Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 532]
| |
Guido Vanheeswijck
| |
Voetbal, het gespeelde marxismeMaar laten we, voor we in een makkelijke verguizing vervallen, eerst eens luisteren naar Van den Berg. Hoe argumenteert hij zijn verband tussen voetbal en marxisme? Om dat toe te lichten, maak ik eerst een kleine omweg via een beknopte voorstelling van bepaalde facetten van zijn metabletische methode. De term ‘metabletica’ is een neologisme, gesmeed uit het Griekse ‘metaballomai’ dat ‘veranderen’ betekent. Daarmee wordt een heel specifieke stroming in de psychologie aangeduid, die belangstelling heeft voor de verandering in het gedrag van mensen en in de cultuur. Het centrale uitgangspunt van de metabletische methode is dan ook het | |
[pagina 533]
| |
aanscherpen van een gevoeligheid voor de discontinuïteit, de breuklijnen in het historisch verloop van cultureel-maatschappelijke verschijnselenGa naar eind[2]. Twee belangrijke methodologische beginselen vloeien uit dit uitgangspunt voortGa naar eind[3]. Het eerste is dat van de ‘zoektocht naar het nieuwe feit’, het op het spoor komen van een afwijkend voorval of een afwijkende visie. Het tweede is dat van de ‘chronologische gelijktijdigheid’. De metableticus probeert verschijnselen uit heel verschillende gebieden in hun onderling, simultaan verband een nieuwe betekenis te geven. Een befaamd, door Van den Berg graag aangehaald voorbeeld kan beide beginselen illustreren: de gelijktijdige ontdekking van de bloedsomloop, de voorstelling van het hart als een pomp door Harvey in 1628, en het ontstaan van Jean Eudes' beweging van de devotie tot het Heilig Hart. Die gelijktijdigheid van twee nieuwe verschijnselen is voor de metableticus niet toevallig. Een beschaving die het hart altijd met gevoel heeft geassocieerd, aanvaardt niet zomaar een sterk mechanistische opvatting van het hart. Als een soort van tegenwicht, creëert ze ruimte voor sterk gevoelsmatige reacties, zoals die in de volksdevoties en in sommige kloostergemeenschappen opduikenGa naar eind[4]. Beide beginselen, zowel dat van het nieuwe als dat van de gelijktijdigheid, verklaren ook het verband dat Van den Berg in Leven in Meervoud legt tussen het marxisme en het voetbal: ‘In 1842 wordt Marx medewerker, kort daarop hoofdredacteur van de Rheinische Zeitung, die het jaar daarna, onder beschuldiging van communisme, door de regering wordt verboden. Vanaf die tijd kiest Marx richting. In 1867 verschijnt Das Kapital. In 1843, of kort daarop, stichtten oud-leerlingen van Public Schools in Engeland de eerste voetbalclubs. Op 26 oktober 1863 kwamen de afgevaardigden van de toen bestaande Engelse voetbalclubs bijeen om eenheid te brengen in de verschillende opvattingen van het spel, en met name vast te leggen, dat in het voetbalspel de hand niet mag worden gebruikt. Van 8 december 1863 dateert de Football Association, die voor de vormgeving en de verspreiding van het voetbalspel van beslissende betekenis is geweest’ (p. 302). Het volkomen nieuwe aan het voetbal schuilt in het verbod op de hand. De gelijktijdigheid van het ontstaan van marxisme en voetbal is in de metabletische optiek al even weinig toevallig als die van de simultane genese van de mechanische en de romantische visie op de werking van het hart. Twee argumenten, of liever twee aanzetten tot argumenten om die gelijktijdigheid te verklaren, schuift Van den Berg naar voren. Het eerste heeft betrekking op een van de basisregels van het spel, het verbod op de hand; het tweede op de toeschouwers voor wie het wordt gespeeld. | |
[pagina 534]
| |
Het verbod op de handVanwaar in het voetbal dat vreemde verbod op de hand, die toch het meest geschikte lichaamsdeel is om de bal te raken? En wat heeft dit verbod met het marxisme te maken? Voor een metableticus ligt het antwoord voor de hand. Het marxisme is gegroeid uit een ethische verontwaardiging over de arbeidsomstandigheden in het midden van de vorige eeuw. Het mechanische produktieproces vervreemdde de arbeider van de vrucht van zijn arbeid en dus van zichzelf. De machine, gestuurd door de hand van de arbeider, bracht telkens weer het vervreemdingsproces op gang. In zijn aanklacht tegen deze vervreemding was het marxisme een protest tegen de door de hand gestuurde machine. Welnu, in zijn taboe op de hand is het voetbal de speelse belichaming van dit protest. Door een verbod op de hand te leggen, laat het voetbalspel zijn afkeer zien voor de vervreemding, die inherent is aan het industriële produktieprocesGa naar eind[5]. | |
