Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 590]
| |
Stefaan Marysse
| |
[pagina 591]
| |
Een diagnoseDe laatste tijd worden we met stapels rapporten geconfronteerd die de ziekte van SSA beschrijven. Ik beperkt mij tot enkele gegevens die de diepte van de crisis weergeven. Eerst en vooral de bevolkingstoename. Met zo'n 3 tot 3,5 % jaarlijkse groei kent Afrika de grootste toename van de bevolking vergeleken met de 1,8% in Azië en 2% voor Latijns-Amerika. Dit betekent dat Afrika zijn bevolking van 530 miljoen ziet verdubbelen tegen het jaar 2025. Op zich is dit geen ramp want Afrika is relatief onderbevolkt, ware het niet dat deze tendens gepaard gaat met een daling van voedsel per inwoner met 1% in de laatste 10 jaar. De voedselproduktie is er nu lager dan in 1970, toen de bevolking nog maar half zo talrijk was als nu. Nergens is er een continent waar meer mensen werken in de landbouw maar ook nergens een continent waar de ontwikkeling zo sterk gericht is tegen de meerderheid van de bevolking. Op deze paradox kom ik terug in de bespreking van de oorzaken. De jaarlijkse produktie en het inkomen in SSA met z'n 530 miljoen mensen is maar even groot als dat van België met z'n 10 miljoen inwoners. Het inkomen per hoofd daalt daarenboven met 1 à 2% per jaar sedert het einde van de jaren '70. Vijfendertig jaar na de onafhankelijkheid is het inkomen per hoofd gemiddeld gedaald met 20%. Bij de onafhankelijkheid hadden Ghana en Soedan een inkomen per hoofd dat zo hoog was als dat van Korea; nu is dat van Korea 15 maal hoger. In Zaïre waar de daling van het inkomen nog dramatischer is, hebben ze geen statistieken nodig om dat fenomeen te duiden. Met de ironie die hen kenmerkt zeggen ze: ‘A l'indépendance on mangeait trois fois par jour, sous la première république deux fois et sous la deuxième république encore une fois par jour, où va s'arrêter le progrès?’ Ook op wereldvlak geraakt Afrika meer en meer gemarginaliseerd tot een hulpbehoevende patiënt. Met z'n 530 miljoen inwoners exporteert en importeert het minder dan de stadstaat Singapore met z'n 3 miljoen inwoners. Het aandeel van Afrika in de wereldhandel daalde van 3 tot anderhalf procent. Buitenlandse investeerders houden het voor bekeken. De investeringen daalden in de jaren '80 van 2,5 miljard dollar tot amper 900 miljoen. Filantropie telt niet in bikkelharde berekeningen; investeringen in Afrika kosten twee keer meer en de opbrengsten zijn negen maal lager dan in Zuidoost-Azië. Blijkbaar is het niet een teveel aan economisch imperialisme dat Afrika de das omdoet maar eerder te weinig. Alleen op het vlak van de ontwikkelingshulp kreeg Afrika meer dan zijn deel. Met 10% van de wereldbevolking ontving het 30% van de totale officiële ontwikkelingshulp. Gemiddeld was dat goed voor 5 tot 10% van het nationale inkomen. | |
[pagina 592]
| |
Maar ook deze stroom zal in de toekomst niet meer zo evident zijn. Eerst en vooral is de geopolitieke motivatie, die het opbod tussen Oost en West bepaalde, na 1989 weggevallen, ten tweede moeten de landen meer schuld terugbetalen dan in het verleden en tenslotte dreigt de huidige koppeling van hulp aan respect voor mensenrechten en democratie te leiden tot een ‘stop and go’-politiek die de situatie verergert. De oorzaken van de diepgaande crisis in SSA zijn het gevolg van een samenspel van interne en externe factoren. Beide zijn onafscheidelijk verweven, ofschoon ze toch te onderscheiden zijn. | |
Externe ziektekiemenBij de onafhankelijkheid van de vroegere kolonies definieerden de politieke leiders hun model van ontwikkeling als antithese van de kolonisatie. Kolonisatie en kapitalisme werden met elkaar geassocieerd; dit verklaart de reactie van veel Afrikaanse leiders van het eerste uur. De staat zou de ontwikkeling sturen en de zwarten, via massale toegang tot het onderwijs, gezondheid en controle van het politieke leven in de stroom der naties brengen. Dit model van de staat als de belangrijkste agent van ontwikkeling werd versterkt door de dominotheorie van Kissinger en de Koude Oorlog die de leiders van de Afrikaanse landen ruime toegang