Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 685]
| |
Toon Vandevelde
| |
[pagina 686]
| |
De achillespees van het regime zou evenwel zijn starre houding tegenover zijn vluchtelingen blijken te zijn. Ook op dit punt is het contrast met Burundi opmerkelijk. Er bevonden zich namelijk veel meer Rwandese dan Burundese vluchtelingen in het buitenland. Deels komt dat natuurlijk door het feit dat Burundi zijn potentiële opposanten gewoon vermoordde. Toch bracht ook daar elke moordpartij een vluchtelingenstroom op gang, maar al snel kwam in Bujumbura een andere Tutsi-clan aan de macht en die beloofde beterschap: niemand zou voortaan nog iets te vrezen hebben. En ja, langzaam keerden de Hutu-vluchtelingen naar hun land terug. Een constante in het Rwandese politieke leven na de onafhankelijkheid was daarentegen dat men onder geen beding wilde weten van de terugkeer in het land van de rond 1959 gevluchte Tutsi's. Deze verbeten houding was ongetwijfeld een teken van zwakte. Het leek erop dat het regime zelf ervan overtuigd was dat het de terugkeer van de oude Tutsi-elite nooit zou kunnen overleven. Rwanda liet zijn vluchtelingenprobleem verrotten. Er deden zich nochtans gelegenheden tot verzoening voor. In het begin van de jaren '80 bijvoorbeeld, tijdens één van de fases van de burgeroorlog in Oeganda werden de Tutsi-ballingen daar verjaagd. Met tienduizenden staken zij de Rwandese grens over om te kamperen in het Akagera-wildpark. Zij smeekten om in hun oorspronkelijke vaderland te mogen blijven, maar werden na enkele weken zonder pardon terug over de grens gejaagd. Het zijn deze mensen, de zonen en kleinzonen van de Tutsi-vluchtelingen uit de periode 1958-65, die eerst Museveni in Oeganda aan de macht gebracht hebben en die vervolgens in oktober 1990 Rwanda zijn binnengevallen. Het succes van de Belgische dekolonisatie in 1962 sloeg dan vrij snel om in een jammerlijk falen. Stof genoeg om na te denken over de wisselvalligheid van de geschiedenis en over de futiliteit van goede intenties in het politieke leven! | |
Belgische blundersHet is onmogelijk om in het bestek van een kort artikel alle belangrijke elementen te analyseren die hebben bijgedragen tot het Rwandese drama dat we nu kennen. Hoe moeten wij de orgie van geweld begrijpen die door dit kleine landje raast? Er zijn verschillende antwoorden en verschillende versies van antwoorden op deze vraag. Ik bespreek er hier slechts enkele van. Ik begin met de politieke verhalen, om te beginnen dat van het kamp van de vermoorde president Habyarimana. Dit verhaal luidt ongeveer als volgt. Rwanda was een vreedzaam landje, dat de adviezen van de ontwikkelingsexperts had opgevolgd | |
[pagina 687]
| |
en dat bijgevolg had geïnvesteerd in ontwikkeling in plaats van in defensie. De invasie door goed getrainde militairen uit het Oegandese leger kwam als een verrassing, net op het ogenblik dat Habyarimana onder druk van het Westen oppositiepartijen toeliet. Met zijn legertje van 5000 man kon Rwanda deze situatie niet aan. De president heeft dan zijn buitenlandse vrienden om hulp gevraagd. De Fransen zijn daarop ingegaan. De Belgen, nochtans de traditionele vrienden van het regime, weigerden zelfs die wapens te leveren die reeds vroeger besteld waren. De Rwandese regering is verplicht geweest om in heel korte tijd een leger van 35.000 man te vormen, vaak door misdadigers en vagebonden een uniform te geven. Dit onervaren leger slaagde er niet in de rebellen terug te dringen en al vlug begon de internationale gemeenschap, België op kop, aan te dringen op onderhandelingen. Uiteindelijk leidde buitenlandse druk in 1993 tot het akkoord van Arusha, dat een machtsdeling tussen