Een vereniging van gelijkenHet marxisme is daarenboven een aanklacht tegen de kloof tussen rijk en arm, uitbuitende kapitalisten en uitgebuite proletariërs. Het met toeschouwers gevulde voetbalstadion belichaamt deze aanklacht. De duizendkoppige massa verenigt zich rond het veld: alle onderscheid valt weg. Vanop afstand is het onderscheid tussen zittribune en staantribune niet meer zichtbaar. Verzameld rond het veld, zijn we allemaal gelijk. ‘Een mensenzee.[...] Een mierenhoop. Zijn wij zo onbelangrijk? Tien meer of minder, het maakt geen verschil. Honderd meer of minder, niemand zal het merken. Duizend meer of minder, misschien begint dat op te vallen’ (p. 299). Hier komen proletariërs uit alle windstreken samen. We zijn allemaal gelijk. Voetbal, het meest populaire spel voor de grootste massa. Tot daar Van den Berg. Uit zijn summiere argumentatie trek ik nu de conclusies. De aanklacht van het marxisme tegen de grauwe werkelijkheid van elke dag vindt op een heel eigen manier weerklank in de conceptie van het voetbalspel. Het voetbalspel creëert een eigen realiteit, los van de dagelijkse werkelijkheid. Een zondagse of zaterdagse oase in de woestijn. Want de werkelijkheid is hard: de machine als verlengstuk van de hand, de immer voorspelbare mechanisering van de arbeid, de altijd aanwezige tegenstelling baas-ondergeschikte, de steeds grauwere industriebuurt. Het voetbal moet die werkelijkheid doen vergeten: het verbod op de hand, de onvoorspelbare creativiteit van het spel, de mensenzee van gelijken, verzameld rond een oase van groen. Kortom, het voetbal is het gespeelde marxisme. | |
[pagina 535]
| |
De toekomst van het voetbalAls het marxisme ooit verdwijnt, zo orakelt Van den Berg in 1963, verdwijnt ook het voetbal. Als de arbeidsduur wordt verkort en de handen weer vrijkomen, wordt het spel overbodig: ‘Het heeft dan geen zin meer op de hand een verbod te leggen. Het voetbal wordt zinledig. Is het voetbalspel niet reeds wat zinsarm? Het arbeidersspel, dat enkele tienduizenden, soms enkele honderdduizenden neertelt voor een speler, maakt zich absurd. De tijd zal komen - en lijkt aanstaande - dat met bevreemding wordt teruggezien naar dit vreemde spel, dat de hand verbiedt’ (p. 303). Dertig jaar later is het marxisme als politiek-economisch systeem uit Europa verdwenen. Maar het voetbal niet. De bedragen die Van den Berg noemt, zijn vandaag lachwekkend, het gaat nu om miljoenen. Maar in plaats van te verdwijnen, maken de voetbalbonzen zich op om de hemelpoorten van het liberale kapitalisme te bestormen. Met de organisatie van de Wereldbeker in de Verenigde Staten gaat het om niets minder dan om de mondiale doorbraak van het voetbal. Van den Berg had dus ongelijk: metabletica is een historische discipline, geen futurologische. Terugkijken is goed, koffiedik kijken niet. En toch? Reeds in de jaren '70 deed het voetbal een poging om Noord-Amerika in te nemen. Ook toen al werden de grote kanonnen ingezet. Franz Beckenbauer en Johan Cruyff staken de plas over om het voetbal te propageren. Maar het Amerikaanse publiek hapte niet toe. Het vreemde spel met de hand als taboe sloeg niet aan. De coryfeeën van het Europese voetbal keerden naar Europa terug: alleen daar, zo leek het, konden zij zich ontplooien tot gevierde voetbaltrainers. Er zijn echter meer doorslaggevende argumenten om de euforie te temperen. Argumenten die het voetbal in de kern zelf raken. Ik voel me niet, zoals een volbloed metableticus, in het keurslijf van een strikte chronologie gedwongen: het einde van het voetbal is nog niet voor morgen. Maar zowel de evolutie van het spel als de ontwikkelingen rond het spel wijzen in een richting die de aantrekkingskracht van het voetbal op termijn dreigen te ondermijnen. Had Van den Berg dan toch niet helemaal ongelijk? Laat ik zijn twee centrale argumenten, dertig jaar na dato, nog maar eens bekijken. | |