gaf tot ontwikkelingsgeld. Dit model creëerde in de eerste decennia na de onafhankelijkheid een zekere vooruitgang. Van 1965 tot 1980 groeide het BNP er met 5% per jaar, de levensverwachting steeg er met acht jaar en de participatie aan lager onderwijs nam er toe van 40% tot ver boven de 70%. Het bleef echter een zeer ongelijke ontwikkeling met een marginalisering van grote groepen en de verrijking van weinigen. Twee externe oorzaken gaan mede een einde stellen aan dit model. Enerzijds de afwenteling van de kosten van de economische crisis in het centrum zelf en anderzijds het einde van de Koude Oorlog. De rol die Afrika in de geo-politieke rivaliteit speelde, ging eigenlijk twee keer ten koste van de gewone Afrikaan. Tijdens de Koude Oorlog werden bevriende regimes in het zadel gehouden hoezeer ze ook hun bevolking uitbuitten. Vervolgens waren ze opnieuw de dupe toen het Westen diezelfde regimes liet vallen en naliet de hulp te heroriënteren via andere dan de nationale kanalen. Het beste kan men die dubbele periode illustreren met een parafrase van een Afrikaans spreekwoord: ‘Als twee olifanten vechten is het het gras dat vertrappeld wordt’ en ‘als ze de liefde bedrijven is het opnieuw het gras dat er onder lijdt’. Ik wil het even over de eerste factor van externe destabilisering hebben. De stelling die ik wil verdedigen is dat de economische crisis | |
[pagina 593]
| |
die bij ons inzet vanaf 1973, systematisch wordt afgewenteld op de zwakkere groepen. Eerst binnen de rijke landen, vervolgens op de periferie en tenslotte in de brede lagen van de bevolking. Over deze factor heb ik elders uitvoerig gerapporteerdGa naar eind[1]. Hier mag het volstaan enkele zaken in herinnering te brengen. Rond het jaar 1973 begint het na-oorlogse groeimodel in moeilijkheden te verkeren. De vanzelfsprekende realiteit van volledige tewerkstelling en de welvaartsstaat lijken om te slaan in een wensdroom. Symbool van die omslag is de devaluatie van de dollar in maart 1973 en daarmee het einde van een tijdperk gekenmerkt als de Pax Americana. Wat een conjuncturele crisis leek, groeide uit tot een periode van onzekerheid, blijvende werkloosheid, groeiende dualisering van de samenleving en wereldwijde herstructurering. De internationale machtsverhoudingen veranderden grondig. Het samengaan van inflatie en werkloosheid stelde de autoriteiten voor een dilemma. Het bestrijden van de werkloosheid op nationale schaal door een stimulering van de globale vraag (meer overheidsbestedingen en consumptie) leidde tot grotere inflatie en verlies van exportmarkten, wat op zijn beurt de werkloosheid vergrootte. Bestrijding van inflatie door beperking van de geldhoeveelheid, lonen en overheidsbestedingen leidde eveneens tot grotere werkloosheid. De keuze tussen Scylla en Charybdis werd uiteindelijk beslecht in een prioriteit tot bestrijding van de inflatie. Door de voortschrijdende inflatie zouden de functies van het geld (ruilmiddel en spaarmiddel) immers uitgehold worden en leiden tot een verlies van de nationale competitieve situatie op de wereldmarkt. Open economieën hadden geen keuze en ontvetting van de staat, privatiseringen, versterken van de concurrentiekracht werden de ordewoorden van de jaren tachtig en negentig. Deze politiek leidde tot een verzwakking van de sociale bescherming en internationale solidariteit. De kosten van die crisisbestrijding werden ook internationaal afgewenteld. Eerst en vooral leidde de deflatoire politiek tot een beperking van de wereldvraag voor basisprodukten uit de Derde Wereld terwijl in de vorige periode die landen werden gestimuleerd om hun produktiecapaciteit voor die produkten uit te breiden. Dit verhevigde de concurrentie op de wereldmarkten en de prijzen voor hun produkten daalden spectaculair. Op tien jaar tijd moesten de landen die grondstoffen uitvoerden tweemaal zoveel werken om dezelfde dollar te verdienen. Een tweede factor die nadelig inwerkte op de situatie van de Derde Wereld was de stijging van de interestvoeten als gevolg van de bestrijding van de inflatie waardoor de schuldenlast voor de Derde Wereld ondraaglijke hoogten bereikte. Tenslotte daalde de instroom | |
