Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 460]
| |
ForumGod en GirardDe Franse antropoloog René Girard is voor de Streven-lezer geen onbekende. La violence et le sacré werd hier reeds in 1974 uitvoerig besprokenGa naar eind[1]. In 1983 schetste Louis Van Bladel, uitgaande van Girard's opus magnum Des choses cachées depuis la fondation du monde, de krachtlijnen in het denken van Girard en introduceerde hem daarmee in het Nederlandse taalgebiedGa naar eind[2]. In 1991 besprak Paul Pelckmans Girard's jongste publikatie: Shakespeare. Les feux de l'envieGa naar eind[3]. Onlangs gaf uitgeverij Lannoo in samenwerking met de groep Mimesis de Nederlandse vertaling uit van Girard's tweede boek, La violence et le sacréGa naar eind[4]. Met uitzondering van Critique dans un souterrain (1976) en zijn Shakespeare-boek, zijn nu alle grote werken van Girard in het Nederlands vertaaldGa naar eind[5]. Tegelijk verscheen een boekje dat ons in zijn denken wil inleiden: God heeft echt bestaan. Met René Girard naar een nieuw mens- en wereldbeeldGa naar eind[6]. Onder de auteursnaam, Jan Populier, gaat Johan Elsen schuil, een van de oprichters van Mimesis. Ik wil even stilstaan bij de ontstaansgeschiedenis van deze groep. Het begon allemaal in het Gentse Sint-Barbaracollege, waar een leraar een aantal leerlingen in de ban bracht van Girard's oeuvre. De groep legt zich niet alleen al meer dan tien jaar toe op de studie van Girard, maar ook op allerlei andere figuren en themata uit de hedendaagse menswetenschappen. Het concrete opzet is tweevoudig. Ze willen een aantal belangrijke werken uit het domein van de menswetenschappen in vertaling uitgeven (een van de volgende werken die op de plank staan, is Frasers The Golden Bough), maar om het vrijblijvende karakter van theoretisch onderzoek te doorbreken, hebben zij ook een tehuis voor daklozen opgericht, een project dat, net als de boekenuitgaven, voornamelijk door privé-kapitaal wordt gefinancierd. Het initiatief om Girard voor een breder publiek toegankelijk te maken, kan alleen maar worden toegejuicht. Niet alleen is zijn oeuvre niet altijd even makkelijk, zijn controversieel gedachtengoed wordt in sommige kringen ook graag doodgezwegenGa naar eind[7]. Zijn ambitieuze poging om vanuit één hypothese de menselijke cultuur te verklaren, zijn combattieve stijl, zijn onverbloemd pleidooi voor de uniciteit van het christendom, zijn scherpe kritiek op de psychoanalyse, het tornt | |
[pagina 461]
| |
allemaal aan de vanzelfsprekende vooronderstellingen van de toonaangevende menswetenschappers. Dat is voor velen al een voldoende reden om hem niet au sérieux te nemen. Populiers inleiding is dus geen overbodige luxe. Populier heeft zich duidelijk beperkt tot de beschrijving van Girard's oeuvre. Nergens maakt hij kanttekeningen of voorbehoud. Het is dus een grotendeels heldere, schematische, vaak enthousiaste, maar nergens kritische inleiding geworden. In een eerste deel worden Girard's centrale begrippen toegelicht: de mimetische driehoek, het zondebokmechanisme, de samenhang tussen religie en geweld, de genese van de menselijke cultuur. Het tweede deel gaat in op de nieuwe perspectieven die dit denken voor uiteenlopende disciplines ontsluit: literatuurwetenschap, godsdienstwetenschap, psychologie en economie. Tenslotte trekt Populier enkele (al te) bondige conclusies, waaruit het grote belang van dit oeuvre voor de hedendaagse cultuurproblematiek moet blijken. Vooral de verspreide hoofdstukjes over de moderne maatschappij en de logica van de economie vond ik verhelderend. | |