Evolutie van het spel en het verbod op de handIk trap allicht een open deur in: het voetbal verliest de laatste decennia aan aantrekkingskracht. Finales van grote voetbaltornooien worden steeds meer tactisch uitgekiend en steeds minder genietbaar: voorspelbare studierondes, risico's schuwen, veel middenveldspel, loeren op de | |
[pagina 536]
| |
counter, weinig scoringskansen. Schaken op de grasmat. De jongste Europacup I-finale tussen AC Milan en Olympic Marseille, de twee sterkste (rijkste) clubelftallen van dat ogenblik, met allebei een pleiade van internationale vedetten, eindigde op 1-0 voor de minst getalenteerde, maar tactisch sluwste ploeg. Het geijkte, pseudo-wetenschappelijke voetbaljargon legt dan een mooie sluier over de teloorgang van het spelelement: de Fransen verkleinen handig de ruimte, hanteren professioneel de buitenspel val en compenseren zo het surplus aan talent van de Milanezen. Maar liefst twee trainers met faam, de Belg Raymond Goethals en de Kroaat Tomislav Ivic, waren ingehuurd om dit tactisch plannetje uit te dokteren. Marseille won, maar de toeschouwers hadden geen voetbal gezien. Voor Ivic was daarmee geen vuiltje aan de lucht: ‘Het kwam er op aan met zijn allen een middel te vinden om de Italianen te kloppen. Alleen het resultaat telde. En we wonnen, dus is alles in orde’Ga naar eind[6]. Maar is alles wel in orde, als je met onaantrekkelijk spel de wedstrijd wint? Hoe lang blijven toeschouwers trouw aan de ‘Realpolitik van het resultaatvoetbal’? Het resultaatvoetbal lag natuurlijk in de lijn van de verwachtingen. Naarmate de financiële belangen toenamen - er staat voortdurend meer op het spel - kregen tactiek en kracht een voetje voor op virtuoze techniek en creativiteit. Zozeer, dat voor belangrijke wedstrijden technisch begenadigde spelers uit het type-elftal worden geweerd. Voetballers (vandaag Romario in Barcelona) die door creatieve ingevingen het voetbal voor de toeschouwers aantrekkelijk maken, worden om tactische redenen langs de lijn gelaten: in een gestroomlijnd tactisch concept zorgt grillige onvoorspelbaarheid alleen maar voor chaos. Zekerheid gaat voor alles. Voetbal is een professionele bezigheid, luidt de boodschap. Helemaal gerust zijn de grote voetbalbonzen er niet in: hoeveel externe financiering ook wordt aangeboord, voorlopig blijft het top-voetbal financieel nog altijd gedeeltelijk afhankelijk van het grote publiek. En dat wil spanning, spektakel, onvoorspelbaar-grillige vedetten, meesters op de vierkante meter. Maar hoe het spektakel uit het slop halen? De professionalisering terugschroeven lijkt een utopie; je kan de tak waarop je zelf zit niet doorzagen. Dan maar sleutelen aan de regelgeving zelf. Al een tijdje circuleren voorstellen om via ingrepen in de spelregulering het voetbal weer aantrekkelijker te maken: wijziging van de buitenspelregel, het vergroten van de doelen, scherpere arbitrage. Maar ook hier doe je niet wat je wilt. Het voetbal is van Engelse origine en de traditie heeft daar taaie wortels. De enige opzienbarende wijziging die vandaag in praktijk is gebracht, is die - daar is Van den Berg weer! - van de uitbreiding van het verbod op de hand. Als een speler van zijn eigen elftal de bal terugspeelt, mag | |
[pagina 537]
| |
de doelman de bal niet meer met de hand aanraken. De enige die ontsnapte aan het taboe op de hand, wordt nu ook in het oorspronkelijke marxistische complot betrokken. De maatregel holt de traditie dus niet uit, maar versterkt ze. Het voetbal schijnt intuïtief aan te voelen dat het zijn wortels niet mag verliezen. Het spel leeft van het taboe van de hand. Nu zijn amusementswaarde in de verdrukking komt, wordt het taboe extra versterktGa naar eind[7]. | |