[pagina 594]
| |
van vers kapitaal in de vorm van ontwikkelingshulp en privé investeringen. Het gevolg van deze drie factoren was een regelrechte ramp voor veel ontwikkelingslanden die meer moesten terugbetalen en minder hulp kregen. Het devies was dan ook minder importeren en minder consumeren. Die besparingen in landen met lage inkomens kwamen bijzonder hard aan en werden dan nog versterkt doordat de machtigen in die landen er op hun beurt in slaagden om zelf de kosten van die besparingen niet te dragen. Het gevolg was dan ook dat o.a. het onderwijs en de gezondheidstoestand in sommige landen dramatisch achteruitging. Vooral in Afrika is het voorbije decennium er een geweest van achteruitgang op bijna alle vlakken. Als men weet dat alleen het verlies van deviezen door de dalende wereldmarktprijzen er groter was dan alle buitenlandse hulp en nieuwe investeringen die ze ontvingen zonder te spreken van de terugbetalingen van de schuld, kan men terecht spreken van een verloren decenniumGa naar eind[2]. Het zou echter fout zijn het internationaal systeem te beladen met alle zonden van Israël en het tot de hoofdschuldige te maken van het Afrikaanse drama. Immers, gezien dezelfde oorzaken moeten leiden naar dezelfde gevolgen, kan men niet verklaren hoe hetzelfde internationaal klimaat voor Afrika negatieve gevolgen heeft en niet voor Azië. Het is veeleer het specifieke samenspel van interne en externe factoren dat de verschillen in ontwikkeling moet verklaren. | |
Interne ziektekiemenZoals we hierboven schreven is de belangrijkste paradox van SSA dat nergens ter wereld zoveel mensen in de landbouw werken maar dat het tegelijkertijd het enige continent is waar de voedselproduktie per hoofd daalt. Waarom is de groene revolutie aan Afrika grotendeels voorbijgegaan? Het heeft m.i. te maken met een samengaan van diverse specifieke factoren eigen aan Afrika: technische, economische en politieke. Allereerst is het belangrijk te beseffen dat de technieken voor een succesvolle toepassing van de groene revolutie haaks staan op de landbouwtraditie van Afrika. De groene revolutie houdt in dat men de opbrengsten per hectare verhoogt door het samengaan van hybride zaadvariëteiten die niet alleen aangekocht moeten worden maar slechts goed renderen als ze gecombineerd worden met irrigatie en anorganische bemesting. In een landbouwbeschaving waar de grond schaars is, zoals in Europa of Azië, ligt dit in de lijn van de traditie. In een continent als Afrika waar de grond overvloedig was, de regen | |
[pagina 595]
| |
wisselvallig en de bevolking schaars waren de traditionele landbouwtechnieken gericht op een extensief gebruik van de grond met de techniek van de verschroeide aarde en lange braakperiodes zodanig dat de grond de tijd had zichzelf te regenereren. De landbouwtraditie van de Afrikanen was bijzonder goed aangepast aan de omstandigheden en men maximaliseerde er de opbrengst per eenheid arbeidstijd, niet per eenheid grond. Daarenboven zijn de Afrikaanse boeren meesters in het spreiden van risico's in een omgeving waar de regen zo wisselvallig is. Met een historisch record qua bevolkingsaanwas echter, leidden die traditionele methodes tot een in gebruik nemen van steeds meer marginale gronden en verkortten ze de periode van het braakliggen waardoor de opbrengsten per eenheid grond daalden en de erosie toenam. Daardoor moest men, bij gelijkblijvende techniek, meer grond gebruiken en geraakte men in een vicieuze cirkel. Hoe aangepast de traditionele landbouwtechniek ook was, de hedendaagse situatie noopt tot een grondige verandering. Maar dit is niet het hele verhaal. Afrika heeft zijn landbouwrevolutie niet vooral gemist door technische onaangepastheid maar voornamelijk om redenen van politiek-economische aard. Ontwikkeling werd voornamelijk gezien als industrialisatie, modernisering en verstedelijking. De landbouwsector werd beschouwd als een reservoir van goedkope werkkrachten en van landbouwprodukten die de modernisering van het land mogelijk maakte. Als er een ding is dat alle Afrikaanse