Het heilige of God?Juist omdat ik zijn opzet zo waardeer, vind ik het belangrijk een aantal kanttekeningen aan te brengen bij zijn voorstelling van Girard's oeuvre. Soms lijkt Populier me té enthousiast. Zo steekt hij zijn bewondering voor Girards methodische aanpak niet weg: ‘kwantificeerbaar, verifieerbaar en falsifieerbaar zoals dat ook in de positieve wetenschappen het geval is’ (p. 62). Girard als een positivistische menswetenschapper? Niet direct een compliment, en zo eenvoudig liggen de zaken bij Girard trouwens niet. Natuurlijk tracht hij zijn hypothese met zoveel mogelijk materiaal te onderbouwen (verificatie dus), maar van kwantificering is bij Girard geen sprake. En de grote kritiek, m.i. niet helemaal ten onrechte, is juist dat Girard zijn hypothese op bepaalde plaatsen aan falsificatie onttrekt door ze te breed te makenGa naar eind[8]. Het meest problematisch vind ik echter de voorstelling van het Godsbeeld bij Girard. Dat blijkt al uit de vertaling van La Violence et le Sacré. De titel van de Nederlandse vertaling luidt: God en geweld. ‘God’ en ‘het sacrale’, zo wordt daarmee gesuggereerd, zouden identiek zijn. Die suggestie wordt door Populier versterkt door de titel van zijn ‘inleiding’: God heeft echt bestaan. Want de ‘God’ waarnaar hij verwijst, is het heilige, het sacrale in de religie, dat tegelijk het geweld weert en het fundeert. Die suggestie wordt nog uitdrukkelijker, wanneer hij de invloed van Girard op de godsdienstwetenschappen nagaat. Populier wijst in dit verband terecht op de heel bijzondere plaats die Girard aan de joods-christelijke traditie toekent: de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament zijn niet minder dan de ontmaskering van de sacraliteit. Terwijl in ‘primitieve’ en alle andere religies het rituele geweld in stand wordt gehouden - geweld tegen onschuldige slachtoffers om erger (ongecontroleerd) geweld te voorkomen - wordt in de joodschristelijke traditie het rituele geweld steeds krachtiger veroordeeld. Reeds de joodse mythen uit het Oude Testament laten de stem van het slachtoffer horen. Het grote voorbeeld hiervan is het door Girard eigenzinnig, maar inspirerend geïnterpreteerde boek | |
[pagina 462]
| |
JobGa naar eind[9]. Job komt op voor de waarheid, tegen elke mythische logica in: voor het eerst schaart God zich aan de kant van de uitgestotenen. In het Nieuwe Testament belichaamt Jezus van Nazareth, als nooit eerder in de menselijke geschiedenis, het onschuldige slachtoffer. Op die manier ontmaskert zijn leven, dood en verrijzenis de logica van de sacrale mythe en ontneemt het de gewelddadige sacraliteit elke vorm van legitimiteit. Populier legt terecht de nadruk op het desacraliserende karakter van het christendom in Girard's opvatting. Maar daaruit trekt hij conclusies die hij op basis van de teksten van Girard niet hard kan maken. Drie punten zou ik van naderbij willen bekijken: Girard's kijk op de transcendentie van God; zijn verhouding tot de orthodoxe traditie; zijn visie op de relatie gelovigen-ongelovigen. | |
Gods transcendentieGirard leest het Oude Testament kennelijk als een voortdurend voortschrijdende kritiek van Jahweh op het sacrale geweld. Populier concludeert daaruit: ‘In het Nieuwe Testament verdwijnt ook Jahweh, samen met de laatste sacrale wetten. Wat overblijft, is enkel een nogal abstracte vaderfiguur [mijn cursivering], die de absolute tegenpool vormt van de primitief-sacrale godheid’ (p. 73). Vooral na lezing van Des choses cachées depuis la fondation du monde is een dergelijke voorstelling van God niet vol te houden. Girard stelt tegenover de afwijzing van de transcendentie van het geweld, de Vader als de vertegenwoordiger van de transcendentie van de Liefde: ‘Het is zeker niet zo dat de niet-sacrificiële interpretatie de goddelijke transcendentie doet verdwijnen, maar ze laat ons zien dat deze transcendentie in haar nabij-zijn zo ver van ons verwijderd is, dat we van haar nabijheid zelfs geen vermoeden hadden’ (p. 264). Later in het boek zal een van zijn twee gesprekspartners, de psychiater Jean-Michel Oughourlian, Girard's visie in dit verband nog eens nadrukkelijk in reliëf plaatsen: ‘U keert u wel categorisch tegen de sacrificiële interpretatie van lijden en verlossing, maar in plaats van dat u dan uitkomt bij de humanistische interpretatie die sommigen van uw critici in uw vroegere opstellen meenden te zien aankomen, vind u de goddelijke transcendentie nu juist net weer terug in de vorm waarin de belangrijkste christelijke orthodoxieën haar altijd hebben gezien: de Vader is alleen te benaderen door tussenkomst van de Zoon’ (p. 327). | |