De alomtegenwoordige ongelijkheidVan den Bergs tweede argument: dertig jaar geleden verzamelde een voetbalstadion nog een mensenzee van gelijken. Vanuit de aanklacht tegen maatschappelijke ongelijkheid bleef het voetbal lang zijn oorspronkelijk opzet trouw: als voetbalsupporters zijn we allemaal gelijk. Vandaag, nu aan maatschappelijke gelijkheid overal lippendienst wordt bewezen, is de ongelijkheid nergens meer zichtbaar dan in een voetbalstadion. Hoog in het stadion, in de loges of business-seats, daar huizen de nieuwe rijken, zij die belangrijk zijn of zich belangrijk voelen, die gezien willen worden zonder nog veel van het voetbal zelf te zien. Gedeelten van de laagste verdieping, duidelijk afgescheiden van de overige plaatsen, zijn voorbestemd voor de voetbalhooligans: ook zij willen gezien worden zonder het voetbal te zien. ‘Les extrèmes se touchent’: ook voor hen, zoals voor de heren van daarboven, is het spel maar een alibi. De tussenverdieping blijft bezet door de supporter van weleer: de kleine man, opzij van de beide doelen, de kleine notabele op de overdekte zitplaatsen, de voetballiefhebber. Alleen zij kijken nog, maar hun aantal wordt steeds kleiner. | |
Voetbal als professionele businessIn het verband dat Van den Berg legt tussen voetbal en marxisme hoef je hem niet slaafs te volgen. Trouwens, als het al waar was dat het voetbal zijn succes uitsluitend dankt aan de slechte sociaal-economische omstandigheden, dan zou je de verdwijning ervan alleen maar kunnen toejuichenGa naar eind[8]. Wat ik van Van den Berg vooral onthou, is zijn nadruk op het spelelement. Hoe de verhoudingen in de sociaal-economische constellatie ook veranderen, het feit blijft dat voetbal allereerst een spel is dat omwille van zichzelf wordt gespeeld. Negentig minuten lang vergeet je de werkelijkheid, hoe die werkelijkheid er ook mag uitzien. Negentig minuten lang telt alleen het voetbalGa naar eind[9]. Die tegenstelling tussen spel en werkelijkheid is gaandeweg aan het vervagen. Juist daarin schuilt het sluimerende gevaar voor het voetbal. Naarmate het voetbal meer extra-sportief belang krijgt, verliest het spel | |
[pagina 538]
| |
zelf aan betekenis. De wijziging in het gedrag en de opdeling van de toeschouwers, waarnaar ik hierboven verwees, is dan ook symptomatisch voor een nieuwe houding ten opzichte van het voetbal: meer en meer wordt de aandacht verlegd van het spel naar de nevenfacetten ervan. Vier illustraties van die evolutie wil ik even toelichten. Om te beginnen het financiële aspect: de budgetten van de grote clubs zijn vandaag veel minder afhankelijk van de toeschouwersaantallen dan van sponsoring en televisierechten. De nieuwe leest waarop de organisatie van de grote Europese bekers wordt geschoeid, moet die tendens alleen maar versterken: ‘In dat licht moet men de pogingen bekijken om de competitiestructuur van de Europacup I voetbal nog eens ten bate van de kapitaalkrachtige clubs bij te sturen. Omdat televisierechten en -uitzendingen zo vitaal belangrijk zijn en de televisiezenders geen boodschap hebben aan obscure meelopers, krijgen die nauwelijks nog de mogelijkheid zich te plaatsen voor de vier poules die een soort Europese minicompetitie voor de happy few beogen’Ga naar eind[10]. Ten tweede: natuurlijk staan de vetbetaalde spelers nog altijd in de schijnwerpers. Maar steeds meer krijgen ze concurrentie. Vanaf de jaren '60 werden ook de trainers vedetten. Sinds de jaren '80 worden zij op hun beurt verdrongen door de clubvoorzitters. De draad met het spel zelf wordt alsmaar dunner: Berlusconi noch Tapie komen uit het voetbalmilieu. Ik leg mijn oor nog eens te luisteren bij Ivic - de zwaarwichtige ernst van de toon is opvallend: ‘Vroeger was voetbal eenvoudig. Trainen en wedstrijden spelen, meer was het niet. Nu is het big business geworden. Er komt zoveel bij kijken. De rol van de voorzitters wordt steeds belangrijker. Dat is logisch. Zij zorgen voor het geld en willen ook de beslissingen nemen. De Tapie's en de Berlusconi's zijn topfiguren in de zakenwereld, maar van het voetbal hebben ze onvoldoende kaas gegeten. Ze moeten daarom vakmensen als raadgevers inhalen’Ga naar eind[11]. Drie: met het rijker worden van de rijke clubs wordt de onvoorspelbaarheid van het voetbal alsmaar kleiner. De