regimes gemeen hebben, dan is het de uitbuiting of minstens de verwaarlozing van hun boeren. Niet alleen ging er nauwelijks geld en ondersteuning naar de landbouw maar daarenboven waren de prijzen zo nadelig voor het platteland dat de boeren van langs om minder gingen werken voor de markt. Dit alles werd nog versterkt door een politiek van systematische overwaardering van de nationale munt. De overheid hield de nationale munt kunstmatig hoog zodat men minder nationale munt moest betalen voor een dollar. Enerzijds werd het dus goedkoper om b.v. voedsel en andere goederen te importeren, maar anderzijds kreeg een Afrikaanse boer minder lokale munt als hij b.v. een kilo koffie verkocht. Het gevolg was dat de boeren tweemaal genekt werden. Eerst en vooral moesten ze concurreren op de voedselmarkt tegen goedkope importen. Die concurrentie werd nog versterkt door de dumpingpraktijken van de EEG en de VS. En als ze landbouwprodukten voor de export produceerden kregen ze minder lokale munt voor een dollar. De verklaring voor dergelijke anti-plattelandsontwikkeling ligt m.i in de aard van de politieke regimes in Afrika. De stabiliteit van zo'n regime werd vooral, bij gebrek aan democratische spelregels, bepaald door de steun in de steden. Stedelingen waren gediend met veel en | |
[pagina 596]
| |
goed betaalde functionarissen, met goedkope voedsel- en andere importen, met goedkope toegang tot onderwijs en gezondheidszorgen. Hun behoeftenpatroon werd bepaald in vergelijking met het rijke Noorden en was totaal in disproportie met de plaatselijke materiële basis. Daardoor was er geen ruimte voor verbetering van de grote meerderheid van de bevolking. Maar juist deze politiek, die de stedelijke bevolking ten goede moest komen, heeft zich als een boemerang tegen hen gekeerd. Deze analyse verklaart dan ook dat een grotere participatie van boeren en een structurele aanpassing in de zin van het wegwerken van de overwaardering van de nationale munt, twee noodzakelijke ingrediënten zijn voor een herstel van het Afrikaanse continent. Tenslotte is er een ander aspect dat specifiek is voor Afrika en dat ook een deel van de verklaring biedt voor de diepe politieke crisis van het continent. Bij ons is het genoegzaam gekend als ‘le mal Zairois’, maar het is geenszins beperkt tot Zaïre. Zaïre is alleen een extreme vorm van wat te gemakkelijk als corruptie wordt omschreven. In een van de beste analyses van het probleem wijst G. Hyden op de ‘economy of affection’. Dit is de unieke en specifieke articulatie tussen de traditionele produktie- en levenswijze enerzijds en de moderne structuur van markt en staat anderzijds. In een situatie van precaire levensomstandigheden putten de Afrikanen zekerheid, geborgenheid en erkenning in de verwantschaps- en familieverbanden. Maar ook in de zoektocht naar promotie en sociale mobiliteit is het netwerk van verwantschapsrelaties belangrijker dan partijen, vakbonden of diploma's. Om deze redenen zijn alle formele en moderne verbanden als politiek, ideologie en formele opleiding ondergeschikt aan de logica van de familie, groep, clan of etnie. In Afrika is de aanwezigheid van de traditionele samenleving gebaseerd op een boerenproduktiewijze het sterkst overeind gebleven. Ze kan zowel mobiliserend als verlammend werken t.o.v. verandering en ontwikkeling. De stelling van Hyden is nu dat de logica van de ‘economy of affection’ tegelijk oorzaak en gevolg is van de crisis omdat het verlammende karakter ervan overweegt op de moderniteit. Indien deze analyse terecht is, is dit een reden te meer voor de stelling van R. Dumont dat ontwikkeling onmogelijk de noodzaak van een landbouwrevolutie kan overslaan. Tot zover enkele oorzaken die samen maar in verschillende mate SSA hebben gemarginaliseerd in de wereld. Maar daarmee doen we onrecht aan zowel de diversiteit van de Afrikaanse realiteit als aan de zelfredzaamheid en de vitaliteit van de Afrikanen die de kiemen kunnen vormen van Afrikaanse modellen van duurzame ontwikkeling. | |
[pagina 597]
| |