president, binnenlandse oppositie en rebellen van het RPF bezegelde. Dit door de Tutsi's gedomineerde Rwandese Patriottisch Front kreeg daarmee zoveel macht, dat deze machtsdeling voor de Hutumeerderheid onaanvaardbaar was. Vandaar de heftige reactie van de Hutu's. Zij voelden zich door het buitenland bedrogen en wilden onder geen beding terug onder de knoet van de vroegere Tutsi-elite terechtkomen. Zij wreekten zich op alle medeplichtigen van het RPF die zich binnen het bereik van hun machetes bevonden. Volgens deze versie van de feiten heeft de Belgische diplomatie de blunders opgestapeld. Zij heeft een meerpartijenregime willen opleggen aan een land waarin de enig mogelijke vorm van democratie erin bestaat de meerderheidsetnie alle macht te geven. Zij heeft de gevoeligheden van de Hutumeerderheid genegeerd. Zij heeft in het kader van de ‘vredesregeling’ zelfs een compagnie RPF-rebellen onder begeleiding van Belgische para's naar Kigali laten komenGa naar eind[1]. | |
De legitimiteit van buitenlandse interventiesHet eerste deel van dit verhaal klopt min of meer, het tweede deel helemaal niet. Het is waar dat de Belgen er in 1990 goed aan hadden gedaan om samen met de Fransen de rebellen - op dat ogenblik enkele honderden - terug over de Oegandese grens te jagen. Zij hebben dit soort klusjes herhaaldelijk voor Mobutu opgeknapt. Had men bovendien via Groot-Brittannië Museveni onder druk gezet om zijn (ex-)miliciens in toom te houden, dan had men veel doden en vluchtelingenleed kunnen vermijden. De Belgische politici hebben zich in 1990 van hun slechtste kant laten zien. Vooral Franstalige vrijzinnige kringen zagen hier een gedroomde gelegenheid om de katholieken | |
[pagina 688]
| |
even te pesten: Rwanda werd immers beschouwd als het meest katholieke land van Afrika. Niet gehinderd door veel kennis van zaken, gebruikten zij dit dossier voor binnenlandse partijpolitieke spelletjes. Nadat op aandringen van de koning toch militairen naar Kigali werden gestuurd - officieel om de Belgen te evacueren - vond zelfs Agalev het nodig om een snelle terugkeer van onze troepen te bepleiten. Met Magda Aelvoet in hun rangen hadden zij nochtans beter moeten weten. Men verplichtte eerste-minister Martens een week lang in Midden-Afrika te gaan rondtoeren voor een vredesmissie, die tegelijk ijverig gesaboteerd werd door de toenmalige minister van defensie Coëme. De consequenties van dit hele gedoe waren desastreus. Enkele maanden later waren er vele honderdduizenden vluchtelingen in Rwanda en die moesten allemaal door de internationale gemeenschap worden onderhouden. Zelfs uit puur financieel oogpunt was een korte, krachtige militaire operatie te verkiezen geweest. Bovendien kreeg de geloofwaardigheid van het Belgische Afrikabeleid een flinke deuk. De Rwandezen waren diep geschokt. Neutraliteit bestaat niet in Afrika. Wie niet met mij is, is tegen mij. Men interpreteerde de Belgische houding als steun aan het RPF. Ik vind dit een absoluut beschamende episode uit ons politieke leven. Sinds Van Miert de rakettenkwestie op de politieke agenda heeft geplaatst, wordt over de Belgische buitenlandse politiek niet meer uitsluitend in besloten kring beslist. Op zich is dit soort politieke debatten misschien niet zo'n slechte zaak. In dit concrete geval ware het nochtans wijs geweest als de deelnemers aan het debat zich wat beter over de zaak zelf hadden geïnformeerd. Ter verontschuldiging van de SP, Agalev en het grootste deel van de pers van die tijd kan alleen worden gewezen op de immense evolutie die zich in de voorbije vier jaar heeft voorgedaan in het denken over buitenlandse militaire interventies. In 1990 was de oorlog in ex-Joegoslavië nog niet