Girard's verhouding tot de dogmatische traditieUitgaande van zijn hypothese van het zondebok-mechanisme, kent Girard een unieke plaats toe aan de joods-christelijke teksten: alleen zij ontmaskeren het geweld dat inherent met dit mechanisme is verbonden. Opnieuw trekt Populier hieruit te verregaande conclusies: ‘Wat ontstaat, is een nieuwe vorm van geloof, een geloof in de unieke waarheid die verwoord staat in het Nieuwe Testament, los van elke dogmatische traditie [mijn cursivering]’ (p. 96). Ook deze stelling kan worden weerlegd op grond van de teksten van Girard zelf. Ik denk dat Populier hier ten onrechte twee begrippen met elkaar vereenzelvigt: de sacrificiële interpretatie van het christendom en de christelijke dogmatische traditie. Ei- | |
[pagina 463]
| |
genlijk pleit Girard voor een juist verstaan van de dogma's en zeker niet voor een afwijzing ervan. Wat hij afwijst is de sacrificiële interpretatie die in de historische evolutie van het christendom steeds weer de kop opsteekt en daardoor de inhoud van de dogma's uitholt. Vanaf Des choses cachées depuis la fondation du monde is het duidelijk dat Girard zich in de dogmatische traditie wenst in te schrijven (hij is trouwens een katholieke bekeerling), op voorwaarde dat ze juist wordt verstaan. Laat ik hem zelf nog eens aan het woord: ‘De niet-sacrificiële uitleg is niet humanistisch in die zin, dat hij de evangelietekst zou ontdoen van zijn specifiek religieuze aspecten. Juist doordat hij het demystificerende vermogen van de evangeliën onthult, vindt deze uitleg al deze aspecten zonder moeite terug; hij laat zien dat ze onmisbaar zijn, net zoals de centrale, door de kerk vastgelegde dogma's aangaande de godheid van Jezus en zijn eenzijn met de Vader [mijn cursivering]’ (p. 263). | |
Relatie gelovigen-ongelovigenOp verschillende plaatsen stelt Populier dat Girard ‘de eeuwenoude tweespalt tussen gelovigen en vrijzinnigen overstijgt’ (p. 96; pp. 74-75). Een dergelijke uitspraak lijkt me dubbelzinnig. Als hij ermee bedoelt dat vrijzinnigen en gelovigen elkaar niet langer als zondebok mogen aanwijzen, dan ligt dat inderdaad in het verlengde van Girard's opvattingen. Als hij er echter mee bedoelt dat Girard, door het christendom te desacraliseren, een soort van atheïstissche, louter ethische religie propageert, ben ik het met hem oneens. Dit zou hij slechts kunnen volhouden vanuit zijn nogal ‘humanistische’ interpretatie van Girard's oeuvre. In La violence et le sacré gaat het om een ‘atheïstische’ verklaring van het antieke sacrum (de ‘gesacrificeerde’ zondebok). Maar in Des choses cachées depuis la fondation du monde en Le bouc émissaire is helemaal geen sprake van een atheïstisch christendom. De demythologiserende functie van het christendom heeft volgens Girard het mysterie van Gods transcendentie niet opzij geschoven. Het verhaal van het leven van Jezus heeft daarentegen de ware draagwijdte van de goddelijke transcendentie laten zien. Op talloze plaatsen in zijn werk wijst Girard erop hoezeer onze hedendaagse cultuur, nog pregnanter dan alle voorbije culturen, behoefte heeft aan de evangelische openbaring (zowel in zijn immanent als in zijn transcendent aspect) en aan mensen die ernaar leven. Girard ziet een scherpe tegenstelling tussen atheïsme en een welbegrepen christendom, waarin de God van liefde centraal staat, en niet het ‘sacrale’, dat in zijn bezwering van het geweld altijd opnieuw geweld oproept. □ Guido Vanheeswijck | |
[pagina 464]
| |