Kommer en Kwel?Een analyse van SSA als een uitzichtloos continent waar chaos en wanorde schering en inslag zijn, doet onrecht aan de diversiteit en realisaties van verschillende landen. In de gemiddelden worden landen als Zaïre, Ethiopië, Soedan samengeteld met landen als Ivoorkust, Botswana, Mauritius en Zimbabwe. Zowel politiek als economisch krijgt men dan een gemiddeld resultaat dat de diepte van de crisis in sommige landen verdoezelt en de realisaties van andere landen verdonkeremaant. Neem b.v. Botswana en Mauritius. Beide landen kennen een groei van 8%, wat hoger is dan de groei van een land als Thailand. Beide landen kennen van bij de onafhankelijkheid een democratisch bestel. In Botswana is men, in tegenstelling tot Zaïre en Nigeria, bijzonder omzichtig omgesprongen met de nationale rijkdom. Niet de veelgeprezen remedie van privatisering bracht er soelaas, maar een goed beheer onder staatscontrole van de diamantindustrie. De ‘Botswana Diamond Board’ belegde er de verkoop van diamant in buitenlandse activa en gebruikte enkel de opbrengsten van die activa voor overheidsuitgaven in onderwijs, gezondheid, militaire uitgaven, enz. Op die manier soupeerde men niet het vermogen op zoals in Zaïre maar liet men het kapitaal intact. Mauritius daarentegen, veel minder gezegend met natuurlijke rijkdommen, koos resoluut voor diversificatie van zijn exporten op zijn Aziatisch, en is nu het enige Afrikaanse land dat niet meer voornamelijk afhangt van de wereldprijzen van landbouwprodukten en grondstoffen. Maar niet enkel zijn er landen die aantonen dat het Afrikaanse continent geen ongenuanceerde ramp is, ook in die landen waar de crisis het diepst is, zijn er merkwaardig genoeg tekenen van mogelijk herstel. | |
Crisis als catharsis‘Zaïre commence avec un Z, la dernière lettre de l'alphabet’, zeggen de Zaïrezen om de toestand van hun uitzichtloze situatie te duiden. Statistisch gezien is Zaïre met z'n amper 100$ per hoofd, de helft van bij de onafhankelijkheid, op sterven na dood. Wie echter van wat dichter kijkt, kan naast de dagelijkse treurnis niet anders dan met een mengeling van verwondering en bewondering toezien hoe in deze bijzondere hachelijke situatie miljoenen mensen met geoorloofde en ongeoorloofde praktijken iedere dag opnieuw het onmogelijke mogelijk maken en nieuwe wegen vinden om te overleven. Nog nooit is het | |
[pagina 598]
| |
niveau van bewustwording en burgerlijke ongehoorzaamheid zo hoog geweest. Twee factoren en de moed van velen hebben die bewustwording in de hand gewerkt. Een pers die vrijuit schrijft en analyseert. Nog voor een krant verkocht wordt, zijn er al minstens vijftig lezers die het nieuws hebben becommentarieerd. Ook de ‘Conférence Nationale’ heeft gelukkig lang genoeg geduurd en heeft de problemen naar voren gebracht, waardoor het bewustzijn is gegroeid dat de oorzaken niet vooral buitenshuis gezocht moeten worden. Men had geen betere volksuniversiteit voor de straat kunnen bedenken. Niet alleen politiek is de crisis een catharsis maar ook economisch is er iets aan de hand dat te vaak ontsnapt aan de analyses van de grote internationale rapporten. De vlucht van buitenlands kapitaal en de vermindering van overheidshulp in landen als Zaïre n.a.v. Zaïrianisering, het ineenstuiken van infrastructuur, politiek wanbeheer en schending van de mensenrechten zijn in een eerste periode nefast voor de bestaande economie en hebben geleid tot de indicatoren die we hierboven aanstipten. Nochtans betekent het ook dat de Zaïrezen in bedrijven, kerk, NGO's en elders er van langs om meer zelf voorstaan en meer verantwoordelijkheid krijgen. In haar voortreffelijk boek, Entrepreneurs and Parasites van 1989, wijst J.Mc. Gaffey er op dat een nieuwe klasse van kleine en grote ondernemers aan het groeien is die noch door het buitenland, noch door het regime bevoordeeld zijn geworden maar op eigen kracht met voornamelijk lokale middelen een nieuwe klasse aan het vormen is. Vooral de rol van de vrouwen valt steeds meer op in allerlei domeinen. Het domein van de politiek was dat van de mannen terwijl dat van de lokale economische activiteiten rond voedsel en geld in periodes van crisis steeds meer door