begonnen. De nationale soevereiniteit was nog een heilige zaak en wanneer die werd geschonden was de verdenking van imperialisme nooit veraf. Alsof Rwanda Zaïre of Viëtnam was! Uitgerekend Rwanda, dat straatarme landje dat Europa nooit enig strategisch of economisch voordeel te bieden had of zal hebben! In vier jaar tijd is het taboe op buitenlandse militaire interventies om humanitaire redenen helemaal weggevallen, al heeft men er in Somalië een flinke kater aan overgehouden. Als de internationale gemeenschap in april 1994 niets ondernomen heeft om de massamoorden in Rwanda te stoppen terwijl er UNO-troepen ter plekke waren - dan beslist niet omdat men het verwijt van een imperialistisch optreden vreesde, maar omdat men maar al te goed besefte dat daar geen westerse belangen te | |
[pagina 689]
| |
verdedigen zijn en omdat de emotionele betrokkenheid van de welvarende wereld bij de catastrofen in Afrika absoluut minimaal is geworden. Beide episodes - oktober 1990 en april 1994 - zijn beschamend, de eerste voor België, de tweede voor de internationale gemeenschap. | |
Hoe een etnisch conflict gecreëerd werdHet tweede deel van de Habyarimana-versie van het politieke verhaal klopt niet, zeker niet wat de rol van België betreft. De Belgische diplomatie heeft er zich vrij vlug rekenschap van gegeven dat het Rwandese leger - zelfs met de hulp van de Franse para's - de rebellen nooit zou kunnen uitschakelen. Door enkele wegen af te sluiten die cruciaal waren voor de bevoorrading, konden zij het land economisch verstikken. Op politiek vlak probeerden zij druk op de ketel te zetten door een massa vluchtelingen te creëren. De economische verstikkingsstrategie slaagde vrij goed, des te meer aangezien de economische situatie in 1990 zo al heel slecht was door de daling van de internationale koffieprijs en door enkele misoogsten die hongersnood veroorzaakt hadden in het zuiden en het westen van het land. Om de vluchtelingen heeft geen van de Rwandese partijen zich ooit veel bekommerd. Ze hebben de vluchtelingenkampen nooit als iets anders gezien dan als een gemakkelijk recruteringsveld voor handlangers allerhande. De bevoorrading van de kampen werd - zoals wel meer zaken in Rwanda haast exclusief door buitenlandse donors gefinancierd. Een aantal plaatselijke handelaars en tussenpersonen kon zich trouwens via deze hulpverlening snel verrijken. De ambassades van de donorlanden kregen het elke maand moeilijker om de financiering van de noodhulp rond te krijgen. Het is dan ook niet te verwonderen dat vooral zij gingen aandringen op een politieke oplossing voor het militaire conflict. Het gemak waarmee strijdende partijen in Afrika vluchtelingenstromen creëren en in stand houden heeft ongetwijfeld ook te maken met het feit dat de kosten toch door anderen worden gedragen. De redenering van de Belgische ambassade was simpel: als de rebellen niet kunnen worden geëlimineerd, dan moet een compromis worden gevonden. Gegeven de optie dat de Belgen en de Fransen niet bereid waren om zelf de rebellen te verdrijven, was dit een verstandig beleid. Het feit dat de logica van het geweld het gehaald heeft, betekent niet dat de voorstanders van dialoog en machtsdeling ongelijk hadden. De binnenlandse oppositiepartijen, die in 1990 vooral op regionale basis waren ontstaan, wilden best meewerken aan een compromis. Deels omdat zij geleid werden door gematigde figuren die beseften dat Hutu's en Tutsi's toch tot samenleven gedoemd zijn, | |
[pagina 690]
| |
