veel theologen uit verschillende religies al hard aan het werk op dit terrein.
De verplichting tot dialoog geldt ook voor opiniemakers, zoals politici, journalisten, onderwijsmensen. Zij kunnen veel doen om vooroordelen en vijandbeelden tussen religies weg te nemen. Uiteindelijk geldt de religieuze dialoog alle gelovigen. In onze wereld wonen miljoenen migranten met een islamitische, hindoestaanse of boeddhistische religie. We kennen de integratie- en acceptatieproblemen van deze groepen. We zien het racisme in Europa toenemen. Godsdienstdialoog kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bewaren van de burgervrede in Europa.
Wat moet de inzet zijn van de religieuze dialoog? Deze moet tweeledig zijn. Op de eerste plaats moet hij erop zijn gericht om de religieuze dimensie van concrete etnische oorlogen af te breken. Religies moeten de etnische oorlogen waarin zij zijn meegesleept, ondubbelzinnig afwijzen. De religieuze dimensie van etnische conflicten ontstaat omdat mensen vaak alleen de verschillen tussen religies zien. Mensen moet worden geleerd dat achter de zichtbare verschillen tussen religies grote overeenkomsten schuilen. Hier ligt op wereldschaal een geweldige opvoedkundige taak voor religies.
Op de tweede plaats moeten religies zich gezamenlijk duidelijk distantiëren van het verschijnsel oorlog. Zij moeten duidelijk maken dat oorlogen niet ‘heilig’ zijn, dat de oorlog niet in naam van de religie wordt gevoerd.
De basis voor het verzet van religies tegen oorlog moet worden gezocht in een interreligieuze theologie van de vrede, de gerechtigheid en de menselijkheid. In de kern van alle grote religies ligt het streven naar vrede, gerechtigheid en de menswording van de mens diep verankerd. In onderlinge dialoog kunnen en moeten religies hun gezamenlijke inzet voor vrede, gerechtigheid en menselijkheid aan de strijdende mensheid belijden. Daarbij kunnen ze beginnen met een gezamenlijke schuldbelijdenis over de vele oorlogen die in naam van de religie zijn en worden gevoerd. Hoewel de religies deze oorlogen meestal niet hebben veroorzaakt, dragen zij wel verantwoordelijkheid voor het feit dat zij zich erbij hebben laten betrekken.
Tot slot een concreet voorbeeld van religieuze dialoog. Het voorbeeld komt uit Armenië en Azerbeidzjan, twee staten die momenteel in oorlog verkeren. De Armeniërs zijn merendeels christenen, behorend tot de Armeens Apostolische kerk; de Azeri's zijn moslims. Inzet
| |
| |
van de oorlog is de status van de Armeense enclave Nagorno-Karabach in Azerbeidzjan. Ook hier geldt dat de oorlog primair politieke en economische oorzaken heeft, maar steeds meer een religieuze lading krijgt. In deze situatie hebben de religieuze leiders van de Armeense christenen en de Azerbeidzjaanse moslims een ondubbelzinnige verklaring afgelegd tegen de oorlog. De verklaring is deels een gebed. Het is een mooi voorbeeld van een interreligieuze theologie van de vrede. Het mooie eraan is vooral dat een christen en een moslim één en dezelfde God aanroepen.
‘Dit is geen religieus conflict. Armeense christenen en Azerbeidzjaanse moslims hebben in vrede met elkaar geleefd en zullen dat in de toekomst doen. Wij bidden vanuit ons diepste hart tot de Allerhoogste voor de zielerust van hen die in deze tragische gebeurtenissen zijn omgekomen. Omwille van de herinnering aan hen, en omwille van de toekomst van onze naties, roepen wij onze geestelijke kinderen op om het bloedvergieten te stoppen en alle problemen vreedzaam en rechtvaardig op te lossen, door politieke middelen, in overeenstemming met universeel erkende internationale normen. Moge de Al Genadige God onze gebeden aanhoren, en moge Hij zijn vredestichtende Geest uitbreiden over onze volkeren en over de hele wereld, opdat allen de ware weg naar gerechtigheid en vrede mogen vinden’.
| |
Literatuur
H. Küng, Projekt Weltethos, Piper, München, 1990. Statement of Armenian, Azerbaijani religious leaders, in Echoes, World Council of Churches, 1993, nr. 3, p. 34. |
H.M. Vroom, Religies en de waarheid, Kok, Kampen, 1988. |
|
|