vrouwen wordt opgenomen. Kijk eens naar Wall Street in Kinshasa. Het zijn exclusief vrouwen die de meest schaarse goederen, nl. de vreemde deviezen, verhandelen en beheren. Ook in de kerk merkt men steeds meer mensen die verantwoordelijkheid opnemen en die taai doorzetten. Misschien is dat ook wel de structuur die het duurzaamst is gebleken en de vrucht is van de volgehouden inspanning en aanwezigheid. Met alle vragen die men soms kan hebben bij de ambiguïteit van het gewicht van de kerk in wereldlijke zaken, is de zaïrisatie van de kerk een feit en een voorbeeld van hoe verandering en modernisering ook inculturatie kan zijn. Het woord crisis komt uit het Grieks en betekent een beslissende wending, een keuzemoment. De diepgang van de crisis is in die zin misschien ook het definitieve einde van een periode van bevoogding en het begin van het bewustzijn dat de Afrikanen zelf instaan voor hun toekomst. Crisis dus als catharsis. | |
[pagina 599]
| |
HerstelHierboven hebben we twee reeksen factoren aangehaald die geleid hebben tot de marginalisering van Afrika in het wereldsysteem. Internationaal bleek Afrika zeer kwetsbaar voor exogene schokken. Duurdere olieprijzen, daling van de internationale prijzen voor hun produkten, stijging van de buitenlandse schuldendienst duwden de betalingsbalans van de meeste Afrikaanse landen in de rode cijfers. Daardoor werden ze een voor een verplicht zich te wenden tot het IMF. Binnenlands leidde de verwaarlozing en/of uitbuiting van de boeren door o.a gebrek aan ondersteuning en lage prijzen door de politiek van overwaardering, tot het omgekeerde van wat de leiders beoogd hadden. De ontwikkeling van de moderne sector creëerde een klasse van politici, ambtenaren en stedelingen die onproduktief leefden op kosten van een boerensector die verder verschrompelde of zich terugtrok in subsistentie. Gecombineerd met de internationale ongunstige situatie leidde dit uiteindelijk ook tot de verschrompeling van de welvaart in de steden zelf. Het post-koloniaal model van (gebrek) ontwikkeling bleek niet duurzaam en daardoor verloren de leidende klassen hun greep op en legitimiteit in hun land. Enerzijds moesten ze zich noodgedwongen wenden tot de Internationale Financiële Instellingen (IFI's) en anderzijds moesten de mensen binnenlands oplossingen en overlevingsstrategieën bedenken als gevolg van de implosie van de economie. Dit brengt ons tot twee antwoorden op de crisis: de bevoogding door de internationale instellingen, gekend onder de naam Structurele Aanpassingspolitiek (SAP), en de ontwikkeling van de informele sector als populair antwoord op het mislukken van de modernisering. | |
SAP: chirurgie met verdovingDe bevoogding door de IFI's is een controversieel onderwerp. In progressieve middens en bij NGO's staat de interventie van het IMF en de Wereldbank nogal onder verdenking van arrogante inmenging en vooral verarming van het land en van kwetsbare groepen in die landen. Of die aanklacht terecht is? Eenmaal een land beroep moet doen op het IMF omdat het in de rode cijfers zit, moet het een aantal maatregelen treffen om dit externe onevenwicht weg te werken. Het uitgangspunt is het volgende: gezien een land meer uitgeeft dan het verdient heeft het boven zijn stand geleefd en moet het meer werken voor het buitenland en/of minder uitgeven aan importgoederen. Dit kan men bereiken op twee manieren. Door een devaluatie en door een vermindering van de binnen- | |
[pagina 600]
| |
landse bestedingen. Een devaluatie in de Afrikaanse context is veel meer dan een verandering in de prijs van de nationale munt. Het is een massale herverdeling van inkomen binnenlands, ten nadele van vooral de stedelingen die nu meer moeten betalen voor importgoederen en voedselgewassen, en ten voordele van de boeren die nu enerzijds meer lokale munt krijgen voor een kilo koffie, cacao of thee die ze produceren. Ook kunnen de producenten van voedselgewassen meer geld krijgen voor hun waar gezien de voedselimporten uit het buitenland duurder worden. In de Afrikaanse context is een devaluatie dus niet alleen een economische noodzaak, ze is