deels ook omdat zij meenden dat Habyarimana en zijn vrienden alleen van de macht konden worden verdreven door de RPF-invasie als breekijzer te gebruiken. Wat ook de precieze motivatie van hun leiders geweest moge zijn, de binnenlandse oppositiepartijen speelden in het conflict een matigende rol. Zij hebben door onderhandelingen met het RPF de overeenkomst van Arusha tot stand gebracht. Tot begin 1994 was de oorlog in eerste instantie een strijd tussen de extreme fracties onder de Hutu's en Tutsi's. Het RPF en de partij van Habyarimana waren objectieve bondgenoten om de oorlog voort te zetten. Hoe sterk de oppositiepartijen die tussen hen in stonden wel waren, weten we niet echt. Er was sinds 1990 wel een meerpartijenregime, maar er waren zelfs geen vrije verkiezingen in het verschiet. Veel mensen droegen echter insignes of petjes van de partij waartoe zij behoorden. Erg betrouwbaar zijn deze indices natuurlijk niet, maar afgaand op het straatbeeld kon je zien dat de oppositie in steden als Kigali, Gitarama of Butare veel meer aanhang had dan de partijen van de president. Bij vrije verkiezingen zou deze laatste in zijn eigen streek - in het noorden van het land - zeker een ruime meerderheid hebben behaald, maar in sommige andere streken had hij nauwelijks stemmen gekregen. Pas in de maanden voor de aanslag op de president, eind 1993 en begin 1994, ontstonden ook in deze oppositiepartijen gematigde en radicale fracties. Dit was vooral het gevolg van de campagne van de extremistische Hutu-zender Mille Collines en van de kuiperijen van de partij van de president, die onder allerlei voorwendsels de installatie van een overgangsregering en -parlement saboteerde en etnische spanningen creëerde in de oppositiepartijen door verschillende oppositiekandidaten voor het ministerschap te weigeren. Het beeld dat we nu hebben van een tweestrijd tussen Hutu's en Tutsi's, is het resultaat van de polarisatie die de burgeroorlog en de recente moordpartijen teweegbrachten. Het is het resultaat van het komplot van de groep rond Habyarimana, die zijn macht niet wou delen of afstaan. Het etnische conflict ligt echter niet aan de basis van de burgeroorlog. | |
Strijd om de bronnen van macht en rijkdomEr is een ander politiek verhaal. Dat verklaart de recente gebeurtenissen beter dan het Habyarimanaverhaal over een etnische twist met onhandige buitenlandse inmenging. Volgens dit verhaalGa naar eind[2] is wat nu in Rwanda gebeurt niets anders dan een uit de hand gelopen conflict over de controle van het staatsapparaat. Lange tijd had de buitenwereld de indruk dat de corruptie onder Habyarimana binnen de perken bleef - althans naar Afrikaanse normen. Tegen het einde van de | |
[pagina 691]
| |
jaren '80 werd duidelijk dat het regime aan het verrotten was. Er zijn in Rwanda veel minder bronnen van rijkdom dan er in Zaïre waren, maar gaandeweg werden die allemaal door de familie van de president gecontroleerd. Rwanda mocht dan al aanleunen bij het Westen met zijn vrije-marktideologie, op economisch vlak werden geld- en handelsstromen beheerst door dezelfde elite die ook de staatsmacht in handen had. Bovendien kon de omgeving van de president, zijn ‘familie’ in de ruimste zin van het woord, zich ongestraft overgeven aan smokkel, deviezenzwendel en allerlei frauduleuze activiteiten. Democratisering, machtsdeling, de mogelijkheid van een wisseling van machtsdragers vormden voor deze elite een bedreiging. Net zoals in Zaïre zagen deze mensen liever hun hele land teloorgaan dan zelf de plaats te ruimen. Lang voor de dood van Habyarimana circuleerden er zwarte lijsten waarop niet alleen Tutsi's, maar ook de leiders van de hele Hutu-oppositie prijkten. Reeds in 1992 begonnen de milities van de MRND, de partij van de president, en van de CDR, een extremistische Hutupartij met nauwe banden met de presidentiële omgeving, hun politieke tegenstanders te