Streven naar een Europees Migratiebeleid Een ooggetuigeverslagEen jaar geleden heb ik hier uiteengezet hoe Europa, ondanks het feit dat de meeste landen van de Unie blijven zweren bij hun officiële immigratiestop-beleid, een immigratiegebied is gewordenGa naar eind[1]. Ik betoogde toen dat de huidige problemen met de asielprocedure slechts opgelost konden worden als er, naast het bestaande vluchtelingenstatuut, ook een statuut voor tijdelijk verblijf om humanitaire redenen en een hernieuwd immigratiestatuut zou komen. Sindsdien zien we dat de problemen met asielzoekers van het ene land op het andere afgewenteld worden, maar nergens ten gronde opgelost. Duitsland heeft zijn grondwet herzien en wijst kandidaat-asielzoekers massaal terug naar zogenaamd ‘veilige’ doorreislanden, Nederland verstrengt zijn grenscontroles om de toevloed en doorvoer van asielzoekers vanuit Duitsland en België tegen te gaan, België en Frankrijk gaan op hun beurt dan ook weer strikter optreden, enzovoort, enzovoort. Dat is precies wat de humanitaire organisaties die zich met dit probleem bezighouden, gevreesd hadden: zolang er geen omvattend Europees migratiebeleid is, zal de negatieve spiraal van repressief optreden en afwenteling van kandidaten op buurlanden blijven voortduren. En zolang er geen alternatieve statuten voor legale immigratie bestaan, zal het asielstatuut door grote groepen kandidaten in oneigenlijke zin gebruikt worden, namelijk om op grond van andere motieven dan diegene die door de Conventie van Genève worden aangegeven tot het grondgebied van de Unie toegang te krijgen. Een steeds striktere interpretatie van de Conventie zal dit probleem enkel nog verergeren, niet oplossen. Om deze negatieve spiraal te doorbreken hebben een drietal niet-gouvernementele organisaties in januari 11. een voorstel voor een nieuw Europees migratiebeleid geformuleerd en voorgesteld. Het gaat om Caritas Europa, met medewerking van de Churches Commission for Migrants in Europe (CCME), de Jesuit Refugee Service en OCIPE, een katholiek studiecentrum voor Europees beleidGa naar eind[2]. | |
VoorstelSamen stellen zij voor dat de Europese Unie, op grond van het nieuwe | |
[pagina 465]
| |
artikel K van het verdrag van Maastricht, beslist om jaarlijks een bepaald contingent migranten op het gemeenschappelijke grondgebied toe te laten, naar analogie met wat in Canada of de Verenigde Staten gebeurt. De grootte van dit jaarlijkse contingent moet volgens de geëigende kanalen van de Europese instellingen worden bepaald (een met een gekwalificeerde meerderheid genomen beslissing van de ministerraad, op voorstel van de Commissie en na bespreking door het parlement). Tot dit jaarlijkse contingent kunnen drie soorten kandidaatimmigranten behoren, in dalende volgorde van prioriteit: [1] Familieleden van personen die reeds wettelijk in de Europese Unie verblijven. De NGO's stellen voor om dit recht op gezinshereniging te laten gelden voor verwanten tot in de tweede graad, en niet alleen voor echtgenoot en minderjarige kinderen zoals nu in de meeste lidstaten geldt. [2] Regularisering van een aantal personen die reeds geruime tijd zonder geldige verblijfsvergunning in een lidstaat verblijven. Personen die zonder geldige titel op het grondgebied verblijven, mogen met recht gerepatrieerd worden. Maar om humanitaire redenen moeten we het statuut van een aantal vreemdelingen (sommige tijdelijke vergunningen, sommige clandestienen, asielzoekers die omwille van overbelasting van de administratie al jaren in ons land verblijven zonder finale uitspraak) kunnen regulariseren. [3] Nieuwe kandidaat-immigranten zullen aanvaard worden in de mate dat het totale contingent niet overschreden wordt. Een pragmatische manier om dat quotum te bepalen is: het moet hoger zijn dan de som van categorieën 1 en 2, te berekenen op grond van de cijfers van het vorige jaar. De kandidaten van deze laatste categorie worden geselecteerd volgens een puntensysteem waarin evenveel gewicht gegeven wordt aan de voorkeuren van het gastland (de Europese Unie), b.v. wat betreft beroepskwalificaties, taalkennis of leeftijd, als aan het belang van de kandidaat. Het is nog niet duidelijk welke organisatie moet waken over de beoordeling van het belang van de kandidaat. Dát het wenselijk is dat dit gebeurt, is duidelijk: een eenzijdige selectie vanuit het Europese belang moet gecorrigeerd kunnen worden door een onafhankelijk orgaan. | |