ook sociaal en ethisch gewenst. Over de nadelen van een devaluatie zal ik het later hebben. Veel controversiëler en problematischer is het tweede luik van iedere SAP. Niet alleen kan je de importen beperken door de prijs voor die importen te verhogen, men kan ze ook afremmen doordat de economische agenten, consumenten en overheid, minder inkomen hebben waardoor ze automatisch minder zullen uitgeven in het buitenland. Daarenboven moet de overheid zijn buitenlandse schulden afbetalen waardoor de ruimte voor binnenlandse uitgaven verkleint. Dit heeft in het verleden geleid tot forse besparingen waartegen onze westerse crisisplannen klein bier zijn. Mensen in overheidsdienst moesten afvloeien en bekortingen op gezondheids- en onderwijsuitgaven draaiden de klok op sociaal gebied jaren terug. Dit onderdeel van de SAP leidde terecht tot een storm van kritiek. Sedert '86 hield men geleidelijk rekening met deze nefaste gevolgen. De noodzaak werd onderkend om internationaal deze pijnlijke ingrepen te verzachten. De periode van noodzakelijke hervorming werd verlengd en de internationale middelen om de sociale gevolgen te verzachten vergroot. Daarenboven werd door de akkoorden van Toronto en Trinidad de schuldenlast voor de armste ontwikkelingslanden verminderd. Wil dit nu zeggen dat alle problemen i.v.m. de SAP van de baan zijn? Er blijven er m.i. een drietal over. Eerst en vooral m.b.t. tot de devaluatie. Aangezien veel Afrikaanse landen terzelfdertijd in het zelfde bedje ziek waren, kan dezelfde heilzame therapie ongewenste effecten op wereldschaal creëren die de ziekte kunnen verergeren. Men noemt dit in economie de ‘fallacy of composition’. Als vele landen met dezelfde soort van een beperkt aantal goederen zoals koffie, katoen, cacao, thee, enz. terzelfdertijd hun binnenlandse produktie van exporten stimuleren door een devaluatie, vergroot het internationale aanbod van die goederen waardoor de prijzen op de wereldmarkt dalen. Het gevolg is dat in sommige gevallen men voor eenzelfde of zelfs grotere hoeveelheid goederen minder buitenlandse deviezen verdient. In die gevallen kan het externe | |
[pagina 601]
| |
onevenwicht vergroten i.p.v. verminderen. Ten tweede blijven de middelen om de sociale gevolgen van de inkrimping van de binnenlandse bestedingen te bestrijden te laag. De sociale gevolgen van de SAP worden niet van meet af aan ingecalculeerd, maar teveel achteraf behandeld als een doekje tegen het bloeden. Zo startte de SAP in Mali in 1984, maar pas in 1989 werd een statistische cel opgericht die de gevolgen van die SAP moest nagaan en pas in 1994 zullen we de resultaten voor de kwetsbare groepen kennen, d.w.z. 10 jaar na het begin van de invoering van de SAP. Tenslotte wordt te weinig rekening gehouden met de politieke gevolgen van de SAP. De steun aan de regimes in Afrika was niet gebouwd op democratische controle maar op diegenen die bevoordeeld werden door de gevolgde politiek. De SAP tast die privilegies grondig aan en daarmee ook de kansen op een goede implementatie van de SAP. Dit vooral op drie domeinen. In de eerste plaats worden in de staatsbedrijven die verlieslatend zijn de kaders afgeslankt. Ten tweede leidde de overwaardering van de munt tot een rantsoenering van de buitenlandse deviezen d.m.v. importlicenties die aan de vrienden van het regime werden toegekend. Een devaluatie luidt het afschaffen van deze importlicenties in en dus van een tweede steunpilaar van het regime. Tenslotte behelst een devaluatie ook een stijging van de voedselprijzen en een bekorting van de overheidsuitgaven leidt tot een daling van de subsidies. Dit ligt vooral gevoelig in de steden en kan leiden tot sociale onrust. SAP tast dus grondig het bestaande politieke weefsel aan. Wil men nu democratische tendensen ondersteunen dan moet men SAP doorvoeren maar tegelijk meer internationale middelen inzetten om de tegenstand tegen de afbouw van privilegies te verzachten. Als voorbeeld geldt Burundi waar men tegelijk de democratie toejuicht maar niet meteen voorziet hoe men het leger kan herstructureren. | |