terroriseren. De afrekening met de Hutu-oppositie en met de ‘medeplichtigen’ van de RPF-rebellen ontaardde al snel in een systematische klopjacht op alle Tutsi's in het land. De extremistische Hutupolitici hadden wel degelijk een alternatief voor het door hen zo verfoeide Arusha-compromis, namelijk de planmatige uitroeiing van alle minderheden en van alle politieke tegenstanders. Er is al veel geschreven over de vraag hoe het verschil tussen Hutu's en Tutsi's precies gedefinieerd moet worden. In dit geval werd het onderscheid heel eenvoudig en heel pragmatisch bepaald. Al wie niet aan de moordpartijen wilde deelnemen, werd van collaboratie met de vijand beschuldigd en liep gevaar voor zijn leven. Vaak moesten mensen bewijzen dat ze echte Hutu's waren door hun Tutsi-vrienden te verraden en te vermoorden. Luidens getuigenissen werden de moordpartijen veelal aangestoken door een beperkte groep, vaak een MRND-notabele met wat militieleden, die soms niet uit de streek kwamen. Toen daar eenmaal mee begonnen was, leken hele dorpsgemeenschappen - van jong tot oud - zich bij de Tutsi-jacht aan te sluiten. Misschien heeft het feit dat het geweld sinds het begin van de burgeroorlog gebanaliseerd was, hierbij een rol gespeeld. Het doodslaan van dieven was in Kigali bijvoorbeeld de normaalste zaak van de wereld geworden. Betogingen eindigden steevast in gevechten waarin armen en benen met machetes werden afgehakt. Het waren echter niet alleen ‘primitieve’ boeren die moordden. De rector van de universiteit van Butare en de enige psychiater die het land rijk was hielpen mee zwarte lijsten op te stellen en opposanten op te sporen. Zelfs Rwandezen die vroeger als gema- | |
[pagina 692]
| |
tigden bekend stonden, blijken nu de moordpartijen min of meer te rechtvaardigen. Het massale karakter van de vlucht voor de RPF-opmars heeft ook iets te maken met een gemeenschappelijk schuldbewustzijn, waarbij de schuld op heel vanzelfsprekende wijze in de ander wordt geprojecteerd. | |
MalthusianismeEr gaan ongetwijfeld massapsychologische mechanismen schuil achter de orgie van geweld die door Rwanda raast, maar er zit ook een opmerkelijke sociaal-economische logica in. Rwanda is een overbevolkt landje, waar meer dan 90% van de mensen van de landbouw leven. Elk stukje grond dat iets kan opbrengen wordt bewerkt. Boerengezinnen tellen gemiddeld 7 à 8 kinderen, maar ze beschikken nauwelijks nog over grond. Bij elke generatiewisseling worden de veldjes kleiner. De Rwandese landbouw heeft de voorbije dertig jaar heel veel aan produktiviteit gewonnen. De introductie van de aardappelteelt in het noorden bijvoorbeeld was een succes. Er waren nog meer groeimogelijkheden: Rwanda haalt nog lang niet de Aziatische landbouwprestaties. De enorme bevolkingsgroei doet echter alle inspanningen onmiddellijk teniet. In deze omstandigheden begrijpt men het extreem grote belang van het grondbezit. Veel Hutu-boeren hebben na 1959 Tutsi-gronden in bezit genomen. De opmars van het RPF wordt door deze mensen als een rechtstreekse bedreiging ervaren. De grondproblematiek verklaart ook het systematische karakter van de slachtpartijen. Niet alleen weerbare mannen, maar ook vrouwen, kinderen en zelfs baby's worden vermoord. De extremistische radio Mille-Collines heeft het ook overal rondgebazuind: ‘De baby's die je vandaag laat leven, komen binnen twintig jaar je grond afpakken’. Ik ken geen ander historisch voorbeeld waar het malthusianisme zo nauwkeurig geverifieerd werd en waar het tot zo'n moorddadige consequenties heeft geleid. Deze afloop hadden diverse experts allang voorspeld. Rwanda-Burundi schijnt reeds op het einde van de 19e eeuw - bij het begin van de kolonisatie - overbevolkt geweest te zijn. De introductie van de westerse geneeskunde heeft de zaken uiteraard nog verergerd. Reeds voor de Tweede Wereldoorlog wilden Belgische koloniale ambtenaren een emigratie naar de veel minder bevolkte omringende landen organiseren. Er is heel veel emigratie geweest, maar op een of andere manier konden deze wat norse, eigenzinnige bergbewoners zich maar moeilijk integreren in het buitenland. In de Zaïrese Kivu gaf dit recent aanleiding tot uiterst moorddadige afrekeningen tussen | |