VooronderstellingenDit voorstel gaat ervan uit dat kandidaat-immigranten tot het grondgebied van de Unie worden toegelaten, en niet uitsluitend tot het grondgebied van één lidstaat. Uit de logica van het vrije verkeer van personen binnen de ééngemaakte markt volgt dat we niet tegelijk de binnengrenzen kunnen openstellen voor alle burgers en ze sluiten voor immigranten die legaal in een van de lidstaten verblijven. Toch is het mogelijk - en nuttig - om zeker in een initiële periode immigranten aan één bepaalde lidstaat te binden. Dit is in het belang van de meeste immigranten, die zich moeten kunnen integreren in één van de concrete culturen van de Gemeenschap, én in het belang van de ontvangende landen, die deze immigranten actief moeten kunnen begeleiden. Het lijkt ons te rigide om het Europese quotum (wat de derde categorie betreft) op te delen in twaalf (of weldra zestien?) nationale quota's. Zowel de immigranten als de gastlanden moeten enige bewegingsvrijheid | |
[pagina 466]
| |
bewaren in de keuze van een bepaald land. Maar achteraf kan wel worden bijgestuurd: is een kandidaat eenmaal door de Europese Unie toegelaten en heeft hij of zij zich in een van de lidstaten gevestigd, dan blijft zijn (of haar) verblijfsvergunning en werkvergunning gedurende enkele jaren tot die lidstaat beperkt. Pas nadien kan de persoon ook elders in de Unie werk zoeken of verhuizen. Bovendien zouden lidstaten die meer dan proportioneel met integratie van nieuwe migranten belast worden, zich kunnen beroepen op steun uit de Europese Structurele Fondsen, wat ze nu al doen voor regionale ontwikkeling, werkgelegenheid en reconversie. Een dergelijk immigratiebeleid biedt uiteraard geen ideale oplossing voor het probleem van de migraties die ons nog te wachten staan. Het is slechts één schakel in een keten van maatregelen, waartoe ook een waarachtig ontwikkelingsbeleid (investeringen in Zuid en Oost, rechtvaardige handel, herverdeling van arbeid op mundiaal vlak) en een krachtig sociaal beleid voor de burgers van de Unie behoren. Wij beweren alleen dat een dergelijk nieuw immigratiebeleid een noodzakelijke schakel is in een realistisch en humaan beleid. Deze schakel ontbreekt nog steeds, omdat onze regeringen en een groot deel van de bevolking ervan uitgaan dat het in ons gemeenschappelijk belang is dat we nieuwe immigranten uit ons midden weren... en dat we dat kunnen blijven doen, ook in een situatie van groeiende economische en demografische ongelijkheid tussen Europa en zijn omringende regio's. In onze ogen is dát nu juist een beleid dat aanstuurt op toenemende geopolitieke conflicten in de komende decennia. | |
Post scriptumWat is er met dit voorstel gebeurd? Na een druk bijgewoonde persconferentie, die voor de nodige verspreiding van deze wat ‘utopische’ ideeën zorgde, werden we uitgenodigd om voor de Commissie van Civiele Vrijheden en Binnenlandse Zaken van het Europees Parlement ons voorstel toe te lichten. Sommige leden van de commissie (o.m. Prof. Lode Van Outrive) hebben er kritisch maar positief naar geluisterd. De NGO's die het voorstel formuleerden, zijn van christelijke inspiratie. In de commissie waar we ons voorstel mochten presenteren, was niemand van de christen-democratische fractie aanwezig. Zij schijnen er zich niet voor te interesseren of, nog waarschijnlijker, ze zijn over deze kwesties innerlijk verdeeld. Niet verwonderlijk als je bedenkt dat ze in het Europees Parlement gelieerd zijn met de Britse conservatieven. In de huidige politieke omstandigheden maken deze ideeën geen schijn van kans. Dat belet ons als Europese burgers echter niet om ze in eer en geweten te verdedigen, tegen de geldende behoudsgezinde opinie(s) in. □ Jef Van Gerwen |
|