De informele sector als populair antwoord op de crisisOntwikkeling en modernisering moesten leiden naar een opslorping van het overschot van mensen in de landbouwsector. Die moderne sectoren zouden mensen tewerkstellen in produktiever banen in de industrie en de steden. De implosie van de moderne economie had als gevolg dat er wel veel mensen naar de steden zijn gemigreerd maar dat ze vooral participeren aan de fata morgana's van de moderniteit. In Kinshasa vindt nu nog slechts 5% van de bevolking werk in die moderne sector terwijl de overgrote massa moet zien te overleven in wat men de informele economie heeft genoemd. De informele sector, verre van een marginaal en voorbijgaand fenomeen te zijn, moet | |
[pagina 602]
| |
veeleer worden gezien als een structureel gegeven van de Afrikaanse landenGa naar eind[3]. Er bestaan t.o.v. die informele sector twee houdingen. Een eerste houding is die van in mijn ogen onverbeterlijke ‘modernisatoren’. Zij beschouwen de informele sector als een voorbijgaand fenomeen zonder groeipotentieel waarin de bevolking bij gebrek aan ontwikkeling voortmoddert. Een andere houding die men aantreft in NGO-middens is een soort ophemeling van die informele sector als een reactie van volkse creativiteit op de crisis. Ik deel geen van beide meningen omdat men de informele sector niet over een kam kan scheren. Eerst en vooral verstaat men onder de informele sector een resem activiteiten die de daling van het inkomen als gevolg van de verslechterende economie proberen te verzachten. Deze overlevingsstrategieën gaan van het bijeenharken van bladeren om ze te verkopen aan boeren rond de stad, over het recycleren van afval en verkoop van steeds kleinere hoopjes maniokmeel tot het kweken van hoenderen door een bioloog zonder werk. Ten tweede zijn er de talrijke kleine ambachten van kleermakers, houtbewerkers, slagers, bakkers enz.. Dit zijn de kleine produktieve activiteiten. Uit mijn onderzoek in Kinshasa leerde ik dat deze activiteiten bijzonder arbeidsintensief en kleinschalig zijn, niet veel kapitaal vragen en een groeipotentieel bezitten. Deze activiteiten floreren echter des te meer als de formele of moderne economie goed draait want dan is er koopkracht bij de bevolking die een deel ervan besteedt aan lokale produkten en diensten die meer aangepast zijn aan de lokale koopkracht en noden. Tenslotte zijn er allerhande illegale praktijken van afperserij over het delven en verkopen van diamant op kleine schaal tot het ‘laten renderen’ van de job. Zo vragen directeurs extra geld voor inschrijvingen of diploma's, leraars vragen geld bij overhoringen, posterijbeambten voor een telefoongesprek en dokters willen slechts ingrijpen als er boter bij de vis is. Deze laatste categorie van informele activiteiten zou ik plaatsen onder de benaming wild kapitalisme, waarbij het recht van de sterkste overheerst en alle moraliteit ondergraaft. | |
De voorwaarden voor herstelDeze korte beschrijving mag duidelijk maken dat het plaatsen van die diverse activiteiten onder eenzelfde noemer leidt tot verwarring en misplaatst hoera- of boegeroep. De activiteiten die ik wild kapitalisme heb genoemd ondergraven en blokkeren de samenleving. Om die samenleving weer te laten gedijen moeten de functies van een staat, die de mensen gelijke kansen op een menswaardig bestaan garandeert via toegang tot minimale gezondheidszorgen en onderwijs, hersteld | |
[pagina 603]
| |
worden. Dit herstel kan niet zonder een herstel van de economie via een aanpassingsbeleid. Wat echter even duidelijk is, is dat er een dubbele voorwaarde is voor dit herstel. Eerst en vooral is er de doorzettingskracht en de moed van veel Afrikanen nodig. De diepte van de crisis en de daarmee gepaardgaande bewustwording staat m.i. garant voor de vervulling van de eerste voorwaarde. Nochtans kunnen de functies van de staat en de lokale economie niet behoorlijk functioneren als de internationale gemeenschap niet met meer middelen over de brug komt. Anders zijn de hongersnoden, het politieke geweld en de miljoenen vluchtelingen die we vandaag meemaken slechts een voorsmaakje van wat de 21e eeuw te bieden heeft. |
|