[pagina 693]
| |
autochtonen en inwijkelingen. Ook in Oeganda en Tanzania ziet men de Rwandezen vaak liever gaan dan komen. | |
Vertekende verhalenIk wil ten slotte nog iets zeggen over de reacties van pers en hulpverleners op de recente Rwandese gebeurtenissen. In een burgeroorlog zijn er nooit zuiver goeden of slechten. De interimregering die na de dood van Habyarimana is gevormd, heeft door haar systematische organisatie van een massamoord op gematigde Hutu's en Tutsi's elke legitimiteit verloren. Maar ook de RPF-rebellen gaan zeker niet vrijuit. Men heeft niet de indruk dat ze overdreven bezorgd waren om het lot van de binnenlandse Tutsi's die gegijzeld werden door de Hutu-milities. Ik voel me dan ook niet geneigd om partij te kiezen in dit conflict. De enige ‘partij’ die onze sympathie verdient, is die van de gematigden. Zij hadden gelijk, maar zij zijn haast volledig uitgeroeid. Toch zal ook na de overwinning van het RPF nog moeten onderhandeld worden over een machtsdeling naar het model van Arusha. Alleen zal het nieuwe compromis - gezien de nieuwe machtsverhoudingen nog voordeliger zijn voor het RPF dan dat van Arusha. Meer dan een half miljoen doden zullen nodig geweest zijn om tot dat resultaat te komen. Voor mensen die meer onmiddellijk in contact staan met de Rwandezen, lijkt het bijzonder moeilijk om helemaal geen partij te kiezen. De buitenlandse journalisten ter plekke zijn haast allemaal de RPF-rebellen gunstig gezind. Ik vermoed dat dit wel eens snel zou kunnen veranderen na de militaire overwinning van het RPF, wanneer het niet langer de rol van underdog zal spelen. Ondertussen kunnen de persmensen vergelijken. Zij horen de gematigde taal van de RPF-chefs, die hun manschappen van wraakacties trachten af te houden, en zij kunnen tegelijk de Hutu-zenders beluisteren die voortdurend oproepen tot moord. Zij zien de ontelbare verminkte lijken van de slachtoffers van de Hutumilities en zij kunnen de schaarse overlevenden interviewen. Maar in hun appreciatie van de feiten zitten ze er vaak naast. Zo suggereert de BRT- en De Volkskrant-journaliste Els De Temmerman in haar verslaggeving dat de Hutu-moordpartijen uitsluitend het resultaat zijn van ophitsing. In een interview met De Morgen, 9 juli 1994, beweert ze zelfs dat de Rwandezen nauwelijks een historisch bewustzijn hebben en dat de herinnering aan het Tutsi-regime van voor de onafhankelijkheid volledig vervaagd is. Ik denk dat dit onjuist is. De Rwandezen teren op een verhaalcultuur die hun verleden present houdt. De boeren van wie de ouders of grootouders Tutsi- | |
[pagina 694]
| |
gronden in bezit hebben genomen, weten dat nog heel goed. Bovenal heeft het voorbeeld van Burundi het historisch bewustzijn en het identiteitsgevoel van de Rwandezen levendig gehouden. De moord op Ndadaye, de eerste Hutupresident van Burundi, en de daarop volgende slachtpartijen in dat land, hebben zeker in de kaart van de Rwandese extremisten gespeeld. De recente geschiedenis geeft Hutu's en Tutsi's veel redenen om elkaar te wantrouwen. Zelfs de meest gematigden hadden - terecht, zo blijkt nu - schrik voor hun leven. Toch bleven zij politiek actief. Maar nogmaals, het is niet