afstand tussen de grote en de kleine clubs wordt steeds groter. Alle eventuele verrassingen zijn bijna bij voorbaat uitgesloten. Winst van de ‘underdog’ heeft het voetbal altijd gekruid. Maar vandaag is de underdog nagenoeg kansloos. Natuurlijk wordt AC Milan elk jaar Italiaans kampioen. Tenslotte, de sportverslaggeving. Aanvankelijk waren sportverslaggevers zelf ex-topsporters, die met veel empathie de gebeurtenissen van binnenuit weergaven. Vanaf de jaren '60 moest de sport in een sociologische context worden geplaatst. De kritische sportverslaggever verdrong de romantische insider. Vandaag moet de voetbalverslaggever op een ironisch-speelse manier de relativiteit van het spel zelf aantonen. | |
[pagina 539]
| |
Hoe meer het spel in de ban van het grote geld raakt en de ingewijden er met een potsierlijke ernst over spreken, hoe ironisch-afstandelijker de verslaggever becommentarieert. | |
Spel of ernst?Net zomin als de regels van het schaakspel, ontlenen de regels van het voetbal hun zin aan de werkelijkheid. Ze functioneren uitsluitend binnen het spelsysteem waartoe ze behoren. Ze zijn auto-referentieel. Het voetbal is een spel, dat de alledaagse werkelijkheid even onderbreekt. Ook al situeert zijn ontstaan zich in een specifieke maatschappelijke context, de regelgeving van het voetbal verwijst nooit naar de werkelijkheid zelf. In de evolutie van het voetbalspel heeft zich echter een merkwaardige ommekeer voorgedaan, die niet los kan worden gezien van de ontwikkelingen in de cultuur. Onder invloed van ondermeer het structuralisme, de scherp geformuleerde ontmaskering van wat eeuwenlang schuilging onder het project van de moderniteit, werd geleidelijk elk systeem beschouwd als een geheel van tekens die hun zin niet ontlenen aan de werkelijkheid waarnaar ze verondersteld werden te verwijzen, noch aan de mensen die ze gebruikten, maar aan de structuur zelf waarin ze functioneerden, aan de positie die ze binnen die structuur innamen. De taal, de politiek, de economie, ze werden alle auto-referentiële systemen waarvan de mens een onderdeel is. Tenslotte onderging de hele cultuur hetzelfde lot. Ze werd beschouwd als een verhaal met zijn eigen wetmatigheden en zijn eigen structuur, zonder referentie naar een werkelijkheid daarbuiten. En omdat elk verhaal contingent is, mag het ook niet al te ernstig worden genomen. Omdat het geen werkelijkheidswaarde heeft, heeft het ook geen ultieme waarheidswaarde. De werkelijkheid onder de heerschappij van willekeur en toeval, zonder God of centraal subject, is een werkelijkheid die, zoals Baudrillards hyperrealiteit, nog maar één houding lijkt toe te laten: die van het gefascineerd toezien. Welnu, die fascinatie voor eindeloze differentie zonder doel verzandt in quasi-ludieke onverschilligheidGa naar eind[12]. Wat ooit ernstig heette, wordt nu speels genoemd. In zijn laatste roman, Onsterfelijkheid, speelt Milan Kundera met de werkelijkheid een spel dat verdacht veel op voetbal lijkt: ‘Als wij weigeren belang toe te kennen aan een wereld die zich belangrijk acht en als wij in die wereld geen enkele echo vinden voor onze lach, dan rest ons maar één oplossing: die wereld in zijn geheel beetpakken en er een object van maken voor ons spel; er een stuk speelgoed van maken’Ga naar eind[13]. De werkelijkheid is licht geworden, ze is eigenlijk onwerkelijk. De reactie kon niet uitblijven: wat ooit alleen maar een spel was, wordt nu heel ernstig genomen. Het voetbal bijvoorbeeld. Luister maar | |
[pagina 540]
| |
naar het pseudo-wetenschappelijke jargon van de voetbaltrainer of naar de ernstige verontwaardiging waarmee de opgewonden clubvoorzitter zijn te weinig professionele vedetten de mantel uitveegt. Nogmaals, ik voel me niet, zoals Van den Berg, gebonden door de dwang van de dateringGa naar eind[14]. Het einde van het marxisme was spectaculair, dat van het voetbal verloopt langs wegen van geleidelijkheid. Het einde van het voetbal is nog niet voor morgen. Maar het spel wordt elke dag minder speels. De ernst doodt het spel. Aan die dodelijke ernst moet het ooit ten onder gaanGa naar eind[15]. |
|