omdat de zaken de catastrofale wending genomen hebben die we nu kennen, dat ze noodzakelijk zo moésten verlopen. Het meest hoopvolle aspect van de poging om een democratie naar westers model in Rwanda te installeren, was dat men kon vaststellen dat er vanzelf diverse partijen ontstonden op een regionale basis. Een meerpolige belangenstrijd is veel gemakkelijker te beheersen dan een conflict tussen twee partijen. Indien de extremisten uiteindelijk hun slag thuis hebben gehaald, dan is het omdat hun opruiing kon inspelen op angsten die wortels hadden in een reëel historisch bewustzijn. In een maatschappij waar ‘gemengde’ huwelijken heel frequent waren, was het etnische criterium echter niet de enige vector van identificatie. Tegenover de internationale pers staat de Vlaamse NGO-wereld. Vele jaren lang heeft deze veel middelen en energie gestopt in de samenwerking met Rwandese partners die meestal nauwe banden met het Habyarimana-regime hadden. Tot 1990 was dit de enige manier waarop daar kon worden gewerkt. Ik heb respect voor de loyauteit van deze mensen voor hun Rwandese vrienden, maar dat betekent niet dat ik blind ben voor hun uitschuivers. Ik geef enkele voorbeelden. NGO-mensen zijn al heel vlug op de BRT-radio komen vertellen dat het RPF evenzeer moordt en op even grote schaal wraakacties onderneemt als de Hutu-milities. Zij gaven geen bronvermelding, maar wellicht haalden zij hun informatie uit de verhalen die de ronde doen in de Hutu-vluchtelingenkampen in Tanzania. De weinige soortgelijke berichten in de internationale pers steunen trouwens allemaal op geruchten. We moeten niet naïef zijn. Er zijn ongetwijfeld wraakacties geweest en er zullen er zeker nog volgen. Hoe kan het ook anders? De RPF-soldaten zijn in het verleden nooit lieverdjes geweest. Maar er zijn toch verschillen. Aan de ene kant werd een massamoord nauwkeurig voorbereid en openlijk aangemoedigd, aan de andere kant worden wraakacties afgeremd en beteugeld. Het RPF heeft er voor het ogenblik ook alle belang bij om zich een respectabel imago te geven. Ik ben er niet zeker van dat dit binnen een jaar nog het geval zal zijn, maar ik wil ook niet te snel op de feiten vooruitlopen. Een | |
[pagina 695]
| |
ander voorbeeld. Professor Maton van de Rijksuniversiteit Gent vond het onlangs nodig om in De Standaard te ontkennen dat in Rwanda een genocide heeft plaats gevonden! Natuurlijk zijn er meer dan alleen maar Tutsi's vermoord, maar het feit dat Hitler behalve de joden ook homo's, zigeuners en gehandicapten liet uitroeien, belet toch niet dat men van een genocide door de nazi's kan spreken. Ik vind ook dat men rechtstreekse en indirecte verantwoordelijkheden niet op één hoop mag gooien. Het RPF had m.i. niet het recht om in 1990 Rwanda binnen te vallen. Door zijn militaire strategie is het mede verantwoordelijk voor wat nu gebeurt. Maar dat pleit diegenen niet vrij die in plaats van het verzet tegen de indringers te organiseren een slachtpartij onder weerloze burgers hebben aangericht. Zelfs indien niet Nazi-Duitsland, maar de geallieerden de Tweede Wereldoorlog begonnen waren, zou de jodenvervolging in Duitsland het nazi-regime alle legitimiteit hebben ontnomen. Het afslachten van een minderheid door de meerderheid van het volk is even verwerpelijk als het decimeren van de meerderheid door de minderheid - zoals in Burundi herhaaldelijk gebeurde. Wie dit soort misdaden tegen de mensheid organiseert, dient te worden berecht door een internationaal tribunaal. Het is betreurenswaardig dat deze evidenties dienen te worden herhaald in discussies met mensen die zich overigens verdienstelijk hebben gemaakt in de verdediging van de zaak van de Derde Wereld. |